Ilja Leonard Pfeijffer verslikt zich in historisch poppenspel
Ilja Leonard Pfeijffer vergeet in ‘Alkibiades’ domweg te vertellen. Een doodzonde voor wie zich romanschrijver wil noemen.
Een conceptuele ideeënroman met sporadisch mooie en prikkelende zinnen is er nog geen overtuigende. Alkibiades van Ilja Leonard Pfeijffer is zeker een opmerkelijke prestatie maar geen historische roman die een klassieker zal worden, zoals Hella Haasse met Het woud der verwachting of Arthur Japin met Een schitterend gebrek.
Het opzet van Alkibiades, de monumentale historische roman van Ilja Leonard Pfeijffer, mag er zijn. Pfeijffer laat zijn Griekse alter ego met het golvende haar en de eclatante schoonheid de Atheense mannen in elf redevoeringen toespreken. Vanuit zijn godvergeten ballingsoord Melissa wil Alkibiades de Atheense medeburgers een soort van apologie opdissen. Ook al kwam hij tijdens zijn leven en streven over als een dandyeske windhaan die nu eens Athene verdedigde en dan weer Sparta of zelfs Perzië, toch verdedigt de kameleon zich als een democratische Prinzipienreiter. Hij waarschuwt op zijn Churchills voor populisme en besluit dat de Atheense democratie puntje bij paaltje toch de beste (want minst slechte) bestuursvorm is.
Ook knap hoe Pfeijffer een epiloog inlast na de moord op de 46-jarige Alkibiades door Spartaanse huurlingen die werden aangestuurd door een van de beste Atheense vrienden van Alkibiades. Daarin neemt Alkibiades’ tweede vrouw het woord die hij ooit door toedoen van diezelfde vriend in het betere Atheense bordeel had leren kennen, vrijkocht en huwde. Zij besluit uiteindelijk haar professie weer op te nemen in Korinthe als tempelprostituee en er hun dochtertje Laïs te introduceren.
Meer verslag dan vertelling
Het begin van de roman – zeg maar de eerste tweehonderdvijftig bladzijden tot de val van Alkibiades en zijn terugroeping uit een Siciliaanse zeeslag – en dat einde met het naschrift van Alkibiades’ vrouw lezen als een trein. Je wordt als lezer van in het begin in het stoffige, rumoerige en uitzinnige klassieke Athene van Pericles – stiefvader van Alkibiades – ondergedompeld. De ene aparte scène volgt de andere op. Daar hoor je de sofist Protagoras aan het woord en uiteraard ook Socrates, de leraar én minnaar van Alkibiades de Schone. In het slot kom je Socrates opnieuw tegen maar nu als mogelijke opvoeder van Alkibiades’ dochtertje. Ook Xenophon doet zijn opwachting voor hij vertrekt voor zijn legendarische roemloze tocht door de Perzische vlakten, prachtig naverteld trouwens door Dan Sleigh in diens De lange tocht.
Maar het lijvige, al te lijvige middenstuk van deze roman verdrinkt in de talloze zeeslagen en plotse wendingen van het lot. Alkibiades’ Spartaanse episode spreekt nog tot de verbeelding en de ontvangst aan het Perzische hof bij de satraap in Sardis is de moeite waard. De motor van het boek begint vervolgens te sputteren wanneer gedurende meer dan driehonderd bladzijden de ene zeeslag de andere opvolgt. Wie als lezer doorbijt, wordt uiteindelijk beloond met het slothoofdstuk maar vraagt zich vooral af waarom Pfeijffer in godsnaam zo verpletterend met een veel te dikke roman wou uitpakken die op de duur meer futloos verslag dan vibrerende vertelling is. Was er niemand in zijn directe omgeving die hem kon of durfde terugfluiten?
Grandeur is een deugd
Het was in zekere zin ook de tragedie van Alkibiades, de dandy en superstrateeg die van hemd, vrouw en kamp wisselde, zoals het hem uitkwam. In die zin zal Pfeijffer in navolging van Gustave Flaubert allicht riposteren: Alkibiades, c’est moi. Alleen spijtig dus dat hij zijn hoofdpersonage voortdurend laat discussiëren met de leiders van zijn tijd over democratie en dictatuur zonder diens karakter uit te diepen. Alkibiades blijft een bordkartonnen playboy die zich prima overeind houdt met zijn fascinerende politieke ideeën maar nergens echt geloofwaardig overkomt als mens van vlees en bloed die uiteindelijk slinks wordt afgemaakt.
Natuurlijk is er niks mis met een ideeënroman in een historisch decor. Regelmatig kom je spitse oneliners tegen die te denken geven en vaak een pittig provocerend kantje hebben: ‘Grandeur is een deugd. (…) Een man die in weelde leeft, heeft de plicht zich te buiten te gaan aan magnificentie en heerlijke grote werken en ik was er trots op dat ik mij met allure van die plicht gekweten had.’
Poppenspel
Komt erbij dat Pfeijffer zijn schone jongen wel heel empathisch laat zijn als hij zijn beide echtgenotes voor zich inneemt door zijn vrouwelijke kant te laten zien. Moeilijk voorstelbaar dat mannen in het klassieke Athene zo over vrouwen dachten. Kortom, hier neemt Pfeijffer een loopje met de geschiedenis. Dat is natuurlijk zijn goed recht als romancier maar daarmee doet hij de historische waarachtigheid meer dan geweld aan.
Een historische roman kan je dit poppenspel dan ook niet noemen. Wel een ideeënroman die op zijn best heel wat behartenswaardigs zegt over de precaire status van democratische samenlevingen, zoals de Atheense én de onze: ‘Voor je het weet, wordt de democratie door haar interne verdeeldheid dermate inefficiënt, autoreferentieel, onooglijk, incoherent en kortzichtig dat het volk zich van zijn democratische instituties begint af te keren en de roep om een sterke leider steeds luider klinkt.’
Pittige politieke uitspraken
Die woorden worden door de verteller nota bene in de mond van een Perzische satraap gelegd. Om maar te zeggen dat Pfeijffer zich zeker heeft geamuseerd terwijl hij zijn handpoppen van ronkende volzinnen voorzag. Maar daarbij geloofwaardigheid nastreven is dus niet zijn sterkste kant.
Pittige politieke uitspraken, zoals deze, en beklijvende historische decors, zoals dat van de inwijding bij de mysteriën van Eleusis, zijn bouwstenen voor een vertelling die de lezer doet afdalen in het concrete leven van een complex hoofdpersonage. Zover is Pfeijffer dus spijtig genoeg niet durven gaan. Wie Haasses Het woud der verwachting over het gemankeerde leven van de vijftiende-eeuwse Franse politicus-dichter Charles d’Orléans leest, ondergaat de bodemloze melancholie van deze protagonist die er ondanks alles de moed probeert in te houden. Je beseft na lectuur hoe kostbaar individuele vrijheid wel is en hoe willekeurig en wreed het lot soms over een mensenleven beslist.
Grandioze mislukking
Pfeijffer geeft in een voetnoot achteraf mee dat hij deze roman zelf op een jaar uitschreef, zoals zijn hoofdpersonage en diens vrouw dus hebben gedaan, maar klopt zich daarbij op de borst dat hij in tegenstelling tot Alkibiades wel ‘kostbare tijd moest verliezen aan gedetailleerde research naar zijn eigen leven en naar de wereld waarin hij zich bewoog’. Pfeijffer had beter een beetje minder te koop gelopen met zijn research en antieke belezenheid, en een beetje meer verteld hoe Alkibiades zelf zich voelde, lief had, vertwijfelde, wakker lag en lachend of wenend weer opstond.
Dus ja, grandioos is Alkibiades zeker en vast, maar een grandioze mislukking blijft uiteindelijk wat het substantief zonder opsmuk van adjectieven zegt.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Nergens getipt maar toch zeer de moeite waard: vijf suggesties voor cadeauboeken vol levenswijsheid, aanstekelijke geschiedenis en veel schone letteren.