Rondzendbrief-Peeters nog niet dood en begraven
De Omzendbrief Peeters is helemaal niet dood en begraven zegt Mark Deweerdt na analyse van het arrest van de Raad Van State. De Vlaamse Regering mag de wet interpreteren.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement‘R.I.P rondzendbrieven-Peeters’, kopte De Standaard op 21 juni. Volgens de krant heeft de Algemene Vergadering van de Raad van State ‘de knoop doorgehakt in een al decennialang sluimerend conflict over de toepassing van de taalwetten in de Vlaamse rand rond Brussel’ door ‘op te leggen’ dat Franstalige inwoners van de Vlaamse faciliteitengemeenten slechts om de vier jaar de toepassing van de faciliteitenwetgeving moeten vragen in plaats van telkens wanneer ze de wet toegepast moeten zien. Uit een – naar we aannemen – onzorgvuldige lezing van de arresten-Caprasse en –Thiéry trekt de krant evenwel verkeerde conclusies.
Conform de ‘Vlinderwetgeving’ velde de Algemene Vergadering van de Raad van State (RvS) vorige vrijdag een oordeel over de klacht van Véronique Caprasse, Damien Thiéry en François Van Hoobrouck d’Aspre tegen de besluiten van (intussen demissionair) Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Geert Bourgeois om hen niet te benoemen tot burgemeester van de gemeenten Kraainem resp. Linkebeek en Wezembeek-Oppem. Het besluit over de niet-benoeming van Caprasse werd nietig verklaard, dat over de niet-benoeming van Thiéry werd bevestigd, de klacht van Van Hoobrouck was wegens gebrek aan actueel belang onontvankelijk.
In arresten-Caprasse en -Thiéry gaat de Algemene Vergadering van de RvS, tot veler verrassing, nader in op de rondzendbrief-Peeters van 16 december 1997. In die rondzendbrief, en in de gelijkluidende rondzendbrief-Van den Brande en rondzendbrief-Martens uit diezelfde periode, gaf de toenmalige Vlaamse regering een eigen interpretatie aan de faciliteitenregeling uit de bestuurstaalwet van 1963. Volgens die interpretatie moet een Franstalige inwoner van een Vlaamse faciliteitengemeente telkens opnieuw verzoeken een Franstalig afschrift van een in het Nederlands gesteld document te ontvangen. Van Franstalige zijde werd en wordt die interpretatie betwist, en zou het volstaan om één keer die wens uit te drukken om automatisch alle documenten in het Frans te ontvangen. In verscheidene arresten heeft een Nederlandstalige kamer van de RvS die interpretatie verworpen en de interpretatie van de drie rondzendbrieven bevestigd.
De Algemene Vergadering van de RvS is evenwel een andere mening toegedaan. In de beoordeling van de ‘middelen’ die Caprasse en Thiéry aanvoerden om de nietigverklaring van het besluit van niet-benoeming te vragen, verwerpt ze zowel de interpretatie van de Vlaamse regering als die van de Franstalige partijen. Geen van beide interpretaties is ‘thans aanvaardbaar’, zegt de Algemene Vergadering, die volgende eigen interpretatie ontwikkelt: ‘Teneinde rekening te houden zowel met de voorrangsstatus van het Nederlands in het eentalig Nederlands taalgebied als met de rechten die in de artikelen 25, 26 en 28 van de bestuurstaalwet aan de particulieren van de randgemeenten worden gewaarborgd, moet ervan worden uitgegaan dat, bij afwezigheid van een specifiek verzoek van de particulier aan de gemeentelijke overheid, hetwelk altijd mogelijk is bij een welbepaald mondeling contact of met betrekking tot een welbepaald document, die overheid moet terugvallen op hetgeen zij weet over de taal van de particulier. Die particulier is evenwel ertoe gehouden om op redelijk geregelde tijdstippen het bestuur ervan op de hoogte te brengen dat hij in het Frans wenst te worden bediend. De overheid dient te refereren aan die keuze, waarvan zij alleen kennis kan nemen aan de hand van een brief die de particulier met dat doel naar het gemeentebestuur zendt of aldaar neerlegt. Die keuze geldt gedurende een redelijke termijn, namelijk gedurende een termijn van vier jaar, te rekenen vanaf de ontvangst of de neerlegging van de bedoelde brief bij het gemeentebestuur. Ná het verstrijken van die termijn van vier jaar kan de particulier met een nieuwe brief aan het gemeentebestuur zijn keuze hernieuwen, telkens voor een nieuwe termijn van vier jaar. Een bewijs van ontvangst of neerlegging van de brief wordt telkens door het gemeentebestuur onverwijld naar de betrokken particulier gezonden.’
Die thesis van de Algemene Vergadering van de RvS maakt echter geen deel uit van haar beslissing over de besluiten van niet-benoeming (de eigenlijke uitspraak of het ‘dictum’). Meer zelfs: ze zegt uitdrukkelijk dat de rondzendbrief-Peeters niet het voorwerp uitmaakt van het beroep dat Caprasse en Thiéry aantekenden tegen de besluiten van minister Bourgeois.
De thesis kan worden beschouwd als wat juristen een ‘obiter dictum’ noemen, een ‘redenering ten overvloede’. Blijkbaar vond de Algemene Vergadering het om een of andere reden belangrijk haar standpunt over de omstreden kwestie mee te delen, zonder dat haar dat gevraagd was en zonder dat haar oordeel over de kernvraag (al dan niet benoeming) daar afhankelijk van was.
Uit beide arresten blijkt nog dat het, conform artikel 84 van de Grondwet, aan het federale parlement toekomt een ‘authentieke uitlegging’ te geven aan de toepassing van de faciliteitenregeling in de bestuurstaalwet van 1963. Omdat er evenwel geen dergelijke authentieke interpretatie bestaat, mag de Vlaamse regering bij de uitoefening van haar bevoegdheden volgens de Raad van State wel degelijk een interpretatie geven aan de bestuurstaalwet.
Uit dit alles kan worden besloten:
1. dat de Raad van State de rondzendbrief-Peeters en de twee andere rondzendbrieven niet vernietigd heeft, en de drie rondzendbrieven dus onverkort van kracht blijven;
2. dat de Raad van State het weliswaar niet eens is met de interpretatie die de Vlaamse regering in de rondzendbrieven aan de toepassing van de faciliteitenregeling geeft, maar dat dit tot nader order geen gevolgen heeft;
3. dat het aan het federale parlement is om in een interpretatieve wet een authentieke uitlegging te geven aan de toepassing van de faciliteitenregeling in de bestuurstaalwet van 1963;
4. dat het federale parlement zich daarbij kan laten leiden door het ‘obiter dictum’ van de Raad van State, maar ook een andere interpretatie kan geven;
5. dat het ‘R.I.P’ dat De Standaard over de ‘rondzendbrieven-Peeters’ uitsprak, op zijn minst voorbarig is.
Mark Deweerdt was journalist bij De Standaard en De Tijd en kabinetsmedewerker bij Yves Leterme, Herman Van Rompuy en Geert Bourgeois.
Foto © Reporters (De drie niet benoemde burgemeesters op een rijtje)
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Tijl De Bie: ‘Zelfs getrainde journalisten en wereldvermaarde experts blijken niet immuun voor het verspreiden van mis- en desinformatie.’
De laatste Amerikapodcast voor de presidentsverkiezingen: over een eekhoorn, vuilnis en slechte grappen.