JavaScript is required for this website to work.
post

Te bed of niet te bed met Putifars vrouw

Jean-Pierre Rondas3/1/2015Leestijd 6 minuten

Jean-Pierre Rondas over Jozef, die uit het Bijbelboek Genesis en ook uit de boeken van Thomas Mann. Maar enkel bij die laatste krijgt de vrouw van Putifar, die Jozef valselijk beschuldigt van verkrachting, een naam. 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Kort en lang

Het verhaal van Jozef en Putifars vrouw kan in twintig regels verteld worden. De schrijvers van Genesis, het eerste boek van het Oude Testament, hadden daaraan genoeg –  voor hun doen is dat al heel uitgebreid. Maar het kan ook op honderd spannende, ironisch geschreven bladzijden. Zo doet het Thomas Mann in het laatste hoofdstuk van het derde boek van zijn romancyclus Jozef en zijn broers. Het incident is maar een stukje van het hele verhaal over de avonturen van Jozef in Egypte, maar eeuwenlang heeft het veel meer tot de verbeelding gesproken dan de droom van de farao over de zeven vette en de zeven magere jaren. Het gaat immers over een seksuele daad die net geen plaats heeft gevonden, en de omschrijving van dit niet  blijkt bij Thomas Mann spannender, zelfs erotischer, dan veel expliciete seksliteratuur over geslaagde vrijpartijen.

In Genesis is het simpel. Putifar is een hofdignitaris van de farao die de Hebreeuwse slaaf Jozef heeft gekocht en aangesteld tot beheerder van zijn hele huishouden. Tijdens de afwezigheid van haar heer wil zijn onbevredigde vrouw met de knappe slaaf naar bed, maar die wimpelt haar af. Tot op die keer dat ze opnieuw zegt ‘kom bij me liggen’, en ze hem letterlijk het bed in probeert te trekken. Er ontstaat een handgemeen waarbij Jozef, half reeds in bed, toch kan ontsnappen, maar met achterlating van zijn opperkleed, dat diezelfde dag nog het bewijs moet leveren van zijn poging tot verkrachting. Tien prachtige plaatjes in het meesterwerk van de Amerikaanse striptekenaar R. Crumb, The Book of Genesis Illustrated.

Hiërogliefen

Bij Thomas Mann zit de scene gevat tussen twee Egyptische zinnetjes. Putifars vrouw is niet minder dan drie jaar op seksuele campagne, Jozef achterna, maar op die ene dag ondergaat Jozef dan eindelijk zijn seksuele stresstest. Op bladzijde 845 van de Nederlandse vertaling staan de hiërogliefen afgedrukt van wat de vrouw volgens Mann ‘echt’ heeft gezegd. Herkenbaar is het bed met een leeuwenkop en leeuwenpoten, met daarop een heel plat liggend figuurtje dat op een mummie lijkt. Het is duidelijk dat ze Jozef de plaats van dat figuurtje wil laten innemen. ‘Kom bij me, laat ons een uur van slaap beleven’ luidt de vertaling. Heel pedant geeft Mann er nog de uitleg bij dat ‘liggen’ en ‘slapen’ werden weergegeven door een en hetzelfde teken. Zo begint dan Manns stripband, die pas 75 bladzijden verder eindigt met een in het Egyptisch weergegeven jubelkreet van de vrouw: ‘Me’eini nachtef’, vertaald door ‘ik heb gezien waar zijn kracht schuilt’. Dat moet bij Mann letterlijk genomen worden. In het broeierige Nijl-Egypte van Echnaton was er namelijk niet veel lichaamsbedekking nodig. Veel meer dan een lendendoek had Jozef onder zijn opperkleed niet aan, en zo heeft Putifars vrouw zijn ‘mannelijkheid’, zijn ‘schaamte’ kunnen zien. In het Duits jubelt ze: ‘ich habe seine Stärke gesehen’,  concreet: zijn sterkte, zijn erectie. Jammer dat de Nederlandse vertaling daar wat twijfel over laat bestaan, want het is wel degelijk zo dat Jozef verleid was,  zich pas op het laatste nog doenbare moment losrukte en op de loop ging met achterlating van het opperkleed. Des te juichender haar jubel, des te smartelijker haar vertwijfeling.

Verhaaleconomisch is het incident nodig om Jozef in de gevangenis te laten belanden, waar hij een professionele droomuitlegger blijkt te zijn die uit de nor wordt gehaald om een moeilijke droom van farao te duiden: de droom van de zeven vette, gevolgd door de zeven magere koeien die de vette opvreten maar daar zelf niets aan hebben. Jozef interpreteert deze droom zo overtuigend dat hij tot onderkoning van Egypte aangesteld wordt met de opdracht draconische maatregelen te nemen die neerkomen op een dictatoriaal staatskapitalisme: wil de bevolking gedurende de zeven magere jaren gevrijwaard blijven van hongersnood, moet ze haar vrijheid opgeven. Jozef beschikt dan over voldoende macht om zijn hele Abrahamitische familie te laten immigreren, zijn vader Jakob en diens elf andere zonen met hun vrouwen en kinderen – kortom de latere twaalf stammen van Israël, die een provincie in Egypte toegewezen krijgen. Het verhaal van Jozef verklaart de intocht in Egypte – pas Moses zou het getergde volk er in een mythische Exodus weer uithalen.

De tovenaar

Thomas Mann wilde het verhaal van Jozef vertellen (Genesis hoofdstukken 37 tot 50), maar vond dat hij een aanloop nodig had en vooraf het verhaal van diens vader Jakob (en Esaü, en Rachel) moest brengen: dat werd dan de eerste ‘Jozefroman’, De verhalen van Jaäkob. Oorspronkelijk had Mann een stevige novelle in gedachten voor wat na vijftien jaar uitgegroeid was tot een romantetralogie. Deel twee behandelt De jonge Jozef, deel drie Jozef in Egypte (21 genummerde Bijbelse zinnen in Genesis) en deel vier Jozef de voorziener (wat sommige Amerikaanse critici begrepen hebben als een lofzang op Roosevelts New Deal …)

De Tovenaar, zoals Mann door zijn kinderen werd genoemd, was toen al lang miljonair dank zij de reusachtige oplages van zijn Buddenbrooks en De Toverberg. Om zich te documenteren maakte hij reizen naar Egypte, las zich in de toenmalige egyptologie in, en correspondeerde hij met de beste mythografen van zijn tijd, zoals de beroemdste en veelzijdigste onder hen, de classicus Karl Kerényi; maar ook Freud, Jung en Adorno werden persoonlijk geraadpleegd.

Het ging hem min of meer zoals Bert Brecht (ofschoon beide Duitse succesauteurs allesbehalve vrienden waren): het werk gaat niet alleen mee met de verschillende stadia van ballingschap na Hitlers machtsovername in 1933; het weerspiegelt ook de Duitse en de wereldgeschiedenis van deze decennia. Manns Bijbelse werk is begonnen als een roman van de Weimar-Republiek, toen hij nog in Duitsland woonde. Dat geldt zeker voor de Jaäkobsverhalen. Het werk werd vervolgens een roman van het Exil, geschreven in het Zwitserse Küssnacht (voornamelijk deel 2 en 3). Toen hij in 1943 in het Californische Pacific Palisades zijn manuscript afsloot, was het werk een roman van de weerstand tegen het nationaalsocialisme geworden. Dit laatste deel kreeg hij nog wel uitgegeven, maar meer dan academische belangstelling kwam er niet meer, en dat blijkt dus ook uit de omstandigheid dat de Jozefromans nooit in het Nederlands werden vertaald. Er is onlangs geopperd dat na 1945 het joodse lijden even tussen haakjes werd gezet. Het publiek had even geen behoefte aan verhalen over joods lijden.

De éne God

Wat ons terugbrengt naar de Jozef-figuur. De farao van dienst met wie hij moet omgaan is de religie-revolutionair Echnaton, die in de godsdienstontwikkeling een stap heeft gezet naar de aanbidding van de Ene God-als-zonneschijf, maar die dit stadium naar het monotheïsme niet zelf ten einde kan denken. Ook Jozef kent nog geen Verbond, geen Stenen Tafelen met wetten waartegen men kan verstoten. Maar Jozefs kop is wel een ware schatkamer van adamitische en abrahamitische verhalen, over het paradijs en de Zondvloed en de val van de Toren van Babel. Thomas Mann laat Jozef alle bekende talen van Mesopotamië en Egypte lezen in hun spijker- en andere schriften; hij kent de Sumerische, Akkadische, Babylonische en Assyrische verhalen en godheden. Jozef is uitermate eclectisch, ziet en legt verbanden en is ook zelf een intercultureel verband (met Osiris en Jezus bijvoorbeeld).

Maar toch krijgt het joodse monotheïsme stilaan zijn vorm en zijn beslag: een van de grootste omwentelingen in de geschiedenis van de mensheid. De god van dit éne volk wordt machtiger dan de goden van andere volkeren, en de verhalen van dat volk steunen deze claim. Deze god gaat ingrijpen. Hij wil geen andere goden naast zich. Hij wordt een jaloerse god, die zijn jaloezie kenbaar maakt met donder en bliksem. Vele dingen die de mensen aanrichten zijn hem een gruwel. Een gruwel voor zijn aangezicht. De zonde komt eraan. Jozef staat open voor de ‘andere’ verhalen, maar heeft toch gekozen voor het gelaat van de Vader-God, die zich nog ten volle moet openbaren. Volkeren die niet weten wat zonde is, geven zich over aan het Aulasalalakaula: het gelal en het gebral van doodaanbiddende Egyptenaren van voor en na Echnaton.

Het beeld van de Vader

Is de Jozef van Thomas Mann nu een wettische jood? Helemaal niet, deze wetten bestaan namelijk nog niet. Jozefs God is onderhevig aan ontwikkeling. Jozefs ‘godszorg’ richt zich tegen achterhaalde vormen van godsdomheid (mensenoffers bijvoorbeeld) en zijn vroomheid is een godsverstand, geen Aulasalalakaula of New Age. Thomas Mann toon een Jozef die als prefiguratie van Jezus niet alleen de mythen gehumaniseerd heeft, maar ook God zelf. Het is deze humanistische opvatting van de mythen en de godheid die Thomas Mann heeft ingezet tegen de nationaalsocialistische, obscurantistische mytheopvatting.

Dit beeld is het wat Jozef voor de geest komt als hij, overmand door zijn erectie, met de vrouw van Putifar al half in bed ligt: het beeld van de sfinx (zij) tegenover het beeld van de Vader. Zeven redenen somt Thomas Mann op waarom Jozef het bed erectiegewijs tegen zijn begeerte toch moet verlaten. Alle komen ze erop neer dat een godsverloofde zich geen ‘gruwel’ kan veroorloven. Hij mag niet, hij staat in een traditie die hem zegt trouw te zijn. Maar wat dan met die vrouw, door wie Jozef valselijk van aanranding werd beschuldigd? Heeft zij geen gezicht omdat ze de achterhaalde religie incarneert? Welnu, nooit is er een schrijver opgestaan die zich meer in haar heeft ingeleefd dan juist de biseksuele Thomas Mann. Een half boek besteedt hij aan de analyse van haar psyche en haar erotische nood. Hij geeft haar zelfs een eigen naam. Hij behandelt haar beter dan Putifar haar behandelt. Aan de lezer om haar te ontdekken.

Thomas Mann, Jozef en zijn broers (de vier romans in een band), Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2014 (€125).

Thomas Mann, Joseph und seine Brüder (die vier Romane in einem Band), Fischer Verlag, Frankfurt am Main, 2013 (€25).


Afbeelding Guercino (Giovanni Francesco Barbieri, 1591-1666), Josef vlucht voor de vrouw van Putiphar, 1649 (National Gallery, Washington)

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties