Journalistieke klokspijs
Gaston Durnez leest het journalistieke werk van Willem Elsschot, en is daarbij kritischer dan Karel van het Reve of Jan Greshoff.
Er zou een mooi en dik boek te maken zijn over Vlaamse literatoren die ook journalisten zijn geweest. Om maar enkele namen te noemen die de oudsten onder ons nog hebben gekend : Maria Rosseels, Marnix Gijsen, Richard Minne, Reimond Herreman, Louis Paul Boon… Het waren niet de minsten, in de media en in de literatuur van hun tijd. Alle vijf hebben ze meer dan één volume gevuld met een verzameling krantenbijdragen of met een bloemlezing uit hun kronieken. Ik ben blij dat ik ze in mijn jonge journalistentijd heb gekend en gelezen. Ik lees ze nog wel eens, uit heimwee en respect natuurlijk, en om ten overvloede te voelen hoe snel de mediawereld is veranderd.
Een flink deel van het mooi en dik boek zou je kunnen vullen met collega’s die hun literaire pen gebruikten als Belgisch correspondent voor Nederlandse kranten. In de eerste helft van de twintigste eeuw komen dan vooral de namen vooraan van Karel van de Woestijne en Emmanuel (‘Mane’) De Bom, die beiden voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant hebben gewerkt (voorloper van de huidige NRC-Handelsblad). Wat later volgt Maurits Roelants, die zowel voor De Telegraaf als voor Elseviers Weekblad verslaggever en kroniekschrijver is geweest.
Ook uit hun knipselmappen is meer dan één boek gegroeid. De grootste verzamelbundels zijn die van Karel van de Woestijne. Tussen 1906 en 1929 moet hij meer dan tweeduizend nieuwsbrieven naar de NRC hebben gezonden. Zij vulden vijftien flinke boekdelen, lang na de dood van de poëtische verslaggever, samengesteld aan de universiteit in Gent waar hij ooit zonder diploma professor mocht worden. Lange tijd hebben ze op mijn rekken gestaan, tot ik noodgedwongen plaats moest maken, en het was een feest om er in te grasduinen en te lezen, met telkens weer de bedenking: zo kon je ná hem echt niet meer in een krant schrijven! Het was proza dat als een fanfare op je afkomt, met al haar toeters en bellen.
Het tegenovergestelde dus van wat Willem Elsschot in ’t begin van de jaren twintig, bijna honderd jaar geleden, per brief naar de NRC zond.
* * *
Is de grote auteur van Lijmen dan ook Journalist geweest? Heeft hij, buiten zijn beruchte marketeersblad Revue Continentale Illustrée, met zijn karikatuur van de bedrijfsjournalistiek, ook voor echte kranten geschreven? Ja, maar het heeft niet lang geduurd. Het was weinig bekend en werd zeker niet naar waarde geschat.
Tussen 1918 en 1922, in een periode dat hij in geldnood zat, is Elsschot correspondent geweest van de Rotterdamse krant. Hij verving toen een tijdje De Bom. Dat deed hij, anoniem, voor 10 cent per woord. Toch schreef hij nooit een woord te veel.
Twee Nederlandse speurneuzen en fans hebben drie jaren besteed aan een onderzoek naar die periode, waarover Elsschot zelf nooit sprak. Was hij er verlegen over? De zoekers vonden 35 artikelen en artikeltjes die, op grond van stijl en vorm, ‘vrijwel zeker’ van hem zijn, en 15 andere die mogelijk, misschien, wellicht uit zijn pen zijn gevloeid. Ze handelen over het naoorlogse leven in Antwerpen, de heroplevende diamantnijverheid (‘Als het steentje loopt, dan loopt alles’), over havenkwesties en tentoonstellingen van schilderende en tekenende stadsgenoten als Eugeen van Mieghem, de grote tekenaar van het havenkwartier en de ellende van de landverhuizers uit de tijd van de Red Star Line.
‘Een sceptische en nuchtere verteller die eenvoudige taal schreef, een scherp waarnemer van het menselijk tekort’, zo typeren de onderzoekers de correspondent. Met wat goede wil herken je hier en daar de pen van de romancier Elsschot. De onderzoekers hebben veel goede wil.
Alle teksten brachten zij samen in een boek onder de titel (Van onzen correspondent), compleet met de haakjes zoals hij in de krant placht te staan. Daar hebben zij alle meningen aan toegevoegd die zij maar over Elsschots krantenproza konden vinden. Plus alle mogelijke uitleg die je bij zijn onderwerpen kan geven, alle mogelijke correcties. En omdat voor echte liefhebbers véél nooit genoeg is, illustreren zij een en ander met foto’s en prentkaarten die het hart van ouder wordende en kunstminnende Sinjoren en gelijkgezinden kunnen vervullen met een melancholie die hen naar de laatste bruine kroegen aan de havenkant zal drijven.
Kortom, het is een prachtig en wat overdreven boek voor de fans van Elsschot en van Antwerpen, uitgegeven onder de hoede van het Elsschot Genootschap. Betekent dit ook dat het de dichter, romancier en geestelijke vader van Boorman tot een echte Journalist maakt ? Daar is de oogst toch te klein voor. Voegt het ook iets toe aan zijn artistieke betekenis? Kun je hem werkelijk een model van een columnist noemen, zoals Karel van het Reve ooit meende? Ook de nuchtere, sceptische en geleerde broer van Gerard Reve kon wel eens overdrijven.
Wij zullen het maar laten bij de uitspraak van een andere sceptische auteur, Jan Greshoff: ‘Zelfs Elsschots mislukkingen, zelfs zijn kleine proeven zijn voor ons klokspijs’. (Klokspijs is vloeibaar metaal met 4 % verontreiniging om klokken te gieten, zegt het woordenboek. In Lier is het appelmoes).
Ik zet dit boek graag op de boekenplank dicht bij mijn leesstoel, maar vergeet niet dat dezelfde uitgeverij de jongste tijd bezig is, nieuwe en bijzonder verzorgde edities uit te brengen van het echte werk.
Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.
De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.