JavaScript is required for this website to work.

Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘Hard Labeur’

Gaston Durnez23/4/2016Leestijd 5 minuten
TitelVan 'Arm Vlaanderen' tot 'Hard Labeur'
AuteurPaul de Pessemier’s Gravendries
UitgeverUitgeverij C. De Vries – Brouwers
ISBN9789059274488
Onze beoordeling
Aantal bladzijden267
Prijs€ 22.95

Toch kennen nogal wat Vlamingen de titel van een zijner beste werken. Zij gebruiken hem zelfs nog. Als de ellende van de negentiende en vroege twintigste eeuw wordt opgeroepen, duikt ook die titel gegarandeerd op: Arm Vlaanderen. Hij is een begrip geworden, een naam voor een bepaalde hongerperiode uit onze geschiedenis.

Je komt hem ook nog wel eens tegen onder een lezersbrief in een zeldzaam flamingantenblad. Dan wordt hij meestal gevolgd door een uitroepteken en door de vraag: Hoe lang nog? In mijn jonge jaren kon je de uitroep vaak in de politieke echo’s van De Standaard vinden. De redactie had er een stempel laten van maken die automatisch onder elke franskiljonse kaakslag werd gedrukt. (Zo werd althans verteld …)

De liberaal Reimond Stijns, die leefde van 1850 tot 1905, in een tijd toen liberalisme nog progressiviteit betekende, schreef een andere roman waarvan de titel nu nog naklinkt: Hard Labeur. Die klank is vooral de echo van een tv-feuilleton uit 1985 dat later als een ‘Vlaamse klassieker’ op DVD is verspreid. Hoofdrol: Jo de Meyere.

Hard Labeur verscheen in 1904 en was een voor die tijd zeer hard verhaal, waarmee Stijns het naturalisme in onze letterkunde inluidde. Zo noemt men hem  een voorloper van Cyriel Buysse, die hem graag een eregroet heeft gebracht. Jaren later roemde Louis Paul Boon de roman als het beste Vlaamse werk uit die periode.

*

* *

Tussen de twee romantitels ligt het begin en het einde van Stijns literaire levenswerk. Op het omslag van een recent verschenen biografie zijn ze nu verenigd: Van Arm Vlaanderen tot Hard Labeur. Auteur van die biografie is de historicus en romancier Paul de Pessemier ’s Gravendries, de adellijke bewoner van het slot van Laarne. Hij heeft een goed werk verricht ter ere van een pionier die niet bepaald gunsten mocht genieten van de adel en andere heren in het toenmalige verdrukte Vlaanderen.

Paul Pessemier ’s Gravendries schreef niet zozeer een levensverhaal als een beredeneerd overzicht. Hij heeft zo ongeveer alles gelezen wat er ooit over en van Stijns op papier is gezet, ook in talrijke brieven en documenten. Hij geeft ons tal van citaten en hij bindt ze aan mekaar met eigen woorden en met de bedaarde sympathie van een broeder uit de loge.

Stijns is amper 55 jaar geworden. Voor ons is dat jong, in arm Vlaanderen waren er velen die zo oud niet werden. In die korte tijd heeft hij veel geproduceerd: romans, verhalen, artikels, meestal in de sfeer en sociale context van zijn geboortestreek, de zogenaamde Vlaamse Ardennen. In het midden van de negentiende eeuw een der armste gewesten van ons land. Als zoon van een onderwijzer in het dorp Mullem was hij toen een der weinigen die zich min of meer uit de ellende kon opwerken. Op zijn beurt mocht hij onderwijzer worden. Zijn ervaring in de primitieve en bekrompen normaalschool, daarna in de simpele dorpsschool en weldra in de Vlaamse voorsteden van Brussel, brachten hem tot de overtuiging:  Zij, die hunne machtige hand over het arme Vlaanderen houden, die het onderdrukken, om er allen trots te doden, die er twee kankers laten voortwoekeren: (dat zijn) bijgeloof en ellende.’ Die kankers bestreed hij in zijn eerste roman, op het ogenblik dat de eerste grote schoolstrijd tussen katholieken en liberalen in België losbarstte. ‘De Kerk heeft mij met geweld weggedreven’, zei Stijns.

 Op het omslag van Arm Vlaanderen (1884) prijkt zijn naam achter die van de taalkundige Isidoor Teirlinck, die familie van hem was. Wat precies door de ene of de andere is geschreven, weet men niet. Teirlincks bijdrage wordt door de biograaf wel geminimaliseerd. Het moge aanleiding geven tot een stukje lokaal-patrottisch knokken. In 1979, toen Isidoor en zijn zoon Herman Teirlinck door de Academie werden herdacht, betoogde Professor Hoebeke in die geleerde instelling, het tegenovergestelde van wat de biograaf nu zegt. Hoebeke maximaliseerde de inbreng van Isidoor Teirlinck en meende bovendien dat de roman niet in Mullem moet worden gesitueerd, maar wel in Zegelsem, het geboortedorp van vader Teirlinck. Wij zullen het God en de mulder laten scheiden.

*

* *

In elk geval trok Reimond Stijns in het spoor van zijn taalkundige vriend Isidoor naar de vrijmetselarij en naar de hoofdstad. Daar werd hij onderwijzer in Molenbeek, toen een klein en mager dorp aan de Zenne. Hij bleef er lange jaren maar klerikale tegenstand zorgde ervoor, dat hij jaren op een vaste benoeming moest wachten. Ondertussen nam Stijns actief deel aan het zogenaamde literaire leven in de hoofdstad en schreef hij romans en verhalen in serie. Naar verluidt was hij tevens de eerste die een ‘echt jongensboek’ publiceerde. Zijn groter werk kreeg weerklank in het artistieke wereldje, maar de uitgave kostte hem veel moeite en geld. Gelukkig was zijn vrouw ook onderwijzeres en kon ze hem steunen. Stijns was in die jaren niet de enige die zelf de drukker-uitgever moest betalen. Bij sommige collega’s werd die aderlating gecompenseerd met eerbewijzen en benoemingen, hij kreeg geen officiële erkenning, greep naast het lidmaatschap van de Academie en werd ook door de mensen rond ‘Van Nu en Straks’ uit de weg gezet. Zelfs zijn neef Herman Teirlinck stelde hem teleur, maar die zou zich herpakken en maakte zelfs (mooie) illustraties voor hem.

Stijns leed onder die miskenning. Zij had zeker ook te maken met de wijze waarop hij in zijn boeken als een der eersten taboes rond seksualiteit en zelfmoord doorbrak. Er waren toen roemruchte figuren in de Vlaamse ‘geesteswereld’ die zijn naam zelfs niet meer wilden uitspreken. Priester Hugo Verriest bijvoorbeeld.

Gaandeweg raakte Stijns almaar sterker onder de invloed van de literaire naturalisten en benadrukte hij dat erfelijkheid en determinisme ‘elk menselijk streven’ bepaalde. Ten slotte werd zijn gezondheid ondermijnd door wat zijn biograaf met een merkwaardig woord noemt zijn zwierbollige levenswijze. Zelf heeft hij ooit de ramp van het alcoholisme in Vlaanderen beschreven met een ander merkwaardig beeld: ‘de jenever zingt op de hoeve, zingt in de kerk, hij zingt bij de wieg en zingt bij het graf…’ Zijn biograaf aarzelt niet: Stijns heeft zich doodgedronken.

In 1904, een jaar voor zijn overlijden, publiceerde de zieke man Hard Labeur. Hij schreef deze roman, naar eigen zeggen, om te bewijzen dat hij het godverdomme zo goed kon als de jonge Teirlinck en Streuvels. Daar zal tegenwoordig wel over getwist worden, maar het boek is wel degelijk zijn eigen beste werk geworden. Hij ‘brak met de slapheid van de heersende conventie’ en ‘het kwam in Vlaanderen aan als een dreun in volle aangezicht’, zegt de biograaf.

Een jaar later kreeg Reimond Stijns, bij zijn begrafenis, de volkstoeloop en de lof die hij voordien te veel had gemist. Molenbeek schonk hem een straat maar heeft nadien zijn graf wel opgeruimd.

*

* *

Paul de Pessemier’s Gravendries illustreert zijn boek met talrijke foto’s en documenten en voegt er talrijke bijlagen aan toe: een tijdlijn, brievenlijst, biografische gegevens. Een onmisbare schat voor de zoekers en liefhebbers van literatuur- en andere historie. In de index miste ik wel twee namen: August de Winne en Desiderius Stracke. Ook zij zijn sterk verbonden met het begrip Arm Vlaanderen en dat verdiende wel een enige uitleg in de bijlagen.

August de Winne was een Vlaming die een grote rol gespeeld heeft in het Franstalige socialistische dagblad Le Peuple. In 1902 publiceerde hij in die krant een lange reportage A travers les Flandres , waarvan in 1903 een Nederlandse editie verscheen, met een inleiding van Anseele: Doorheen Arm Vlaanderen. De Winne won er de eretitel mee van ‘eerste journalist die zich om de sociale situatie in Vlaanderen bekommerde’. Zijn fotografisch en geschreven verslag werd een klassieker in onze sociale journalistiek en geschiedschrijving. Niet toevallig heeft Pascal Verbeken er recent in zijn voortreffelijke boek Arm Wallonië naar verwezen.  

Bij de vorige generaties flaminganten was Pater Stracke lange tijd de bekendste van de drie, nu is zijn figuur de meest vervaagde. Zeker zou de strijdbare jezuïet, mocht hij nu in de Stijns-biografie opduiken , een salvo schietgebedjes afvuren. In 1913 oogstte hij veel bijval met een lezingenreeks onder de titel Arm Vlaanderen, die in brochurevorm op grote schaal werd verspreid. Als ik mij niet vergis verscheen zij het laatste in de serie Vlaamse Pockets, in 1965. Stracke gaf voorbeelden van het pauperisme in Vlaanderen en had het vooral over ‘de zielsarmoede van ons ras’, dat met zijn taal ook ‘het vaderland der ziel’ had verloren. Hendrik J. Elias noemde het in zijn Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, deel 4, ‘een bittere aanklacht waarin de revolte van het activisme smeult’.

 Zo wapperden er ook in de literatuur drie vlaggen over Arm Vlaanderen: een blauwe, een rode en een geelzwarte. 

Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.

Meer van Gaston Durnez

De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.

Commentaren en reacties