Zou Bart De Wever ooit Joëlle Milquet gekust hebben, of Elio di Rupo?
Titel | Stukjes |
---|---|
Auteur | Jan Flamend |
Uitgever | De Cavalerie |
ISBN | 9789077129449 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 224 |
Prijs | € 19.50 |
Maak kennis met cursiefjesschrijver Jan Flamend, ‘stukjesschrijver’ met een prima oor voor levensechte dialogen.
Columnisten zijn er genoeg – te veel zelfs, veel te veel – maar wie kent er nog cursiefjesschrijvers? Simon Carmiggelt, Gaston Durnez en Louis Verbeeck waren meesters in het genre die vanuit alledaagse observaties onopvallend dieper groeven en zo een nieuw licht wierpen op heel herkenbare situaties. Jan Flamend presenteert in Stukjes een best of uit zijn al heel rijke maar veel te weinig bekende oeuvre waarin niet alleen taal wordt uitgebeend maar ook de menselijke omgangsvormen, buiten en binnen het bedrijf.
De wetenschap van het kussen
Flamend die ondertussen zestig is geworden, gooide na een kortstondige carrière als literatuurwetenschapper het roer om en werd marketeer, headhunter en sales consultant. Hij stichtte zijn eigen opleidingsbedrijf Valuesellling en eigen uitgeverij met de voluntaristische naam De Cavalerie want zijn liefde voor taal en literatuur bleef hij trouw. Weg van woorden (2009) was een encyclopedie van wat je allemaal met taal kunt doen. En zijn hilarische inkijkjes in gesprekken op de werkvloer, zoals in Scènes op het werk: lief en leed bij Metro Services (2000) en De ontboezemingen van P.C. Huydevetters, koppensneller (2002), waren een instanthit.
In Stukjes geeft hij een staalkaart van zijn kunnen op die twee terreinen: dat van de relaties in de job en daarbuiten, en dat van de intermenselijke communiciatie of taal. Neem bijvoorbeeld het stukje over begroetingskussen: een, twee of drie maal is de voor de hand liggende vraag. Maar Flamend neemt dus, zoals de betere cursiefjesschrijver, plots de lezer in het diepe en confronteert die in dit geval met de proxemica, de nabijheidsleer van menselijke contacten. Antropologen braken zich het hoofd over hoe groot of klein de fysieke afstand mag zijn bij allerlei soorten contacten.
De ‘kids’ versus ‘ons klein mannen’
Flamend: ‘Ik denk dat we er in Vlaanderen een 30 jaar geleden mee begonnen zijn.’ Heren en dames begroeten elkaar met een begroetingskus, en ook dames onder elkaar. Maar bij heren onderling? Flamend: ‘In Belgische reclamebureaus en mediabedrijven (…) wordt gezoend bij het leven. Onder onze taalgrens, waar de Romaanse cultuur begint, daar kussen de mannen elkaar ook wanneer ze elkaar zien. (…) In Vlaanderen raak je daar niet mee weg, zonder wenkbrauwen te doen fronsen.’ En hij besluit teasend maar zonder een antwoord te geven: ‘Wat ons meteen bij de de vraag brengt of Bart De Wever Joëlle Milquet kust bij de aanvang van een communautair gesprek, waar en hoe vaak. Dezelfde vraag kan je trouwens even goed stellen waar het om de proxemica gaat tussen Bart en Elio gaat …’
Ook zijn taalcursiefjes beginnen altijd en sourdine met een treffende observatie. Waarom zeggen zoveel zakenmensen graag op zijn Engels dat ze met ‘de kids’ nog wat ‘quality time’ willen doorbrengen? Wat is er mis met ‘onze of mijn kinderen’? Flamend: ‘Vader had ook een gloeiende hekel aan die uitdrukking ‘de kids’. Hij zei altijd ‘ons klein mannen’. Dat was Vlaams, oprecht, daar sprak liefde uit. Kroost. Om voor te zorgen. Kids, dat zijn kinderen als genotsmiddel, verwisselbaar comsumptieproduct, attribuut van succesvolle yuppietypes.’ Afijn, je kan het er al lezer mee oneens zijn en denken dat Flamend een ouwe mopperkont is maar tegelijk grinnik je bij zijn rake typering: ‘Dat designkids al eens overgeven, pampers vuil maken en hoge koorts kunnen hebben, dat wordt weggephotoshopt uit het beeldige plaatje.’
Te kwader trouw
Flamend is op zijn best in het afpellen van small talk, gesprekken tussen ober en klant bijvoorbeeld, zoals die keer in Dubai waar mister Flamend bijna wordt gestalkt door de ober die hem voortdurend vraagt of alles okay is: ‘Customer service. De moderne marteling.’ Maar de verteller herpakt zich en voelt een lichte gêne bij het nors afwimpelen van de opdringerige maar goedbedoelde kelnerinterventies. Zou Jean-Paul Sartre gelijk hebben gehad met zijn kelnerverhaal uit L’être et le néant waarin hij vooral de kelner beschuldigt van onweerachtig façadegedrag dat hij bestempelt als kwade trouw en dus volstrekt inauthentiek. Flamend: ‘Je ziet schele Sartre in café de Flore met zijn Simone en haar hoofdband zitten, en gebogen over een apricot cocktail het gedrag van die arme garçon becommentariëren. Hoe superieur en elitair kan je zijn?’ Conclusie van de moegetergde Flamend: ‘De kwade trouw ligt bij de klant, niet bij de kelner. De klant is de misantroop.’ Over zelfkennis gesproken.
Vooral zijn deconstructie van gesprekken op de werkvloer zijn meesterlijk. Aandachtig luisteren naar hetgeen de werknemers of bazen te zeggen hebben, is het begin van alle wijsheid en dan ze socratisch meenemen naar de subtekst van hetgeen ze eigenlijk wilden vertellen zonder het echt te durven uitspreken. Ja, Stukjes van Jan Flamend is geen meesterwerk maar wel een ideaal kerstcadeau voor wie eigenlijk niet zo veel leest omdat boeken vaak allemaal te omslachtig of woordrijk of ingewikkeld ogen. Wedden dat de Flamend-stukjes van maximaal 1000 woorden, ongeveer de lengte van dit stukje hier trouwens, hem of haar weer verzoent met het ritueel van kerstcadeautjes geven? Te kwader trouw of niet. Da’s vaak moeilijk uit te maken.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
De hymnische poëzie van ‘Zonnewater’ bewijst eens te meer de unieke plaats van Mark van Tongele in de Nederlandstalige dichtkunst.