Bok en andere gedachtesprongen: uitgever-polemicus Julien Weverbergh gebloemleesd
Over de houdbaarheidsdatum van de schone letteren
De literaire uitgever Julien Weverbergh had een hard hoofd in de toekomst van de schone letteren, maar bleef gelukkig zelf toch uitgeven én schrijven.
Uitgevers doen er alles aan om hun schrijvers te verkopen. Maar de verleden jaar overleden Julien Weverbergh trad vaak uit de schaduw van zijn auteurs om zelf zijn polemische oprispingen uit te spuwen. Bok en andere gedachtesprongen is een kleine maar pittige selectie uit Weverberghs kritische aanmerkingen. Maar snijden ze vandaag nog hout?
Julien Weverbergh werd 92 jaar en was jarenlang dé iconische Vlaamse uitgever. Hij was gedurende twee decennia het uithangbord van uitgeverij Manteau, tot hij in 1986 zijn eigen winkeltje begon met de militant vrijzinnige naam Houtekiet, naar de heidense roman van Gerard Walschap. Toen hij bijna tachtig werd maakte hij korte tijd een comeback met Wever & Bergh dat het slechts enkele jaren uithield.
Schoonzoon Leo de Haes, die in 1991 in de voetsporen van Weverbergh uitgever van Houtekiet werd, maakte nu een best of uit het kritische en polemische werk van zijn schoonvader. Bok en andere gedachtesprongen focust daarbij terecht vooral op de meest geruchtmakende publicaties van Weverbergh: zijn gelijknamige gestencilde tijdschrift Bok uit de jaren ‘60, Puin (1970) en Hard tegen hart (1992).
Op de schandbok
Weverbergh maakte zestig jaar geleden furore met een gestencild tijdschrift waarin hij het literaire establishment van die dagen op de schandbok zette en dus over de knie legde. Vooral Hubert Lampo, Piet Van Aken en Ward Ruyslinck moesten het ontgelden omdat hun werk volgens de jonge Weverbergh geen greintje oorspronkelijkheid bevatte en hun teksten hopeloos schoolmeesterachtig aandeden.
‘Maar één keer in een eeuw wordt een Multatuli of een Louis Paul Boon geboren. In wezen hoort het meeste proza naar de papierkuip terug te keren.’ Zo luidde zijn (te) strenge verdict in 1992 en hij gaf toe dat hij als uitgever van de schone letteren daarbij hoogst ambigu te werk ging. Ter verdediging verwees hij naar de job van cafébaas die toch ook niet altijd te spreken was over de smaak van ‘het door hem gesleten geestrijke vocht’.
Tekst los uit zijn verband
Natuurlijk had Weverbergh een eigen poëtica waarmee hij zich aanvankelijk als criticus en polemicus profileerde voordat hij de dubbelzinnige uitgever werd van boeken die hij zelf vaak niet of nauwelijks te pruimen vond. Hij zweerde als speelse dilettant naar eigen zeggen bij de tekst en de tekst alleen: ‘Iedere tekst zie ik los uit zijn verband, is tekst en slechts tekst waarvan het me geen zier kan schelen wat andere lui over die bepaalde tekst denken of dachten, hoe dé Literaire Geschiedenis deze tekst klasseerde, welke de sociale positie is van de auteur.’
Hoeft het gezegd dat je met een dergelijk credo nu niet meer hoeft af te komen? Il n’y pas de hors-texte, heette dat in Weverberghs tijd nogal pedant. De slinger is vandaag meer dan ooit naar de andere kant doorgeschoten maar dat is een ander verhaal.
Cybernetische mens
Kortom, de houdbaarheidsdatum van Weverberghs kritisch-polemische werk lijkt meer dan ooit overschreden. Goed dat De Haes zo kort na diens overlijden hem dus nog eens in de schijnwerpers zet, want later zal het niet meer gebeuren.
En toch glinstert hier en daar een parel waarin Weverbergh visionair wordt. In 1970 nota bene kijkt hij al vooruit naar wat de nieuwe computergestuurde media met de letteren zouden kunnen doen: ‘De echte schrijver, die neurotisch-angstig deze wereld ervaart zal zwijgen – of zoeken naar nieuwe expressiemogelijkheden voor de cybernetische mens die wij morgen allemaal zullen zijn.’
Opvallend hoe hij trouwens meer en meer literaire teksten de rug toekeerde. Nog in datzelfde jaar noteerde hij dat literatuur langzaam sterft aan haar eigen overbodigheid: ‘Alleen boeken en schrijvers die de literaire pagina van de kranten verlaten om op de schandaal-, sport- en algemene informatiepagina te verschijnen, worden gelezen. En even snel weer vergeten.’
Lof voor niet-literaire teksten
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat Weverbergh meer en meer begon te twijfelen aan de levensvatbaarheid tout court van literatuur: ‘Ik ben ervan overtuigd dat in de tweede helft van de XXIe eeuw geen enkele schrijver die zich nù in het Nederlands uitdrukt nog gelezen wordt.’ Alleen voor non-fictie en zakelijke teksten zag hij nog een toekomst. Iets wat hij trouwens al in zijn Bok-tijd voorspelde: ‘Alléén de zg. niet-literaire teksten (wetenschappelijke verhandelingen, wetteksten e.d.m.) hebben enig nut voor de ontwikkeling, instandhouding en vernietiging van het menselijke ras.’
Je hoeft dus zeker geen uitgever te worden als je van boeken houdt. Wel integendeel lijkt Weverbergh te suggereren. En toch was hij wel degelijk een gepassioneerde lezer, zoals deze bloemlezing bewijst, die zijn vak haatte maar ook liefhad. Iets wat de beste schrijvers trouwens ook wel eens ventileren als ze het over hun ambacht hebben.
Nee, uitgevers hebben meer dan ooit toekomst als ze over de gedrevenheid van Weverbergh beschikken. Het gedrukte woord, fysiek of digitaal, zal zo vlug nog niet verdwijnen. Weverberghs polemische literatuurkritiek daarentegen heeft haar beste tijd gehad.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Nergens getipt maar toch zeer de moeite waard: vijf suggesties voor cadeauboeken vol levenswijsheid, aanstekelijke geschiedenis en veel schone letteren.