Schrijven tegen de tijd
Titel | De gedichten 2003-2019 |
---|---|
Auteur | Willy Roggeman |
Uitgever | Het Balanseer |
ISBN | 9789079202775 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 770 |
Prijs | € 54 |
Koop dit boek |
De publicatie van Willy Roggemans ‘De gedichten 2003-2019’ is een dienst van formaat aan de Vlaamse poëzie.
770 pagina’s vol puike poëzie. Een massief blok van een boek, op verzoek van de auteur in zijn favoriete Garamond gezet. En met leeslint natuurlijk, zoals dat ook al het geval was toen in 2004 het eerste deel van Willy Roggemans Verzamelde Gedichten verscheen.
Toen was Meulenhoff/Manteau uitgever van dienst, met behoorlijk wat subsidies van het nog niet zo lang voordien opgerichte Vlaams Fonds voor de Letteren. Bij het tot Literatuur Vlaanderen herdoopte Letterenfonds was er geen enkele vorm van ondersteuning meer. Enkel aan het koppige enthousiasme en de goede smaak van een nieuwe uitgever (het balanseer van Kris Latoir) hebben we dit bijzondere boek te danken.
Dienst van formaat
Met de publicatie van Willy Roggemans De gedichten 2003-2019 heeft Latoir iedereen die de geschiedenis van de Vlaamse poëzie een warm hart toedraagt een dienst van formaat bewezen. 54 euro voor zo’n fraai vormgegeven boek (alle lof aan Gert Dooreman) is eigenlijk geen geld.
Het eerste deel van Roggemans verzamelde poëzie ving aan in 1953: het tweede begint vijftig jaar nadien en klopt nog eens zestien jaar later af. Een dichterscarrière van 67 jaar dus, in niet minder dan 27 bundels: 12 in deel 1, 15 in deel 2, waarvan een substantieel deel bovendien niet eerder gepubliceerd werd. Het is de rijke oogst van een poëtisch oeuvre dat niet alleen op zichzelf, maar ook literair-historisch gesproken van belang is.
Tijd en Mens
Roggeman was 19 toen hij zich voor het eerst als dichter liet opmerken. Louis Paul Boon pochte graag dat hij de jeune premier eigenhandig ontdekt had. Hij liet Roggeman debuteren in Tijd en Mens, op dat moment het nauwelijks bereikbare walhalla voor jonge schrijvers. Boon en Claus presideerden, het echte redactiewerk was voor Jan Walravens.
Zo’n tien jaar later, in 1964, publiceerde de toen dertigjarige auteur zijn eerste dichtbundel: Nardis. Wie Roggemans vroegste gedichten vergelijkt met de verzen uit de latere bundels, zal snel zien in welke traditie deze poëzie ligt ingebed. Deze dichter heeft nooit het traditionele soort bekentenislyriek geschreven dat de gemiddelde lezer onder het woord ‘poëzie’ verstaat.
Zoals vanouds
Roggemans gedichten drukken het ‘ik’ van de dichter niet uit. Of toch niet rechtstreeks. Hier geen allerindividueelste emotie die zo nodig onder woorden moet worden gebracht. In deze teksten voeren de woorden de regie, niet het ‘ego’ van de dichter, en dat is een kleine zeventig jaar lang eigenlijk hetzelfde gebleven.
Hoogteputen zat in dit nieuwe boek. Ik noem in het bijzonder het in 2008 al gepubliceerde Cadenas, opgedragen aan dezelfde ‘L.M.’ voor wie Roggeman het eerste gedicht schreef dat hij ooit publiceerde (maar dat opvallend genoeg niet werd opgenomen in Nardis en ook in deel 1 van De gedichten afwezig blijft).
Erg sterk is ook de trilogie Thesaurus Privatus (2015), Thesaurus Incestus (2016) en Thesaurus Trivialis (2016-2017), waarin Roggeman all the way gaat en gedichten schrijft die én verheven zijn én porno, tegelijk hoofs en vulgair, elegisch liefdevol zowel als hatelijk bitter.
Histoires d’amour
Roggeman is een dichter die Apollo en Dionysos tegelijk wil dienen, net als Rainer Maria Rilke, de favoriete dichter die hij aan de universiteit leerde kennen in de lessen van de door velen bewonderde Herman Uyttersprot. Ook in Roggemans gedichten over de liefde is het besef van de dood nooit veraf. Eros komt ook hier niet buiten zonder thanatos.
Wie vertrouwd is met het proza dat Roggeman in de jaren 1960 en 1970 publiceerde, zal snel zien dat de vrouwenfiguren die in boeken als Het Zomers Nihil (1965), De axolotl (1967), Catch as catch can (1968) voorkomen ook in de latere poëzie van de dichter figureren. Klyta, Anaïs, Mocli en Loeki Goudbeek: in tal van gedichten in deze nieuwe verzamelbundel blijft Roggeman een reeks herkenbare liefdesgeschiedenissen ensceneren en fileren.
Slotakkoord
Dat is ook het geval in de bundel die voor mij als het absolute hoogtepunt van De gedichten 2003-2019 mag gelden, het in 2019 geschreven Zanger, pakijs in de longen. Roggeman haalt de fascinerende titel van de bundel uit een droom die hij ‘decennia geleden’ had. De frase, schrijft Roggeman, ‘bleef helder aanwezig na het ontwaken. Nooit meer gebeurd.’
In de slotafdeling van Zanger, pakijs in de longen (‘Het Nadien’) gaat het expliciet over wat de toekomst zonder schrijven voor de dichter moet brengen. De voldragen verzen dragen de herkenbare mengtoon van ernst en zelfrelativering uit die Roggemans werk ten gronde kenmerkt.
Het schrijven is maar schrijven, een op zich zinledige bezigheid van hoofd en hand die de tijd doet passeren. Maar in dat tijdverdrijf worden flarden leven (ervaringen, herinneringen, emoties) tot een artistieke werkelijkheid gebeiteld waarvan de zichzelf relativerende dichter toch hoopt dat ze hem zullen overleven.
Denkmuziek
De dichterlijke voorbeelden tot wie Roggeman zich altijd heeft verhouden, zijn in de latere poëzie niet veranderd: naast Rilke is dat zeker ook Van Ostaijen, die de auteur door de gunstige voorzet van een leraar Nederlands op het Atheneum in Aalst ontdekte.
Van Rilke leerde Roggeman dat goede gedichten eigenzinnige vormen van denken opleveren, die ons zomaar voorbij een vastgeroeste logica kunnen brengen. Nu ja, zomaar: daar zijn natuurlijk goed gekozen beelden voor nodig, manieren van kijken die niet voor de hand liggen, en de bereidheid van de lezer om de poëzie haar werk te laten doen.
Van Van Ostaijen leerde Roggeman dan weer dat de beelden van de dichter ook de muziek van de woorden nodig hebben. In het geval van Roggemans poëzie heeft die muziek niet alleen met ritme te maken (de gestructureerde opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen), maar heel duidelijk ook met toon.
De adem van de jazz
Gedichten zijn altijd meer dan woorden op papier en bij Roggeman is dat niet anders. De verzen moeten uitgesproken worden, in een bepaald register, met een bepaalde intensiteit en een zeker volume. Ook al bevatten de gedichten zelf geen expliciete richtlijnen voor hun voordracht, het is duidelijk dat ze mede hun kracht halen uit het samenspel van de verschillende facetten die met Roggemans basismateriaal samenhangen: taal is klank en betekenis, maar ook de adem van een stem.
De muziek die ten grondslag ligt aan Roggemans poëzie, is de jazz. De titel van zijn allereerste bundel was ontleend aan een compositie die Miles Davis schreef voor Cannonball Adderley maar die vooral bekend werd door opnames van de pianist Bill Evans. Roggeman was op dat moment al een echte kenner van de jazz.
Zijn debuut in Tijd en Mens kwam er indertijd naar aanleiding van het overlijden van gitaarwonder Django Reinhardt. Tot Roggemans vroegste publicaties behoren het in 1961 verschenen De adem van de jazz (een reeks essays die de faam van de jonge auteur onder jazzkenners meteen vestigde) en de wonderlijke debuutroman Blues voor glazen blazers. Daarin staan de lotgevallen centraal van een jonge blanke saxofonist die op tournee mag met de legendarische tenorist Lester Young.
Poëzie in cool
Young wordt vandaag gezien als een voorloper van de cool-beweging die in de jaren vijftig van de vorige eeuw opkwam en die ook in Roggemans debuutroman centraal staat. Het is een jazz-stijl die ook wel iets zegt over hoe deze dichter van bij het begin naar zijn poëzie keek: niet teveel toeters en bellen, niet teveel opzichtig technisch vernuft, maar toch vormbewust en strak, en binnen de vaste kaders van die vorm toch veel variatie en modulering van toon. Emotievol, maar nooit schwärmerig, warm maar tegelijk cool.
De vergelijking lijkt me relevant: al te vaak wordt het werk van Roggeman weggezet als het gesloten, hermetische product van een ontoegankelijke geest. Toegegeven, zijn gedichten geven soms de indruk een sterk rationeel rebus-karakter te hebben. Maar die indruk verdwijnt al snel bij een grondiger lectuur.
Terugkerende beelden en andere motieven verraden een sensibiliteit die zich niet enkel verstandelijk laat uitdrukken. Roggemans poëzie vertoont een sterke affiniteit met de lyrische vorm die de vroegste fasen van de geschiedenis van de jazz bepaalde: de blues, verklanking bij uitstek van de existentiële eenzaamheid. ‘My baby left me this morning and I don’t know what to do.’ Roggemans werk is een veelkantige variatie op dit door de auteur sterk doorvoelde thema.
Omdat het moet
Door een reeds vroeg gedetecteerde hartkwaal had Roggeman van bij het begin van zijn carrière het gevoel dat hij tegen de tijd schreef. De dokters vertelden hem dat hij niet ouder worden dan 40 zou worden. Het oeuvre moest dus halverwege de jaren zeventig afgerond zijn.
In deze tweede coronalente is Roggeman intussen op weg naar zijn 87ste levensjaar. Met schrijven is hij nooit echt gestopt, wel met publiceren. Omdat het niet echt hoefde, maar ook omdat er geen uitgevers meer te vinden waren die het aandurfden het ‘moeilijke’, ‘onverkoopbare’ en ‘onleesbare’ werk van Roggeman te publiceren.
Onleesbaar
Dat laatste is ironisch genoeg onbetwistbaar juist: zowat de helft van Roggemans werk is letterlijk onleesbaar. Het kan niet gelezen worden, omdat het simpelweg niet op de markt is. Tot het ongepubliceerde werk behoren tientallen essays en andere memoire-achtige teksten die in het door de auteur gedeponeerde archief in de Boekentoren van de Universiteit Gent op verdere ontsluiting wachten.
Wie weet kan er ooit werk worden gemaakt van de uitgave van alles wat Roggeman ooit schreef. Met De gedichten 2003-2019 wordt die droom alvast een klein beetje werkelijkheid. Voorlopig kunnen we ons hart ophalen aan onvergetelijke verzen als deze: ‘In het wit tussen de versvoeten zal / steeds ademruimte beschikbaar zijn voor / het boetseren van het ondenkbare.’
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.