Het Adrianus-dossier: hoe een Nederlandse paus 500 jaar terug al de kerk wou uitmesten
Joris Tulkens laat in ‘Het Adrianus-dossier’ het korte maar tamelijk revolutionaire pausschap van Adrianus VI de revue passeren.
Joris Tulkens laat in Het Adrianus-dossier het korte maar tamelijk revolutionaire pausschap van Adrianus VI de revue passeren. Als Utrechtenaar én opvoeder van Keizer Karel, die hem in 1522 de pauselijke tiara toeschoof, wou hij van de praalzuchtige katholieke kerk een ‘arme kerk’ maken. Het bekwam hem slecht.
‘Grote christen, maar kleine paus’, luidde het laconieke verdict van de Romeinse kardinalen over hun baas wanneer hij na amper 379 dagen pontificaat in 1523 er het bijltje bij neerlegde. Adrianus van Utrecht was toen 63 jaar en werd waarschijnlijk vergiftigd. Dat hij een jaar daarvoor na zijn aantreden als eerste niet-Italiaanse paus openlijk aan zelfkritiek had gedaan, betekende zijn doodsvonnis.
Met Het Adrianus-dossieris Diestenaar Joris Tulkens al aan zijn twintigste historische roman toe. Tulkens specialiseerde zich in levensbeschrijvingen van bekende (Erasmus, Thomas Morus, Vesalius) en minder bekende humanisten (Nicolaes Cleynaerts) die in de eerste helft van de zestiende eeuw hun ding deden. Deze keer laat hij zijn licht schijnen over paus Adrianus VI die bijna toevallig in 1523 als prille zestiger op de pauselijke stoel terechtkwam en met Hollandse doortastendheid – of was het botheid? – de Romeinse kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders tegen zich in het harnas joeg.
Zoon van een timmerman
‘Gedurende vele jaren al bezondigt de Heilige Stoel zich aan verwerpelijke daden, misbruik in geestelijke zaken, overdaad in benoemingen, kortom, aan alles wat het tegendeel is van Christus’ bedoelingen.’ Luther kwam nog maar net met zijn snoeiharde kritiek op de handel in aflaten en de levenswandel van allesbehalve katholieke priesters om de hoek kijken, of de nieuwbakken paus zelf bond hier met deze woorden in Neurenberg de kat de bel aan.
Adrianus was dan ook een buitenbeentje in het toenmalige katholieke establishment. Hij was als zoon van een timmerman in de leer geweest bij de Broeders van het Gemene Leven, die in navolging van Thomas a Kempis het accent legden op een sobere, franciscaanse levensopvatting. Erasmus was er ook ooit te gast geweest en bleef via briefwisseling in contact met Adrianus. Als topstudent in Leuven werd Adrianus er weldra professor theologie en kwam hij in contact met de toenmalige machthebbers.
Arme kerk
Hij werd aangezocht om leraar te worden van Keizer Karel, toen die als kind bij zijn tante Margaretha van Oostenrijk in Mechelen vertoefde. Wanneer Karel dan later keizer werd, vergat hij zijn meester niet en stelde hem eerst aan als regent in Spanje en later dus als opvolger van de Medici-paus Leo X. Adrianus liet het zich tegenstribbelend welgevallen maar bleef toch altijd op de belijdenis van een arme kerk hameren. Tot zijn plotse verdachte dood erop volgde.
Tulkens laat via een hele resem getuigenissen van vooral hoogwaardigheidsbekleders de diverse vaak ook tegenstrijdige facetten van deze aparte kerkhervormer avant la lettre zien. Daarbij gebruikt hij Dirk van Heeze, de persoonlijke secretaris van Adrianus, als kroongetuige. Deze Van Heeze confronteerde zijn meester vaak met diens weifelende en soms contradictorisch ogende beleid. Adrianus die zijn kardinalen de mantel uitveegde omwille van hun jacht op winstgevende postjes deed immers soms hetzelfde met zijn Nederlandse en Vlaamse getrouwen.
Zijn tijd vooruit
Adrianus die al in Spanje moest optornen tegen vermeend favoritisme jegens ‘los flamencos’ werd zelfs door zijn secretaris beschuldigd van regelrecht nepotisme. Willem van Enckenvoirt, die verantwoordelijk was voor het zakelijke pauselijke beleid, kreeg het van Adrianus gedaan dat zijn neefjes van 7 en 13 jaar werden aangesteld als kanunnik in Den Bosch, Aken en Tongeren. Op zijn ziektebed zorgde Adrianus trouwens ook goed voor zijn secretaris door hem in Luik een vast inkomen te schenken.
Dit romaneske dossier is kortom geen rehabilitatie van een ‘kleine paus’, laat staan een heiligenleven. Door de caleidoscopische vertelwijze, waarbij vriend en vijand aan het woord komen, wil secretaris Van Heeze – en allicht ook de auteur zelf – recht doen aan het beleid van deze vergeten paus, die zijn tijd vooruit was. De reformatie met Luther aan het hoofd stond pas in de kinderschoenen en de katholieke contrareformatie liet nog enkele decennia op zich wachten.
Geen zachtgekookt eitje
Tulkens weet als geen andere schrijver wat er allemaal reilde en zeilde in het humanistische milieu uit de eerste helft van de zestiende eeuw. En hij vermag de intriges en spanningen tussen de hoofdrolspelers met de flair van een misdaadschrijver in scène te zetten. Wentelsteen (2017), over de haast titanische inspanningen van Erasmus om in Leuven zijn Drietalencollege van de grond te krijgen, spant hierbij de kroon. Christenhond tussen moslims (2006), Tulkens’ roman over de vergeten Diestse humanist-arabist Nicolaes Cleynaerts (1493-1542), is een absolute aanrader.
Maar Het Adrianus-dossier bevestigt zijn meesterschap. Vooral de passages met Erasmus en Johanna van Castilië zijn om van te smullen. En hoe Adrianus als Spaanse bisschop én gouverneur in Spanje ook daar het hoofd boven water tracht te houden, is grote klasse. Johanna van Castilië was helemaal niet de ‘waanzinnige’, voor wie ze werd versleten. En Adrianus was lang niet altijd het zachtgekookte eitje, waarvoor hij meestal wordt gehouden.
In zak en as
Voor wie na Tulkens’ roman meer wil weten over de slangenkuil die het Vaticaan toen was, is er natuurlijk De scharlaken stad (1952) van Hella Haasse. Na Adrianus kwam opnieuw een Medici aan het hoofd van de Kerk. Deze Giulio, alias paus Clemens VII mocht trouwens ook bij Tulkens zijn verhaal al doen. Hij moest het meemaken hoe Rome vier jaar na de dood van zijn Nederlandse voorganger door de Duitse huurlingen van Keizer Karel in zak en as werd gelegd, zoals Haasse plastisch beschrijft. Het Adrianus-dossier is de ideale inleiding tot Haasses vertelling. En geeft daarbij in zekere zin meer verhelderende context bij de complexe, en vaak duistere Romeinse machtsspelletjes.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Nergens getipt maar toch zeer de moeite waard: vijf suggesties voor cadeauboeken vol levenswijsheid, aanstekelijke geschiedenis en veel schone letteren.