JavaScript is required for this website to work.

Journaalschrijver Benno Barnard: provinciaal zijn om universeel te worden

Frank Hellemans7/12/2019Leestijd 3 minuten
TitelZingen en creperen
SubtitelDagboek 2014-2017
AuteurBenno Barnard
UitgeverAtlas Contact
ISBN9789025458300
Onze beoordeling
Aantal bladzijden208
Prijs€ 21.99
Koop dit boek

Het nieuwe dagboek van Benno Barnard  is ‘hogere flauwekul’, zoals hij zijn schrijverschap er zelfironisch in typeert, maar dan wel met een diepgang en fraîcheur die je hier nog nauwelijks leest.

Het is ondertussen genoegzaam bekend dat Benno Barnard zich in de slipstream van zijn defenestratie door het in 2010 nog weggelachen Sharia4Belgium meer en meer ontheemd voelde in eigen land. Gelukkig had hij als dichter zijn Nederlandse taal waarin hij woont en troont. Barnard koos in 2015 voor vrijwillige ballingschap en trok naar het rustieke dorpje Brede in het Engelse Sussex waar hij  sindsdien de wacht houdt bij de continentaal-Europese beschaving van weleer én bij de taal.

Vormvast vakmanschap versus vormeloze kitsch

Wie Zingen en creperen tot zich neemt, kijkt  mee over de schouder van taalsmid Barnard die geduldig schaaft aan het eigen dichterlijke oeuvre en uitgebreid vertelt hoe hij als ambachtsman zijn favoriete dichtwerken vertalend te lijf gaat. Ondertussen strooit hij raak gekozen oneliners rond en grossiert hij in soms grappige, soms melancholische oprispingen over ons avondland die meer dan welk ander PISA-onderzoek tot nadenken stemmen. Het knappe is dat Barnard de lezer niet alleen aan het handje meeneemt in de verstechnische wereld van prosodie, metrum  en enjambement maar daarbij ook zichzelf graag tot de orde roept wanneer hij keer op keer steeds weer gelauwerde schrijvers te lijf gaat die onder het mom van experiment slechts vormeloze kitsch produceren en de echte ambachtelijke dichters, zoals Barnard of zijn vriend Huub Beurskens, wegdrummen.

Zo veegt hij onder anderen Peter Verhelst, Tonnus Oosterhoff en Charles Ducal herhaaldelijk de mantel uit omwille van hun ‘artistiek aandoende warrigheid’: ‘Wat is die kitsch? Een kamerscherm gemaakt van wijsgerige zelfverheffing, dat het ontbreken van vakmanschap aan het gezicht onttrekt. Dit is zowel waar in de beeldende kunst als in de poëzie. (…) Ja, dat ergert me het allermeest: de volslagen vrijblijvendheid … (…).  Het is misbruik van de vorm door een niet-vent.’ Barnard neemt de tijd om zijn felle aanvallen tegen de would-be schrijvers in detail uit te leggen. Zo dissecteert hij een gedicht van Verhelst om zijn punt te maken. Blijkt dat Verhelst als trucje graag een betekeniselement in de associatieketting weglaat om zo zijn poëtische taal een mysterieus je-ne-sais-quoi te geven dat niet-ingewijden – en juryleden van de Herman de Coninckprijs tot drie maal  toe – voor hem inneemt:  ‘Hallo, Peter, wat zeg je nu toch tegen me? Dat zweverigheid als een vorm van kunst  moet worden beschouwd? Dat oplichten een vorm van dichten is?’

Klassieke helderheid ergens vandaan

Barnard geeft genoeg positieve voorbeelden om te begrijpen dat het voor hem meer dan ooit om lucide eenvoud te doen is: ‘Ik begin een hekel te krijgen aan gewild hermetisme. Meer en meer hunker ik naar de klassieke helderheid die ik zelf zo weinig heb geproduceerd. Schemertoestanden van het brein … weg ermee!’ Als hij bezig is het met vertalen van het Fries van de quasi-homerische bard Tsjêbbe Hettinga gaat hij  verder in op het recept van die lucide vormvaste eenvoud van de vakman: ‘Ja, hij (Tsjêbbe Hettinga, red.) was een provinciaal, zoals alle verstandige mensen dat zijn: je komt ergens vandaan, uit de twintigste eeuw bijvoorbeeld, uit Friesland en je zingt daarover een liedje in je eigen taal. Alleen zo kun je iets scheppen dat universeel is.’ August Vermeylen wist het meer dan een eeuw geleden al lang voordat er van globalisering, laat staan glokale literatuur, sprake was. Je moet Vlaming zijn om Europeeër te worden. Wie zijn roots niet koestert, kan nooit wereldburger worden.

Barnard ontpopt zich in dit dagboek tot dé erflater van onze literaire traditie die hij als geen andere dichter kent, weegt en propageert tegen de valse profeten. En soms breekt de rauwe werkelijkheid in, zoals bij de dood van zijn achttienjarige adoptiedochter Anna  die bij leven papa steeds bezweerde om  vooral niet over haar te schrijven. Wanneer hij te horen krijgt dat ze letterlijk en figuurlijk is gecrasht bij een auto-ongeval in het Amerikaanse Indiana, blijft hij maandenlang stil  en stom. Als epiloog van dit dagboek serveert hij een aangrijpende kaddisj voor zijn dochter én een grafgedicht.

Wet van de Nederlandse literatuur

Barnard stelt zichzelf de vraag wat hem in deze notities drijft en komt uit bij de verhouding tussen literatuur en religie. De eigen poëzie, zijn vertalingen ervan en reflecteren erover zijn een vorm van liturgie, van zich inschrijven in een kunsttraditie waaraan hij zich finaliter ondergeschikt maakt om ze met eigen accenten verder te leiden: ‘Het dient dus (…) het onmodieuze (dat altijd actueel is).’ Met een knipoog naar de surrealistische écriture automatique noemt hij zijn vakmanschap een vorm  van liturgie automatique.

Vilein speelt hij met de gedachte om erotische gedichten te publiceren onder een vrouwelijke schuilnaam: ‘Verzonnen biootje, dertig jaar eraf, foto van een blondine met een blik zo kwijnend als een sonnet van Baudelaire, een decolleté zo afgrondelijk als de jonge Eliot…’ En zoals zo vaak zet Barnard vervolgens zichzelf tussen haakjes voor schut: ‘(En waarom deze infantiele wens? Omdat je, zo ontdek ik, vanzelf oninteressant wordt als je maar lang genoeg meedoet: dat is de wet van de Nederlandse literatuur.’)

Barnard profileert zich met deze dagboekaantekeningen als het onmodieuze geweten van de Nederlandstalige poëzie en verdient het om niet alleen een online column te hebben op dit mediaplatform, maar ook een stem in de papieren media. Onbegrijpelijk dat geen enkele krant of magazine in Vlaanderen of Nederland hem een forum durft geven. Een speels-charmante én toch bloedernstige journaalschrijver als Barnard vind je immers nergens meer in de Lage Landen.

Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties