JavaScript is required for this website to work.
Brussel deze week

Taalwet en merkwaardige cijfers in Brussel

Jan Degadt5/1/2019Leestijd 8 minuten
Een Brusselse school op 1 september

Een Brusselse school op 1 september

foto © Reporters

Is de taalstrijd gestreden wordt de taalwet toegepast? hoe zit het met de situatie van de talen in Brussel? De taalbarometer meet het.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Wij schrijven 14 december 2018, voormiddag. Er is enige commotie bij sommige vrienden van het Vlaams Komitee voor Brussel (VKB). Aanleiding tot deze commotie is een krantentitel, waarbij de vraag wordt gesteld of de taalstrijd in Brussel gestreden is. Stel je voor. Het VKB voert al jaren een strijd voor de gelijkberechtiging van het Nederlands en het Frans in onze hoofdstad. Wij hebben hiervoor een taalwet maar, om even te parafraseren, ‘tussen droom en realiteit staan niet alleen wetten maar ook praktische bezwaren’. Onze juridische werkgroep voert regelmatig juridische procedures om de taalwet te doen toepassen. Vaak winnen wij ook die procedures. En nu zou de taalwet gestreden zijn? Hebben wij gewonnen? Is de volledige gelijkberechtiging tussen de twee talen gerealiseerd? Dat zou geweldig nieuws zijn. Maar hoe zit het dan met de bestaansreden van het VKB?

‘De taalstrijd is gestreden…’

Helaas. De waarheid is wat meer ‘genuanceerd’. In het krantenartikel zelf staat dat Nederlandstaligen bij hun contacten met ambtenaren in Brussel meer dan vroeger overschakelen naar het Frans als het niet lukt in het Nederlands en het zelfs niet erg vinden. De taalstrijd is dus gestreden, maar wij hebben dan wel verloren. Wij Vlamingen doen zoals onze overgrootouders: wij leren Frans, worden tweetalig en als de overheid Frans wil spreken gebruiken wij dan maar die taal bij onze administratieve contacten.

Even slikken. Gelukkig zijn er ook gemeenten waar alles correct verloopt. Maar inderdaad, niet overal. Wie meer wil weten moet maar eens kijken naar de artikelenreeks die Karel Adams enkele jaren heeft gemaakt in de Brusselse Post over de 19 gemeenten. Maar waar heeft de krant dat dan gehaald? Eigenlijk bleek het krantenartikel niet de bedoeling te hebben om een diepgaande analyse te maken van de taalstrijd of de taaltoestanden in Brussel. Het was wel een aankondiging van de presentatie van de vierde Taalbarometer door BRIO op dezelfde dag. Uw dienaar was al eerder ingeschreven op die studiedag en heeft het rapport doorgenomen. Om het eenvoudig uit te drukken: het verhaal is wat meer ingewikkeld geworden maar ik wil de lezer meteen geruststellen. De taalstrijd is nog niet gestreden (is dus niet gewonnen maar evenmin verloren). Het VKB handhaaft zijn bestaansreden.

De taalbarometer van BRIO

Hoe zit de vork aan de steel? BRIO is het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum. Taalsocioloog Rudi Janssens (vakgroep Politieke Wetenschappen van de VUB) heeft reeds vier maal een Taalbarometer gerealiseerd: de eerste editie in 2000, de tweede editie in 2007 en de derde editie in 2013. Nu ging het dus om de vierde editie. Ik geef meteen de referentie van het rapport: Rudi Janssens, 2018, Meertaligheid als opdracht. Een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van taalbarometer 4, VUBPress, 135 blz. De opdrachtgever voor het onderzoek is de Vlaamse overheid (minister Sven Gatz).

Het onderzoek dat aan de basis ligt van de taalbarometer is een steekproefonderzoek. Dat heeft zo zijn mogelijkheden en beperkingen. Hierover bestaat een uitgebreide literatuur. Het grootste voordeel van steekproefonderzoek in het geval van de taalbarometer is dat men doorheen de vier edities een inzicht kan krijgen in de evolutie doorheen de tijd. Het grootste nadeel is dat men bij steekproefonderzoek steeds moet rekening houden met een mogelijke foutenmarge. Dat is ook bij andere onderzoeken het geval. Toch wordt nog steekproefonderzoek gebruikt bij beleid. Zo wordt de ons allen wel bekende Index van de Consumptieprijzen berekend op basis van een steekproef van de producten die de ‘gemiddelde consument’ koopt.

Wie wel, wie niet?

Voor het onderzoek werden bijna 2.500 interviews afgenomen. Elk interview gebeurde ‘face-to-face’, dat wil zeggen mondeling en op basis van een vragenlijst. De respondenten vormden een representatief staal van de meerderjarige Brusselse bevolking, op basis het Rijksregister. Dat heeft zijn belang. Wie niet in het Rijksregister is opgenomen als inwoner van een van de Brusselse gemeenten wordt niet in het onderzoek betrokken. Wij denken bijvoorbeeld aan buitenlandse diplomaten, pendelaars, toeristen, kotstudenten of ziekenhuispatiënten die hun woonplaats hebben buiten Brussel-19. Deze overwegingen doen niets af van de wetenschappelijke waarde van een steekproefonderzoek maar het is toch goed dit mee te nemen bij het interpreteren van de resultaten.

Een belangrijk gegeven in het onderzoek is dat de Brusselse bevolking tussen de eerste en de vierde editie van de taalbarometer sterk is gegroeid en veranderd. Op 1 januari 2000 waren er 959.318 inwoners. Op 1 januari 2017 waren er 1.187.890 inwoners. Dat is een aangroei van 23,8 %, met alle gevolgen voor het stadsweefsel: nood aan voorzieningen zoals huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, verkeer, arbeidsmarkt enz. De aangroei is het resultaat van ’natuurlijke aangroei’ (verschil tussen geboorten en overlijdens) en migraties. Bij de migraties wordt een onderscheid gemaakt tussen interne migraties of bevolkingsuitwisselingen met de andere twee gewesten en externe migraties of bevolkingsuitwisselingen met het buitenland. In de periode 2000-2017 kwamen er in totaal 1.876.962 inwijkelingen uit het buitenland en vertrokken er 942.894 uitwijkelingen naar het buitenland. Het externe migratiesaldo is duidelijk positief. Over dezelfde periode kwamen er 379.886 inwijkelingen uit het Vlaamse en het Waalse gewest en vertrokken er 567.264 uitwijkelingen richting deze gewesten. Het interne migratiesaldo is duidelijk negatief maar het is kleiner dan het externe migratiesaldo.

(Sub)nationaliteit?

Natuurlijk zijn er zowel bij de immigraties als bij de emigraties zowel Belgen als niet-Belgen maar een indeling volgens nationaliteit is op zich al een hele klus. De nationaliteit van een persoon kan immers veranderen door naturalisatie. Als het aankomt op rechten en plichten kan men een onderscheid maken tussen houders van de Belgische nationaliteit, houders van een EU-nationaliteit en houders van een niet-EU nationaliteit. Om het helemaal moeilijk te maken moet men er mee rekening houden dat de EU groter kan worden maar ook kleiner (zoals mogelijk binnenkort door de Brexit). In 2000 vormden de Marokkanen de grootste groep buitenlanders in Brussel, gevolgd door de Fransen en Italianen. In 2016 zijn de Fransen de grootste groep geworden, gevolgd door de Roemenen en de Marokkanen.

Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest valt samen met het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Alle openbare diensten op alle niveaus (federaal, gewestelijk, lokaal) zijn tweetalig. Dat betekent dat zij de burger moeten bedienen in diens eigen taal: Nederlands of Frans. De Vlaamse en de Franse Gemeenschap kunnen in Brussel hun bevoegdheden uitoefenen: de Vlaamse Gemeenschap uitsluitend in het Nederlands en de Franse Gemeenschap uitsluitend in het Frans.

De Brusselaar kiest of hij/zij de contacten met de overheid onderhoudt in het Nederlands of het Frans. Bovendien is er geen z.g. subnationaliteit. Men mag gerust houder zijn van een Nederlandstalige identiteitskaart en zijn kinderen naar een Franstalige school sturen of vice versa.

Thuistaal/thuistalen

In heel dat verhaal wordt het moeilijk om het taalgebruik te tellen op basis van administratieve gegevens zoals de taal van de identiteitskaart, de onderwijstaal enz. Een bijkomend gegeven is dat men de Brusselse bevolking niet zomaar kan indelen in Nederlandstaligen en Franstaligen. Vele personen en gezinnen gebruiken de twee talen. Anderen combineren een of beide landstalen met andere talen. In de taalbarometer heeft men het gewoon gevraagd aan de respondenten. In TB4 (de meest recente taalbarometer) zijn de vier meest gekende talen het Frans (87,1 %), het Engels (34,4 %), het Nederlands (16,3 %) en het Arabisch (9,1 %). De som van de percentages is groter dan 100 omdat sommige respondenten aangeven meer dan één taal te kennen.

In het rapport zijn er ook interessante zaken te lezen over de taalverwerving en de taaloverdracht. Wij raden de geïnteresseerde lezer aan om deze hoofdstukken door te nemen maar wij houden het in deze bijdrage bij enkele thema’s.

Onderwijs

Neem het onderwijs. Zoals eerder reeds aangegeven moet men voor het leerplichtonderwijs (basisonderwijs en secundair onderwijs) kiezen voor Nederlandstalig onderwijs, dat valt onder de regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap of Franstalig onderwijs, dat valt onder de regelgeving van de Franse Gemeenschap. Om als burger en op de arbeidsmarkt in Brussel te functioneren moet men natuurlijk de beide landstalen behoorlijk beheersen.

Bij de oorspronkelijke afspraken bij de defederalisering van het onderwijs was voorzien dat taalbeheersing Frans extra aandacht zou krijgen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en taalbeheersing Nederlands in het Franstalig onderwijs. Wat stellen wij vast? Wat stelt ook de taalbarometer vast? De taalbeheersing Nederlands voor wie het Franstalig onderwijscurriculum heeft doorlopen is sterk achteruit gegaan of is zelfs onbestaande geworden. Hetzelfde geldt overigens voor de taalbeheersing Frans in het Nederlandstalig onderwijscurriculum maar dan wel in veel mindere mate. Wij kennen het gevolg: vele ouders – ook Franstaligen en anderstaligen – die hun kinderen de twee landstalen willen laten leren in hun schoolloopbaan, willen hun kinderen sturen naar het Nederlandstalig onderwijs. Mede hierdoor wordt dit onderwijs geconfronteerd met capaciteitsproblemen.

Om het probleem van het onderwijs Nederlandse taal in het Franstalig onderwijs op te lossen weerklinkt her en der de vraag naar tweetalig onderwijs. Het is nog onduidelijk hoe dit zou worden georganiseerd (curriculum, financiering, statuut leerkrachten, diplomering enz.) maar het wel duidelijk dat deze discussie nog op tafel zal komen.

Arbeidsmarkt

Neem de arbeidsmarkt. Reeds in de jaren ’90 heeft het VKB een colloquium georganiseerd over de kennis van het Nederlands als factor van emancipatie en integratie van nieuwkomers in onze samenleving. Dat geldt niet alleen maar ook op de arbeidsmarkt. De gegevens van de taalbarometer tonen duidelijk dat de kans op werkloosheid kleiner wordt naarmate men meer talen, in het bijzonder ook het Nederlands, beheerst.

Bij heel wat Franstaligen en anderstaligen is dit een motivatie om onze taal daadwerkelijk te leren. Op het panelgesprek naar aanleiding van de presentatie van de taalbarometer op 14 december was ook Grégor Chapelle, de grote baas van Actiris, aanwezig. Actiris is de Brusselse dienst voor arbeidsbemiddeling, zeg maar de tegenhanger van de VDAB in Vlaanderen. De heer Chapelle wees er op dat heel wat Franstaligen en anderstaligen die onze taal geleerd hebben dit juist willen oefenen in hun contacten met Vlamingen en Nederlandstaligen. Dit terwijl heel wat Vlamingen en Nederlandstaligen spontaan overschakelen op het Frans als zij in contact treden met een anderstalige, ook al beheerst die zeer goed onze taal. In mijn jeugdjaren bestond de slogan: ‘Vlamingen, spreek steeds uw taal te Brussel’. De slogan is nog steeds relevant. Dat zegt nu zelfs de grote baas van Actiris.

Gezondheidszorg

Neem de gezondheidszorg. Ook over de nood aan Nederlandstalige gezondheidszorg in Brussel heeft het VKB in de jaren ’90 een colloquium georganiseerd. In de taalbarometer wordt vastgesteld dat het gebruik van het Frans dominant is bij consultaties bij de huisarts en dat het gebruik van het Nederlands afneemt. Wel is er een toename van de combinatie Nederlands/Frans. Dat verdient natuurlijk meer aandacht.

Het zou wel eens kunnen dat de reden niet is dat er minder Nederlandstalige patiënten zijn, maar wel dat er minder Nederlandskundige huisartsen en minder Nederlandskundig ziekenhuispersoneel ter beschikking staan van de Brusselse patiënten. Nee, de taalstrijd is nog niet gestreden. Er is nog heel wat werk voor het VKB en voor andere verenigingen die zich hiervoor inzetten.

Overheid

Neem de contacten met de overheid. Volgens de resultaten van de taalbarometer gebruiken 74,2 % van de respondenten het Frans, 1,0 % het Nederlands, 16,3 % een combinatie Nederlands/Frans in hun administratieve contacten met de overheid. Wanneer een Nederlandstalige door een ambtenaar wordt aangesproken in het Frans, zal men in 89,8 % van de gevallen overschakelen naar het Frans en in 0,7 % doorzetten in het Nederlands. Een Franstalige die wordt aangesproken in het Nederlands zal in 25,6 % doorgaan in het Nederlands en in 23,5 % van de gevallen doorzetten in het Frans.

Het gemak waarmee Nederlandstaligen overschakelen naar het Frans kan op meerdere manieren verklaard worden. Het is mogelijk dat de Nederlandstalige beschikt over voldoende kennis van het Frans om het probleem zo snel mogelijk opgelost te krijgen, desnoods in het Frans. Het kan zijn dat hij of zij de taal niet belangrijk vindt. Dan is de taalstrijd inderdaad gestreden, zoals gesuggereerd in de persartikels waarover hoger sprake.

Maar er is natuurlijk ook een andere mogelijkheid. In principe is de gemeente, zoals elke overheid, verplicht om een tweetalige dienstverlening aan de burgers aan te bieden. De oudere lezers herinneren zich zeker nog de z.g. lokettenkwestie van Nols. In de praktijk lukt het niet altijd. De taalbarometer verwijst naar het jaarverslag van de vicegouverneur (2018). In 2007 voldeed 36,2 % van de kandidaten aan de vereisten van de taalwetgeving en in 2017 was dit gedaald tot slechts 26,8 %. Voor alle duidelijkheid: het gaat niet over Vlamingen die geen Frans kennen. In 90 % van de gevallen ligt het probleem bij een gebrekkige kennis van het Nederlands. Is de taalstrijd gestreden? Nee dus. Ook de vicegouverneur handhaaft zijn bestaansreden.

In de volgende hoofdstukken van de studie gaat het nog over informeel taalgebruik en over taal en identiteit. Wij kunnen er in latere bijdragen op terugkomen.

Voor wij deze bijdrage afsluiten wil ik toch nog graag aandacht vragen voor het volgende. Eerder verwees ik naar twee colloquia die het VKB heeft georganiseerd in de jaren ’90. Een van de drijvende krachten achter de praktische organisatie was Antoon ‘Tony’ Delvaux. Tony was het type van de stille, werkende maar onbaatzuchtige en overtuigde Vlaamse Beweger. Tony is twee weken geleden overleden. Ik draag deze bijdrage op aan hem.

 

Jan Degadt is een Vlaamse econoom en emeritus-hoogleraar aan de KU Leuven campus Brussel

Commentaren en reacties