Tussen utopie en onvermogen: ‘Sérotonine’
Literatuurhistoricus Luc Rasson las de nieuwe roman van Houllebecq en vraagt zich af: is dit de meest wanhopige van de romans van Michel Houellebecq?
Het niveau van de wanhoop op een aanvaardbaar niveau houden. Dat is het levensdoel van Florent-Claude, de verteller van Sérotonine, Michel Houellebecqs laatste roman. Serotonine is een hormoon dat ons humeur regelt. Dat van Florent-Claude is ernstig ontregeld. Hij zwalpt tussen twee klippen: ofwel zinkt hij weg in een diepe depressie, ofwel neemt hij een tabletjecaptorix. Maar dat heeft als vervelende bijwerking dat het de libido afbreekt. De lezer die vorige romans van Houellebecq las en Sérotonine openslaat komt dus op vertrouwd terrein: de auteur van Elementaire deeltjesis de scherpe analist van de man van middelbare leeftijd die alles heeft verknoeid: zijn intieme relaties en zijn professioneel leven. Dit is het verhaal van een ‘vrijwillige verdwijning’: het personage vertelt hoe hij zich geleidelijk terugtrekt uit de maatschappij, totdat ze een ‘neutrale oppervlakte’ wordt waar hij een gevoelloos, afgevlakt leven leidt en het verlangen enkel nog voorwerp uitmaakt van heimwee. Een intrige is er amper: de roman bestaat uit een aantal flashbacks waarin de verteller zijn stukgelopen relaties vertelt terwijl hij zwalpt tussen Parijs en Normandië. Is dit de meest wanhopige van de romans van Michel Houellebecq?
Antihelden
De genadeloze zelfanalyse is zoals altijd bij de romancier een aanleiding om de maatschappij waarin hij leeft – waar wij in leven – aan een scherp onderzoek te onderwerpen. De wereld van zijn antihelden belangt ons aan. Er is, om te beginnen, de seksuele diagnose: het impotente personage dat gefascineerd blijft door de herinnering aan enkele passionele verhoudingen is, zoals schrijfster Catherine Millet opmerkte in Le Monde, een symptoom van de ontmannelijking van de man in de westerse maatschappij. Er is, vervolgens, de kritiek op het neoliberalisme, een constante in Houellebecqs oeuvre sinds zijn genadeloze ontmaskering van de bedrijfscultuur in zijn eerste roman, Extension du domaine de la lutte (1994; De wereld als markt en strijd). Hier heeft hij het over een domein dat hem als landbouwingenieur vertrouwd is, dat van de melkproducenten die sinds de afschaffing van de Europese subsidies amper het hoofd boven water houden. ‘Uiteindelijk wint de vrije handel altijd’ (251), verzucht de fatalistische verteller. Een aantal recensenten merkte op dat de scène waar boze veehouders een rond punt bezetten sterk doet denken aan de protesten van de gele hesjes. Eens te meer blijkt dat Houellebecq antennes heeft om op te vangen wat er onderhuids leeft in de maatschappij. Als romancier ten slotte is Houellebecq ook gevoelig aan de manier waarop maatschappelijke evoluties de taal beïnvloeden. Zo steekt hij de draak met een personage dat de neiging heeft om Engelstalige termen te gebruiken, vooral wanneer dat niet nodig is. Ook het metaforisch gebruik van informaticataal stelt hij aan de kaak.
Perspectief
Toch kun je Houellebecq niet herleiden tot zwartgalligheid en uitzichtloosheid. Dat bleek al uit zijn vorige romans. Er is altijd een perspectief. De liefde bijvoorbeeld – ‘une sorte de rêve à deux’ die ons de kans geeft van ons leven een ‘draaglijk ogenblik’ te maken. Elders lezen we dat de werkelijkheid hard is, in het bijzonder tegenover de zwakkeren, maar dat de liefde het enige is waarop we nog kunnen vertrouwen – hoewel de verteller er het bijwoord misschienaan toevoegt. Michel Houellebecq is een ontgoochelde romanticus. Ook de literatuur is een houvast in deze woestijn van verloren illusies. In Plateforme (2001) al merkte Houellebecq op dat ‘leven zonder te lezen gevaarlijk is’. In Soumission (2015; Onderworpen)schreef hij lyrische bladzijden over zijn verhouding met Joris-Karl Huysmans, de romancier van het einde van de 19de eeuw. ‘Nooit heb ik me zo dicht bij iemand gevoeld als bij Huysmans’, zegde de verteller daar. Is het een toeval dat we in Sérotoninebijna dezelfde zin lezen over zijn verhouding met Gogol, wiens Dode zielenhij leest? Houellebecq mobiliseert een hele bibliotheek: de moralisten Vauvenargues en Chamfort, de romantici Lamartine en Nerval, de post-romanticus Baudelaire, de modernisten Thomas Mann en Marcel Proust, enz. Een ander aspect van die literaire gevoeligheid is zijn voorliefde voor maximes, bondige, scherpe uitspraken in de lijn van de Franse moralisten of van Céline, die andere grote pessimist: ‘Les gens fabriquent eux-mêmes le mécanisme de leur malheur’. Houellebecq is een seismograaf van onze tijd maar ook een klassiek auteur in de beste Franse traditie.
Ironie
Meent Michel Houellebecq wat hij schrijft? De lezer is best op zijn hoede wanneer hij een van zijn romans openslaat want de schrijver is een meester van de ironie. Dat bleek onder meer in Soumissionwaar de bekering tot de islam van een personage te maken had met de sluiting van de bar van hotel Métropole in Brussel. Ook hier stel je je de vraag of Florent-Claude een reliable narratoris. Zo wordt de ode aan de literatuur ondermijnd door, bijvoorbeeld, de vergelijking van Lamartine met Elvis Presley of de merkwaardige seksuele analyse van het werk van Proust en Thomas Mann die volgens de verteller geen ‘eerbare mannen’ (335) waren. Of hij echt meent dat hun werk ‘het definitieve einde van de beschaving’ inluidt is maar de vraag. En wat te denken van het feit dat de verteller Arthur Conan Doyles werk boven dat van Mann en Proust plaatst? Dat heeft niets te maken met Sherlock Holmes maar met de belangstelling van Conan Doyle voor het spiritisme – die ‘ultieme troost voor hen die de dood van hun geliefden niet aanvaarden en geen christenen willen zijn’.
De meeste romans van Michel Houellebecq zijn op hetzelfde stramien gebouwd: ze maken eerst een onverbiddelijke diagnose van de maatschappelijke werkelijkheid en stippelen vervolgens een utopisch alternatief uit dat godsdienstige of wetenschappelijke trekken heeft. Ten slotte blijkt dat ook het alternatief niet deugt want onvoldaanheid zit nu eenmaal ingebakken in de menselijke natuur. Dat is het geval in bijvoorbeeld Particules élémentaires, La possibilité d’une île (2005; Mogelijkheid van een eiland) of Soumission. Maar in Sérotonine is de utopische dimensie vrijwel afwezig, wat van deze roman misschien Houellebecqs donkerste maakt. Behalve dan in de laatste paragrafen. De verteller besluit immers dat er wel degelijk tekens bestaan van de goddelijke aanwezigheid – en het zal niet verbazen dat hij ze in de liefde ontwaart. Ik begrijp dan ook, zegt de verteller, Christus’ ontgoocheling: de tekens zijn er maar de mensen houden er geen rekening mee. ‘Moet ik echt mijn leven geven voor die klunzen?’, laat hij de Messias vragen. Zo eindigt Sérotonine op wat misschien Houellebecqs belangrijkste drijfveer is om te schrijven: het spanningsveld tussen het utopisch streven en het menselijke onvermogen.
Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.
De instorting van het Derde Rijk ging gepaard met een golf van zelfmoorden, niet alleen uitgevoerd door hooggeplaatste nazi’s.