JavaScript is required for this website to work.

Wie is de grootste Franse schrijver?

Luc Rasson5/9/2020Leestijd 6 minuten

Wie is de grootste Franse schrijver, Victor Hugo of Stendhal? Régis Debray neemt het op voor de auteur van Les Misérables, maar zijn visie op Stendhal is eenzijdig.

Wie zijn de grote nationale schrijvers? De Engelstaligen hebben Shakespeare; in de Spaanstalige wereld is Cervantes de grootste en Dante Alighieri is zonder twijfel Italië’s schrijver bij uitstek; in het Duits spant Goethe de kroon. Maar er zijn talen waar de keuze zich minder opdringt: wie is de grootste Russische schrijver? De nog niet zo lang geleden overleden George Steiner wijdde in 1959 een boeiend essay aan die vraag: Tolstoy or Dostoievsky?

In het Nederlandse taalgebied is het antwoord op de vraag ook niet eenvoudig: je denkt natuurlijk spontaan aan Multatuli, maar zijn wij Vlamingen het eens met die keuze? In Frankrijk stelt zich dan weer het probleem van de overvloed: in elke eeuw zijn er schrijvers die in aanmerking komen: Rabelais en Montaigne in de Renaissance, Molière, Corneille of Racine voor de klassieke eeuw, Voltaire of Rousseau voor de Verlichting, Balzac, Stendhal, Hugo voor de 19de eeuw, Proust, ja, misschien zelfs Céline voor de 20ste eeuw. Allemaal vertegenwoordigen ze op hun manier een aspect van de Franse manier van zijn.

Hugo?

In een recent essay, Du génie français, beeldt Régis Debray, voormalig guerrillero en vandaag een van Frankrijks meest vooraanstaande intellectuelen, zich in dat de eerbiedwaardige Société des gens de lettres de vraag voorlegt aan haar leden: wie is de grootste Franse schrijver? De auteur van Le Rouge et le noir en van La Chartreuse de Parme, Stendhal, behaalt de meeste stemmen, gevolgd door Victor Hugo. Dit is voor Régis Debray de aanleiding om, in zijn onnavolgbaar speelse en barokke stijl, de twee auteurs tegenover elkaar te plaatsen en hun respectievelijke merites te wegen.

Het is misschien nuttig snel te verduidelijken waar beide auteurs voor staan. In zeer grove trekken: Victor Hugo is de auteur van het universele, van het engagement, van het menslievende. In tegenstelling tot wat gewoonlijk gebeurt evolueerde hij van een rechtse jeugd naar een linkse oude dag. Hij kwam in zijn persoonlijk leven in opstand tegen onderdrukking. Hij ging in ballingschap toen Napoleon III –Napoléon le petit– zich tot keizer uitriep. Maar ook in zijn werk hekelde hij uitbuiting en machtsmisbruik.

In Les Misérables natuurlijk, maar ook bijvoorbeeld in zijn laatste, minder bekende roman, Quatrevingt-treize: een boeiende beschouwing over de Franse Revolutie, waaruit een diepe sympathie blijkt voor de jonge republiek, zonder te vervallen in manicheïstische denkschema’s. Zijn stijl is groots, meeslepend, episch en durft wel eens in grootspraak te vervallen. Ze is er in ieder geval op gericht indruk te maken en de lezer voelt zich soms overweldigd door zoveel retoriek.

Stendhal?

Stendhal is op elk vlak Hugo’s tegenpool. Zijn hoofdpersonages zijn jonge mannen met een brandende ambitie, maar die situeert zich louter op het persoonlijke vlak. In Rood en zwart zien we hoe de jonge Julien Sorel, van eenvoudige afkomst, zich opwerkt op sociaal vlak en in de liefde: het ene gaat trouwens bij Stendhal altijd hand in hand met het andere. Elk engagement is zijn personages – en de auteur – vreemd. Het universele, ja, het kosmische dat Hugo voor ogen heeft laat hem onverschillig. De methodes die de personages van Stendhal daarbij hanteren zijn niet altijd moreel zuiver. Ze doen zich anders voor dan ze zijn en passen dus een soort tactische hypocrisie toe.

Het zijn ‘egotisten’ – Stendhal is trouwens de auteur van Souvenirs d’égotisme– die als enige bekommernis hebben persoonlijk geluk na te streven: bonheur is in de Franse letteren een begrip dat spontaan met Stendhal wordt geassocieerd. Ook op het vlak van de schriftuur zijn de auteur van La Chartreuse de Parme en die van Notre-Dame de Paris elkaars tegengestelden. Je zou Stendhals stijl modern kunnen noemen: wars van retorische hoogstandjes, snel, zenuwachtig, soms slordig. Régis Debray noemt hem de Mozart van de literatuur.

De romancier van het neoliberalisme?

Stendhal verdient de eerste plaats niet, dat is de stelling van Debray. Hij schrijft het hedendaags succes van de auteur van Rood en zwart toe aan het feit dat de mentaliteit van zijn personages – het individualisme, de zoektocht naar geluk en genot, het dwangmatige non-conformisme – perfect overeenstemt met die van onze neoliberale, postmoderne tijden. Ze aanvaarden niets buiten zichzelf en hun enige betrachting is van zichzelf een kunstwerk te maken. Ook het ‘jeunisme’ of de ophemeling van alles wat jong is, is een trek eigen aan Stendhals romans en aan onze tijd. Kijk maar hoe ook oudere mensen zich vandaag jong kleden – jeans, sneakers, baseballpet.

Stendhal dacht dat hij nooit door het grote publiek zou worden gelezen en beweerde voor de happy few te schrijven die hem pas 50 of 100 jaar na zijn dood zouden appreciëren. Maar volgens Debray heeft de romancier pas in het begin van de 21ste eeuw zijn lezerspubliek gevonden. Onze maatschappij is een verzameling alleenstaande atomen geworden, die denken origineel in hun levensstijl te zijn en frenetiek uit zijn op altijd maar nieuwe kicks. Kortom, personages die zo uit een roman van Stendhal kunnen komen.

Ironische afstandelijkheid

Het zijpad dat in de tijd van de romancier – de monarchie van Louis-Philippe – slechts door enkele ingewijden werd genomen is een drukke autoweg geworden, het egotisme is een conformisme geworden. Het gebeurt wel vaker dat een minderheidstendens op een bepaald ogenblik mainstream wordt. Is het een toeval dat president Macron op zijn staatsieportret poseert met een volume van Stendhal aan zijn linkerkant?

Kortom, voor Régis Debray is het succes dat Stendhal vandaag als klassieke auteur kent geen toeval: hij is een auteur voor historische periodes die geen idealen meer nastreven, waar alles gericht is op de korte termijn, op het praktische nut en natuurlijk op geld, een tijdsgewricht waar de epische dimensie vervangen is door ironische afstandelijkheid.  Soms laat Debray zich meeslepen door zijn requisitoir en wordt hij onrechtvaardig: Stendhal is in zijn ogen niet alleen de auteur van de middelmatigheid en het narcisme, maar ook van de lafheid: hij zou de poorten van Parijs wijd openzetten voor oprukkende nazi’s…

‘Victor Hugo, helaas’

Na de kritiek op Stendhal sluit Debray zijn essay af met een pleidooi voor Victor Hugo, volgens hem de enige Franse auteur die echt symfonische werken heeft geschreven, te vergelijken met de grote Russen of de grote Amerikanen. Dat Hugo in ongenade is gevallen schrijft Debray toe aan het feit dat hij te vaak het voorwerp is geweest van herdenkingen, van standbeelden, van hommages, dat hij een monument is geworden van de Franse cultuur. Ook zijn optimisme en zijn prekerige houding hebben zijn reputatie geen goed gedaan. In Frankrijk is de uitspraak van André Gide bekend die, op de vraag wie de grootste Franse dichter was, antwoordde: ‘Victor Hugo, helaas’.

Maar voor Debray is Hugo de schrijver van het collectieve, die erin geslaagd is de voorliefde te overstijgen die Franse auteurs, sinds het 17de-eeuwse La princesse de Clèves, hebben voor de haarfijne analyse van complexe liefdesverhoudingen. Hugo was ver vooruit op zijn tijd, door in Le dernier jour d’un condamné de doodstraf aan te klagen, door in Bug-Jargal slavenopstanden in de Caraïben te voorspellen, door in Les Misérables sociale wantoestanden aan de kaak te stellen. Maar in de laatste bladzijden van zijn essay neemt Debray wijselijk gas terug. Hij geeft toe dat er plaats is voor Stendhal én Hugo, dat ze elk een fundamentele dimensie van de Franse cultuur en literatuur uitdrukken en dat van de ene naar de andere overschakelen ‘een privilege en een groot geluk’ is.

‘Existentiële steun’

Deze zomer herlas ik Le Rouge et le noir en La Chartreuse de Parme. Debrays uithaal naar Stendhal geeft me zin om de handschoen op te nemen voor de belaagde romancier. Hem reduceren tot de profeet van een losgeslagen individualisme is onrecht doen aan een schrijver die fundamenteel een erfgenaam van de verlichting was. Hij was een vrijdenker die, ook al vertoefde hij graag in aristocratische milieus, in zijn romans heilige huisjes omverwierp. Het reactionaire denken, de monarchie, de Kerk waren zijn favoriete doelwitten. Maar de aanval is nooit frontaal: dat was moeilijk ten tijde van de Restauratie en zelfs van de constitutionele monarchie vanaf 1830.

Vandaar zijn voorliefde voor laterale, ironische tactieken. Julien Sorel doet alsof hij op dezelfde golflengte zit als zijn reactionaire broodheren, maar denkt er het zijne over – eigenlijk is Napoleon zijn held. Je kunt dus Stendhals romans lezen als een handleiding om te overleven in tijden van dictatuur of grote ideologische druk. Het komt erop aan de regels oppervlakkig te volgen, maar een innerlijke afstand te bewaren. Dat is wat bijvoorbeeld historicus Hippolyte Taine in de jaren 1850 deed, die Stendhals romans niet minder dan zestig keer las en er een ‘existentiële steun’ in vond ten tijde van het Tweede Keizerrijk.

Pre-marxistische accenten

Overigens is het nog maar de vraag of Stendhal zich zou hebben thuis gevoeld in de neoliberale maatschappij die wij vandaag kennen. In La Chartreuse de Parme merkt de verteller op dat je in Amerika elke dag de hielen moet likken van winkeliers en dat je er niet naar de opera kunt gaan – we spreken over de jaren 20 van de 19de eeuw. Bovendien valt niet te loochenen dat Le Rouge et le noir pre-marxistische accenten heeft.

Julien Sorel is een plebejer die zich bewust is van zijn afkomst en die beseft dat elke luxe steunt op een sociaal onrecht. In zijn pleidooi voor de rechtbank aarzelt hij niet om zijn situatie in sociologische termen te analyseren. Hij stelt zich voor als een jongeman van arme afkomst wiens ambitie om hogerop te geraken gefnuikt wordt door de hogere klassen die hun privileges afschermen. Hij gebruikt de term niet, maar ziet zich als slachtoffer van klassenjustitie. Zijn rechters zijn ‘verontwaardigde bourgeois’. Met die analyse tekent de jongeman zijn doodvonnis.

Een les in vrijheid

Het merkwaardige met Stendhal is dat iedereen, vanuit welke ideologische hoek ook, zich in hem kan herkennen, wat wellicht minder geldt voor Victor Hugo die in de eerste plaats een progressief icoon is. Rechts én links hebben zich Stendhal toegeëigend. Het mooiste voorbeeld daarvan zie je tijdens en net na de Tweede Wereldoorlog, wanneer twee klassiek geworden boeken over de romancier verschijnen: Jean Prévost publiceert in 1942 La création chez Stendhal en Maurice Bardèche in 1947 Stendhal romancier. De eerste komt in 1944 als verzetsman om het leven in het maquis van de Vercors; de tweede is tot het einde van zijn dagen in 1998 een overtuigd fascist gebleven.

Voor mij zijn Stendhals romans in de eerste plaats een les in vrijheid: ze stellen de vraag hoe te overleven in een maatschappij waarvan je de heersende moraal niet deelt. Régis Debray dicht hen een bevestigende functie toe, als literaire rechtvaardiging van de neoliberale cultuur van het ik. Integendeel, wat me in mijn recente lectuur nog meer opviel dan vroeger is wat Maurice Bardèche de ‘morale du refus’ noemt: voor zover Stendhals romans waarden vooropstellen als kritisch denken, vrijheid van mening en handelen, weigering om zich te onderwerpen aan ideologische dictaten zijn ze wat mij betreft een uitstekend tegengif tegen de ‘cancel culture’ die een ontspoord progressief denken vandaag omarmt.

En wie nu, van Victor Hugo of Stendhal, de grootste Franse schrijver is doet eigenlijk niet ter zake: lees ze allebei, de oceanische Hugo en de ironische Stendhal.

 

 

Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.

Commentaren en reacties