JavaScript is required for this website to work.

‘Staatszin, weerbaarheid, grootheidszin’

Gaston Durnez20/2/2016Leestijd 6 minuten
Titel'Staatszin, weerbaarheid, grootheidszin'
AuteurNico Van Campenhout (red.)
UitgeverDe Leiegouw
Onze beoordeling
Aantal bladzijden118
Prijs€ 15

‘Een veelzijdig leven’, zo luidt de ondertitel van een recent boek over Tony Herbert. Dat is het minste wat je kan zeggen over deze complexe politieke figuur, een industrieel, krantenbaas en kunstverzamelaar die leefde van 1902 tot 1959. Tegenwoordig kent men het best, zelfs bijna alleen, als ‘de man van de Vlaamse expressionisten’. Op de omslagfoto van het boek zien wij hem in de grote salon van zijn huis, omringd door schilderijen en beelden. Daar voelde hij zich waarschijnlijk het gelukkigste. Toch kijkt hij ons ernstig aan, onderzoekend en bezorgd.

‘Een veelzijdig leven’, zo luidt de ondertitel van een recent boek over Tony Herbert. Dat is het minste wat je kan zeggen over deze complexe politieke figuur, een industrieel, krantenbaas en kunstverzamelaar die leefde van 1902 tot 1959. Tegenwoordig kent men het best, zelfs bijna alleen, als ‘de man van de Vlaamse expressionisten’. Op de omslagfoto van het boek zien wij hem in de grote salon van zijn huis, omringd door schilderijen en beelden. Daar voelde hij zich waarschijnlijk het gelukkigste. Toch kijkt hij ons ernstig aan, onderzoekend en bezorgd. Alsof hij altijd de buitenwereld bleef bekijken.

Het boek is het resultaat van een colloquium dat in 2013 plaats had in Kortrijk. Historici en kunstwetenschappers namen er aan deel: Nico van Campenhout, Tom Verschaffel, Dirk Luyten, Tanguy Eeckhout, Bruno De Wever, Fabrice Maerten, Karel van Nieuwenhuyse, Frank Seberechts. Zij behandelden de voornaamste aspecten van de temperamentvolle man die ooit denkgroepen stichtte om de toekomst van ons land te ontwerpen en die een krantengroep oprichtte om – kort na de Tweede Wereldoorlog – Vlaanderen het vernieuwde vaderland België binnen te leiden. Aandacht kregen de wetenschappers weinig of niet van de media. Het duurde ook een hele tijd eer hun lezingen in druk konden verschijnen, bij een gewestelijke historische kring. (God zegene de Vlaamse historische kringen die actief blijven in deze verpletterende mediatijd!) Het is een keurig gepresenteerd boek geworden. Laten wij hopen: de voorbode van eindelijk een grote biografie.

*

* *

Tony Herbert ging door voor een koppige West-Vlaming, maar hij stamde uit de katholieke burgerij van het Oost-Vlaamse Lokeren. Zijn vader was een welstellende textielhandelaar en parlementslid voor de katholieke partij. Zijn familie was Vlaamsgezind maar sprak Frans. Zo waren er toen meer. 

Tony studeerde in Leuven, waar hij zo flamingantisch optrad, dat hij aan de deur werd gezet. Zijn diploma van burgerlijk ingenieur haalde hij dan ook bij de centrale examencommissie. Spoedig daarna werd hij in Kortrijk directeur van een textielfirma, waar hij zijn drukke bedrijf combineerde met een even drukke Vlaamse actie, die voor hem ook altijd een persactie en een opinievorming is geweest. Vurig legde hij de klemtoon op het belang van de economie en propageerde hij een corporatistische autoritaire orde, sterk geïnteresseerd in wat er toen in fascistisch Italië gebeurde. 

In ’t begin van de jaren 1930 speelde hij een belangrijke rol bij de oprichting van het Vlaams-nationalistische VNV, maar vlug sloeg hij een andere richting in. Was hij misschien verbitterd om een mislukte leidersambitie? Zijn tegenstrevers dachten dat. Zij noemden hem ook een verrader. Ondertussen waren er wel geslaagde leidersfiguren die men democraten achtte en die weldra de nazi’s gingen omhelzen. Herbert evolueerde voortvarend naar een royalistisch belgicisme dat Van Severen de loef wou afsteken: de Vlamingen moesten hun (dominerende) plaats innemen in de Belgische staat, onder leiding van een sterke koning.  

In de Tweede Wereldoorlog was hij er vlug van overtuigd dat Duitsland zou verliezen. Hij kreeg contacten met het verzet maar hij, die een vereniging van reserveofficieren leidde en ‘weerbaar’ dacht, vond denktanks nuttiger dan gewone tanks en organiseerde wat hij zelf het ‘moreel verzet’ noemde: kringen die de naoorlogse orde moesten voorbereiden.

Dit leidde hem tot samenwerking met een andere industrieel, Léon Bekaert, die meer dan hij rekening hield met wat de christendemocraten nastreefden. Was het niet typerend dat Jef De Schuyfeleer, gewezen voorzitter van de Katholieke Arbeidersjeugd (KAJ; Kajotters), werd opgenomen in de personderneming die Bekaert en Herbert onmiddellijk na de bevrijding oprichtten? Hun N.V. De Gids werd uitgeefster van De Nieuwe Standaard, een dagblad voor de Vlaamse bovenlaag, die de gecompromitteerde oude De Standaard een tijdlang moest vervangen. In deze Nieuwe Standaard kwamen ‘herbertianen’ aan het woord, die een rol gingen spelen in de nieuw opgerichte Christelijke Volkspartij. Je kan de krant zelfs een bakermat van die partij noemen. Herbert steunde haar, ook financieel, maar werd er later niet politiek voor beloond. Zelfs een zetel in de Senaat kreeg hij niet. Zijn oude reputatie en zijn temperament moeten dat verhinderd hebben.

Na de mislukking van zijn krant, begin jaren vijftig, ging hij zich, buiten zijn firma, vooral toeleggen op zijn schitterende kunstcollectie. Ook dat werk en de artistieke en sociale contacten die ermee gepaard gingen, zag hij in het teken van zijn maatschappelijke opvattingen. ‘De authenticiteit en de originaliteit van de Vlaamse moderne kunst’, zo zegt Tanguy Eeckhout in het boek, ‘stonden voor hem zonder twijfel ook symbool voor een zich nieuw ontwikkelend ondernemerschap in een Vlaanderen dat weer aansluiting zocht met de glorieuze economische en creatieve successen van de vijftiende tot de zeventiende eeuw.

*

* *

Staatszin, Weerbaarheid, Grootheidszin. Zo noemde hij een boek waarin hij na de oorlog de lezingen bundelde die hij in de oorlogstijd op vele plaatsen in privékring heeft gehouden. De drie woorden vatten samen welk soort van volk en land hij wenste. 

Ik heb de titel indertijd gelezen eer hij op het boek stond. Hij werd op onze redactietafel getekend door Marc Sleen, toen die nog Neels heette. Ik bezit het exemplaar dat Tony Herbert op 1 januari 1947 opdroeg aan zijn jonge medewerker. Het doet mij nu denken aan collega’s waar ik naar opkeek en die mij op een of andere manier hebben gevormd. Ik schrok dan ook toen ik las wat een van hen, wijlen minister Renaat van Elslande, op het einde van zijn leven heeft gezegd over de redactie, waar hij deel van uitmaakte. Een van de oorzaken van de Nieuwe Standaard-mislukking lag volgens hem bij de redactie. Er was, zei hij, maar één vakman bij, Antoon Breyne, die professor persgeschiedenis is geworden. Dat geloof ik zeker niet! Er werkte toen op de redactie, zoals bij alle naoorlogse kranten, veel jong volk (en bij ons waren dat nogal wat universitaire twintigers), maar ik herinner mij ook oudere en roemruchte namen als die van Betsy Hollants, Maurice Roelants, Camille Quintens, Herman Bossier, Jules Verstraelen (auteur van een geschiedenis van de arbeidersbeweging). Om die maar te noemen.

Van Elslande wees ook naar de binnenlandse politiek van de krant als oorzaak van de mislukking. Dat is zo. Jan de Spot, de bankier die ooit Bekaert-adviseur en hoofdredacteur was, citeerde destijds een ophefmakend artikel dat daags na de terechtstelling van dr. August Borms op de voorpagina stond. Dit artikel kwam niet van de redactie, die over de publicatie zeer verdeeld oordeelde, maar die het niet kon tegenhouden. Het was inderdaad een dieptepunt in de houding van de krant tegenover de regeringspolitiek. Het heeft velen voor altijd boos gemaakt en de krant vele abonnees gekost. Niet minder impact had het feit dat de leiding van de promotiedienst en zijn talrijke plaatselijke vertegenwoordigers overliep naar De Standaard. Een ongelooflijk grote weerslag kende bovendien het vertrek van Willy Vandersteen en de ploeg rond de legendarische sportjournalist Karel van Wijnendaele naar de concurrent. Overtuiging zowel als geld speelden toen een rol.

*

* *

In het Kortrijkse colloquium rees de vraag, of Herbert zich wel een echte verzetsman mocht noemen. Hij had, zo betoogde men, in dit opzicht niet veel meer gepresteerd dan het organiseren van verdoken studiekringen voor mensen die zich klaar wilden maken om na de Bevrijding het roer van het schip van state over te nemen. Een echte verzetsman schijnt alleen maar te moeten schieten. Denktanks zijn ongevaarlijke wapens. Dat vond de Gestapo nochtans niet. In augustus 1944 wilde zij hem arresteren. Was zij daar in gelukt, dan zou Herbert nu een oorlogsheld zijn, met zijn naam op een ereplaat. Maar er zijn volgelingen en medewerkers van hem die de wapens wél hebben opgenomen en die hij hielp: de grote Jef van Bilsen bijvoorbeeld.

Een andere verzetsman was Jef Staels, als redacteur buitenland de voorganger van E. Troch, woonde als wellicht de enige Vlaamse oorlogscorrespondent in uniform het proces van Nurenberg bij. (Ik tikte zijn verslagen die hij mij via de telefoon dicteerde …) In het weekblad De Spectator was hij geruime tijd de voornaamste medewerker. Zijn artikels en de hele opvatting van het weekblad moeten bij de Herbert-studie zeker meer aandacht krijgen.

De Spectator was de hartewens van Herbert. Toen zijn dagblad in 1948 kapseisde, redde hij het weekblad en gaf het op eigen kosten uit, tot het in 1950 op zijn beurt verdween. Herbert dacht vooral aan Engelse voorbeelden van opinieweekbladen, hij wilde een journalistiek die het Vlaamse provincialisme oversteeg en over het Kanaal heen naar de wereld keek. ‘Liefst had hij Vlaanderen meteen bij het Britse Gemenebest aangesloten’, glimlachten wij. Zijn Spectator bracht geen magazineverhalen of ander journalistiek breiwerk, maar ‘beschouwingen’ en ‘overzichten’ , politieke en artistieke kritiek, ‘background’, op een serieus niveau, ‘elitair’ (dat was voor velen een spotwoord), met een bureauredacteur als Herman Bossier en essayisten als Pierre H. Dubois en R. F. Lissens, met commentatoren als E. Troch en Jan Grootaers, recensies van een historicus als Albert Dejonghe, een cineast als Jan Botermans en een kenner van plastische kunsten als Marcel Duchateau. En met scherpe teksten van jonge spraakmakende literaire critici als Clem Bittremieux en A.Botte, alias Hubert van Herreweghen .

Als ik over De Spectator praat, citeer ik altijd de kop boven het openingsartikel van nummer 1, gedateerd op 1 februari 1945: De primauteit der geestelijke waarden.

 

Het boek kost 20 euro, te bestellen door het passende bedrag over te maken op rekening
BE12 3850 4116 0092 van De Leiegouw, met vermelding ‘Herbert’.

 

 

 

 

Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.

Meer van Gaston Durnez

De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.

Commentaren en reacties