‘Sympathieke schurk’ is ook letterdief
Nogmaals over 'Mijn herinnering aan Jef Geeraerts' van Stan Lauryssens
Vervalste Stan Lauryssens zijn herinneringen aan Jef Geeraerts?
foto © Reporters / Tim Dirven
Bezondigt Stan Lauryssens zich aan plagiaat in zijn herinneringen aan Jef Geeraerts? Een paar opvallende gelijkenissen zijn onontkoombaar
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOp 30 juni 2019 publiceerde Doorbraak een recensie van Stan Lauryssens’ Mijn herinnering aan Jef Geeraerts. Daarin stelde een terecht wantrouwige Patrick Auwelaert de vraag in hoeverre de herinneringen van de notoire oplichter, die Lauryssens vooral naar eigen zeggen is, betrouwbaar zijn. Het antwoord luidde:
Lauryssens’ herinneringen aan Geeraerts zijn ongetwijfeld echt. Vele laten zich gemakkelijk verifiëren, bijvoorbeeld in zijn bijdragen voor De Nieuwe Gazet. Alleen is de manier waarop hij ze vertelt geromantiseerd. Zo spelt hij hele dialogen uit met Geeraerts, met diens ouders en met anderen die Geeraerts van nabij hebben gekend. Maar zoals de dialogen zijn opgeschreven, kunnen ze in werkelijkheid nooit zijn uitgesproken. Daarvoor zijn ze te kleurrijk en te gedetailleerd. Het vermoeden rijst dan ook dat Lauryssens de fictieschrijver in hem heeft losgelaten op de feiten en gesprekken die hij zich nog herinnerde. Daar is wat mij betreft niets mis mee zolang de auteur er maar voor uitkomt dat hij een literaire stijltruc heeft toegepast om zijn verhaal meeslepender te maken.
Auwelaert had gelijk te twijfelen aan de echtheid van de dialogen: een daadwerkelijke verificatie van Lauryssens’ herinneringen leert immers dat ze helemaal niet echt zijn, maar bijeen werden gestolen uit het werk van onder anderen Jeroen Brouwers, Julien Weverbergh en Jef Geeraerts zelf. Bovendien plagieerde en vervalste Lauryssens zijn eigen herinneringen die hij eerder al had opgeschreven in zijn Selfie. Memoires van een sympathieke schurk (2015).
Zelfplagiaat
Om met dat laatste te beginnen. Behalve in een academische context is er moreel gesproken weinig mis met zelfplagiaat, omdat men er meestal niemand mee schaadt. Het is wel hoffelijk tegenover de lezer om even te vermelden dat men elders al eens woordelijk hetzelfde geschreven heeft — wat Lauryssens niet doet, maar goed.
Anders wordt het wanneer men ‘dezelfde’ feiten zonder enige verantwoording helemaal anders vertelt in twee non-fictieboeken die respectievelijk als ‘memoires’ en als ‘mijn herinnering’ worden gepresenteerd. In een interview met Sofie Mulders in De Morgen (31-10-2014), stelde Lauryssens: ‘De waarheid bestaat niet. […] Als ik dus zeg dat een boek de waarheid is, dan klopt dat.’
Nee, dat klopt dus niet, de verschillende versies kunnen immers niet allebei waar zijn. Zo vertelt hij zowel in Selfie als in dit boek over zijn eerste job als ‘gaatjesmaker’ in een kaashandel, waarvoor hij ook reclamegedichtjes à la Elsschots mosterdverzen geschreven zou hebben — alleen, in Selfie heet deze firma ‘Warmenbol’ en in Mijn herinnering aan Jef Geeraerts ‘De Keizer’. De kaashandel Warmenbol heeft echt bestaan, De Keizer hoogstwaarschijnlijk niet. ‘De Keizer was sigarenfabrikant’, zoals de openingszin van Willem Elsschots novelle Een ontgoocheling luidt. Het is trouwens niet de enige allusie op Elsschot die Lauryssens in zijn boek gestopt heeft. Ik neem aan dat de nazaten van Warmenbol, die nog in de voedingshandel actief zijn, niet konden lachen met de bewering dat hun voorvader rijk geworden is met de verkoop van nepemmentaler en dat de kaashandel hier daarom De Keizer heet.
Kaas met gaatjes
Lauryssens gaat ook prat op zijn contacten met Roger van de Velde, zijn voorganger op de redactie van De Nieuwe Gazet. In Selfie typt Van de Velde op een Olivetti de eerste regels van zijn verhaal ‘Kaas met gaatjes’, nadat Lauryssens hem over zijn onwaarschijnlijke job bij Warmenbol verteld heeft. In Mijn herinnering aan Jef Geeraerts gebruikt Van de Velde een Underwood Portable om een ‘artikel’ getiteld ‘Kaas met of zonder gaatjes’ te beginnen. In werkelijkheid schreef Van de Velde de verhalen voor de bundel Kaas met gaatjes, die in 1970 postuum verscheen, in de gevangenis en had hij de kopij al naar de uitgeverij gestuurd voor hij in april 1970 vrijkwam en voor zijn ontmoeting met Stan Lauryssens, als die ooit al heeft plaatsgevonden.
Ook wat de herinnering aan Jef Geeraerts betreft zijn er anomalieën tussen de twee boeken. Enkele voorbeelden: volgens Selfie vond Lauryssens’ eerste interview met Geeraerts plaats in diens appartement in de toenmalige Antwerpse hoerenbuurt nabij het Centraal Station. In het nieuwe boek heeft er eerst een gesprek plaats in Wilrijk bij de ouders van Geeraerts thuis. En in Selfie slingerde het ‘oermanuscript’ van Gangreen nog rond op de redactie van De Nieuwe Gazet, in Lauryssens recentere herinnering heeft alleen de redactiesecretaris van de krant het handschrift gezien toen hij als proeflezer bij een uitgeverij werkte.
Falend geheugen, of lezersbedrog?
In principe zou Lauryssens hier ook mee weg kunnen komen, want zoals hijzelf in het al aangehaalde gesprek met Sofie Mulders over Schoenaerts zei, voordat dat boek uit de handel werd genomen: ‘Bepaalde dingen zijn misschien niet 100 procent waar. Dat kan ook niet. In dit boek [Schoenaerts] gaat het over gebeurtenissen van veertig jaar geleden. En het geheugen van mensen is een zeef, dat weet u ook.’
Maar in het geval van dit nieuwe boek lijkt het toch geen kwestie van falend geheugen, maar van moedwillig lezersbedrog. In een gesprek met Raymond Rombout, dat alleen online verscheen, zei Lauryssens: ‘Niets is wat het lijkt en mensen willen bedrogen worden. Tegenwoordig pikt iedereen van internet, citeert dezelfde bronnen’. Dat is inderdaad exact wat hij doet in zijn Geeraerts-boek: pikken en citeren zonder bronvermelding. Hij mag dat proberen, maar ook in letterenland gelden enkele regels en is het de taak van critici om overtredingen ervan aan het licht te brengen.
Geeraerts’ autobiografische werk
Voor het biografische kaderverhaal putte Lauryssens vooral uit Geeraerts’ eigen autobiografische romans, Gangreen 4, Het Zevende Zegel en Schroot in het bijzonder, en uit het door Eleonore Vigenon samengestelde documentaire overzichtswerk De spoken van Jef Geeraerts (2007). Dat hij uit al deze boeken citeert en parafraseert zonder enige bronvermelding is problematisch, maar het gaat nog verder.
Heel wat, zo niet de meeste van de ‘herinneringen’ die Lauryssens over Jef Geeraerts opdist, zijn aantoonbaar herinneringen van anderen. Zijn relaas van de lezing van Roger van de Velde en Jef Geeraerts op de boekenbeurs van 1969 (p. 38-43) is grotendeels ontleend aan Jeroen Brouwers’ ‘Zes pioenrozen (Dagboekblad)’ uit Mijn Vlaamse jaren (1978), alleen verdraait Lauryssens de gebeurtenissen ietwat. Geeraerts las er inderdaad de toen nog aan Brouwers gerichte ‘Vijfde brief rondom liefde en dood’ voor, maar Van de Velde las volgens Brouwers niet ná, maar vóór Geeraerts — een detail, maar toch. Dixit Brouwers sprak hij over ‘Het Korte Verhaal’. Hij las dus niet, zoals Lauryssens schrijft, uit de brief ‘Beste Jeroen’ die naderhand in Nieuw Vlaams Tijdschrift zou verschijnen, maar dan geadresseerd aan de toeschouwers.
Ter vergelijking
Van de Veldes brief aan Brouwers:
Jef Geeraerts schreef je in zijn voortreffelijke stijl een aangrijpende brief over liefde en dood […] Op gevaar af de indruk te wekken dat ik mij een vondst wil toeëigenen […] wil ik je […] op mijn beurt een brief schrijven over angst en wanhoop […] ik besluit met een plagiaat op Jef Geeraerts, die het me niet kwalijk zal nemen: Jeroen, kun jij bij benadering zeggen wat jij deed op die koude, vuile dag van 19 februari 1965?
Volgens Lauryssens zou Van de Velde op de boekenbeurs gezegd hebben:
Jef Geeraerts schrijft over liefde en dood […] Op gevaar af de indruk te wekken dat ik zijn vondst tot de mijne maak, wil ik op mijn beurt spreken over liefde, dood, angst en wanhoop. […] Ik plagieer Jef Geeraerts, die het mij niet kwalijk zal nemen: beste toehoorders, wie kan mij bij benadering zeggen wat hij deed op die koude, vuile dag van 19 februari 1965?
Paardrijden
Op p. 60-64 herinnert Lauryssens zich dat hij met Geeraerts ging paardrijden. Wat hij de schrijver tijdens deze rit laat vertellen, is volledig overgenomen, soms letterlijk, uit Geeraerts’ ‘De negende brief over liefde en dood, gericht tot Arthur Massart’ (uit Tien brieven rondom liefde en dood, 1971). Zo laat hij Geeraerts zeggen: ‘Ge moet klappen tegen een peerd […] een peerd is een goede kameraad, als een peerd uw stem hoort, dan kan er niks gebeuren’, terwijl Geeraerts zelf deze woorden in de mond van de paardenhandelaar Massart legde: ‘tegen een peerd moet ge klappen, als een peerd uw stem hoort, kan er niks gebeuren’. Of nog:
Lauryssens:
en Horos [Geeraerts’ paard] hoorde het ritselen van de zak, stak zijn oren vooruit en knabbelde aan een sneetje oud brood met de lippen van een murmelend oud ventje.
tegenover de oorspronkelijke tekst van Geeraerts:
Maar als hij [Horos] de papieren zak met brood hoort ritselen, komen zijn oren vooruit […] neemt hij een sneetje bruin brood aan en knabbelt met de lippen van een mummelend oud ventje.
Ook Jeroen Brouwers ontsnapt niet
De passage op p. 65-66 over Geeraerts 2 pk’tje dat weigert te starten is zo goed als plagiaat van wat Jeroen Brouwers, overigens veel grappiger, schreef in ‘Jef Geeraerts. Enige scherven’ (in Mijn Vlaamse jaren).
Brouwers:
Jef Geeraerts dook onder de gehavende motorkap […] Krijtwit van woede steeg hij uit […] ga jij eens een tikkeltje gas geven, ik zei een tikkel-tje lul!
Bij Lauryssens wordt dat:
hij zag krijtwit van woede, dook onder de motorkap […] ‘Geef een tikkeltje gas!’ riep hij hees. […] ‘Een tik-kel-tje gas heb ik gezegd, Stan-mijn-kloten!’
Ook op p. 68-69 staat een ‘herinnering’ die bijna letterlijk van Brouwers komt. Brouwers beschrijft hoe hij samen met Geeraerts in zijn appartement in Brussel oude Bokma zit te drinken en plots
beginnen zijn ogen te puilen […] er komt een floers voor zijn pupillen, zijn gezicht en bovenhoofd zijn […] zo wit als papier en zichtbaar is hoe het zweet hem uit al zijn gezichtsporiën tegelijk tevoorschijn breekt. […] Dit duurt secondenlang, misschien wel een halve minuut of een hele, of nog langer, — maar dan ontspant zijn lichaam zich weer, hij begint met forse halen lucht te scheppen […] ‘De T van Tijd,’ zegt hij, ‘het is de lever’.
Lauryssens verplaatst de actie naar een Antwerps café en laat Geeraerts Luminal doorslikken met whisky:
en het zweet brak hem uit, er kwam een floers over zijn ogen, hij werd krijtwit, kreunde secondenlang, een halve of een hele minuut of langer […] zoog zijn longen vol lucht tot de spanning uit zijn lichaam trok […] ‘De T van Tijd, het is de lever,’ kreunde hij.
Goed bevriend met Geeraerts?
Het punt lijkt hiermee gemaakt. In andere passages leunt Lauryssens ook nog zwaar op wat onder anderen Julien Weverbergh en Walter Soethoudt in hun memoires schreven. Ongetwijfeld gebruikte hij nog andere bronnen. Men zou zich zelfs kunnen afvragen of Lauryssens überhaupt goed bevriend is geweest met Geeraerts, zoals hij ons wil doen geloven. Dat er in dit boek geen enkele foto van hem samen met zijn grote vriend Jef Geeraerts is opgenomen, is redelijk verdacht. In De spoken van Jef Geeraerts, waarin vrienden én vijanden worden vermeld, komt hij niet voor. In de memoires van Weverbergh of de geschiedschrijving van de uitgeverij Manteau valt zijn naam evenmin, terwijl Lauryssens toch beweert dat hij jarenlang public relations manager voor Manteau-schrijvers als Geeraerts en Walter van den Broeck is geweest, weliswaar ‘zonder dat zij er weet van hadden’. Navraag leert dat Lauryssens in werkelijkheid slechts enkele maanden als vertegenwoordiger voor de uitgeverij aan de slag is geweest.
In 2014 heeft Guido Lauwaert in het weekblad Knack Stan Lauryssens naar aanleiding van diens Schoenaerts al eens weggezet als ‘fabuleur en fabrikeur’. Met Mijn herinnering aan Jef Geeraerts mag daar voortaan ook ‘plagiateur’ aan toegevoegd worden.
De Doorbraak-redactie contacteerde uitgever Pandora Publishing en auteur Stan Lauryssens voor een reactie. Hun antwoord leest u hier.
Tags |
---|
Manu van der Aa is (stichtend) redacteur van het literair-historische tijdschrift Zacht Lawijd en publiceerde in 2017 de biografie van Paul-Gustave van Hecke, Tatave!
Mark Elchardus: ‘Veel van het klagen dat we horen, komt van een relatief kleine groep professionele, gesubsidieerde klagers.’
Rik Van Looy had geen talent om vergeten te worden. Glansprestaties waren in zijn geval de regel. Rik Torfs brengt een eerbetoon aan zijn gouwgenoot.