JavaScript is required for this website to work.

Maurice Gilliams, meester van de verhulling

Manu Van der Aa16/10/2022Leestijd 3 minuten

Dat Maurice Gilliams (1900-1982) een groot deel van zijn leven in zijn ‘autobiografische’ boeken verregaand gefictionaliseerd heeft en deze autofictie in onder meer interviews volhield, is een van de pertinente vaststellingen na lectuur van zijn biografie door Annette Portegies. Zo bracht Maurice Gilliams zijn jeugd niet door op een landgoed zoals zijn alter ego Elias in zijn bekendste boek Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936). Hij werd evenmin in het Frans opgevoed, zoals hijzelf altijd beweerd heeft. Het ‘Vedelaarshof’, zoals hij het imaginaire kasteel noemde, bleek in werkelijkheid een blokhut van twintig vierkante meter. Even groot dus als een modale hotelkamer. Zijn hele schoolcarrière verliep in het Nederlands en zijn punten voor Frans waren eerder matig. Met zijn ouders sprak hij altijd Nederlands of Antwerps. Zijn beheersing van de taal van Molière was zelfs op latere leeftijd gebrekkig.

Baron

De aristocratische aura die Gilliams zich aangemeten had, vloekte in zijn eigen ogen allicht met zijn eerder bescheiden afkomst. Zijn vader was drukker. Een bescheiden middenstander die bij tijden zijn kost goed verdiende, maar ook flinke tegenslagen had gekend. Rijk was hij in ieder geval nooit. Gilliams’ moeder was de dochter van een vishandelaar, maar zij zou volgens de ‘mondelinge overlevering’ van adellijke afkomst geweest zijn.

Gilliams zou dit later uitgezocht en gedocumenteerd hebben. Een onderzoek dat de biografe (helaas) niet heeft overgedaan. Het zou me echter niet verwonderen mocht Gilliams zijn stamboom ook wat naar zijn hand gezet hebben. Een vluchtige controle op geneanet.org lijkt dat ook te bevestigen. Met deze hang naar aristocratie verbaast het dat Portegies Gilliams’ verheffing in de adelstand slechts in een tussenzin vermeldt. Nochtans moet de schrijver erg trots zijn geweest op de baronstitel en het bijhorende wapenschild. Zo werd hij op het einde van zijn leven toch ook officieel lid van de aristocratie.

Misbruikt?

In haar naschrift legt de auteur uit dat het niet haar bedoeling was om ‘in een “filatelistische” biografietraditie te treden en elk van [Gilliams’] levensfeiten op te sommen’. Het gevolg van deze aanpak is dat heel wat interessante weetjes in het notenapparaat zijn beland. Dat wordt daardoor soms lezenswaardiger dan de broodtekst. Qua zuivere feiten zullen sommige lezers wel op hun honger blijven zitten. Zeker wat betreft de periode 1951-1982. Die wordt immers in amper 50 bladzijden afgehaspeld.

Portegies wilde op de eerste plaats ‘ontdekken hoe uit déze schrijver juist dít kleine maar sublieme oeuvre kon ontstaan’. Uit zowat alles blijkt dat Gilliams een getormenteerd man was. Hij kampte geregeld met depressies en zelfmoordneigingen. Dat leidde eind 1938 zelfs tot een gedwongen opname in de psychiatrie. De bizarre mislukking van zijn eerste huwelijk met brouwersdochter Gaby Baelemans — het is nog steeds onduidelijk wat er tijdens de huwelijksnacht al dan niet gebeurd is — en zijn ‘worsteling met zijn seksuele identiteit’ roepen vragen op.

De biografe gaat op zoek naar een traumatische ervaring om een en ander te verklaren. Ze vindt die in Gilliams’ verblijf in een Turnhoutse kostschool. Daar zou hij door een pater misbruikt zijn. Portegies baseert zich daarvoor op haar interpretatie van één eerder cryptisch zinnetje in een ongepubliceerde tekst. Uiteraard weten we ondertussen dat seksueel misbruik door geestelijken in kostscholen geen zeldzaamheid was. De hypothese is dus niet onaannemelijk. Toch lijkt het me gewaagd om op basis daarvan ‘een lange reeks andere citaten, vaak hermetischer geformuleerd’ in dezelfde context te duiden. Want wat als het niet waar is?

Buitenechtelijk kind

Dat laatste is gezien Gilliams’ neiging tot autofictionalisering zeker plausibel. Want hoewel de biografe meermalen hint op homo-erotische vriendschappen, kan ze daarvan geen enkel echt bewijs aandragen. Wel erg goed gedocumenteerd zijn de verhoudingen die Gilliams na zijn mislukte huwelijk nog met verschillende vrouwen heeft gehad. Al ging het volgens Portegies vaak om platonische liefdesrelaties, toch leidde een van deze romances in 1949 tot een buitenechtelijk kind.

Niettegenstaande enkele mijns inziens onnodige uitweidingen, leest Portegies’ biografie lekker weg. De lezer krijgt een goed, maar al te eenzijdig beeld van Maurice Gilliams’ getroebleerde leven en de manier waarop hij dat — althans volgens de biografe — in zijn literaire werk trachtte te verwerken. Dit boek laat zeker nog veel ruimte voor meer zuiver biografisch onderzoek. Maar het belangrijkste: het nodigt uit tot een herlezing, met een andere blik, van het oeuvre van Maurice Gilliams.

Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.

Commentaren en reacties