JavaScript is required for this website to work.
Media

Trots zijn op zijn verleden is geen teken van zwakheid

Open brief aan De Standaard

Een kwartet oud-redacteurs van De Standaard schreef een open brief naar hun krant van weleer. De hoofdredactie van De Standaard weigerde ze op te nemen. De hoofdredactie van Doorbraak plaatst ze wel.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In een Antwerps hotel werd honderd jaar geleden de naamloze vennootschap ‘De Standaard’ opgericht, de uitgeversmaatschappij van de gelijknamige krant. Aan die verjaardag is in Vlaanderen in het algemeen en in de media in het bijzonder weinig of geen aandacht besteed. De Standaard zelf beperkte zich tot de publicatie, op 30 april, van een ‘special’ die, gemeten aan de betekenis van dekrant voor de journalistiek in Vlaanderen en voor de culturele, sociale en politieke ontwikkeling van Vlaanderen, vrij bescheiden uitviel. Het lijkt wel of de huidige generatie journalisten beschaamd is over het verleden van haar krant en over het werk van haar voorgangers.

‘Ik heb van De Standaard heel hard het stof moeten afblazen. Toen ik in 2010 de krant na elf jaar hoofdredacteurschap verliet, was die helemaal anders dan toen ik er in 1999 begon. Een “droogkloterige notariskrant” noemde Yves Desmet onze krant toen, en hij had niet helemaal ongelijk’, zei een gewezen hoofdredacteur enkele maanden geleden (Peter Vandermeersch in De Morgen van 9 augustus 2014). Zijn verklaring is illustratief voor de onder de huidige generatie journalisten verbreide mening, dat Vlaanderen pas sinds de eeuwwende kranten-die-naam-waardig heeft, die in vergelijking met vroeger ‘veel vollediger en sneller geworden’ zijn, ‘meer en betere achtergrond en duiding’ brengen, ‘niet meer alleen vertellen wat er gebeurt, maar vooral ook waarom het gebeurt’ en ‘veel beter weten wat onze lezers boeit en interesseert’, en dat alles zonder ‘het drammerige vingertje waarmee destijds de opinies erin werden gehamerd’ (De Morgen van 7 oktober 2014).

Journalisten uit de tweede helft van de 20e eeuw waren met andere woorden een stelletje amateurs, die onvolledig en traag berichtten, weinig en niet eens goede achtergrond en duiding brachten, niet vertelden waarom iets gebeurde, niet wisten wat hun lezers boeide en interesseerde, en, wat De Standaard betreft, een ‘droogkloterige’ krant maakten. Een krant die, aldus een eveneens wijd verbreide mening, bovendien ingebed zat in de verzuiling, en spreekbuis van het establishment en volgzame dienaar van de macht was. Het is een beeld dat niet alleen bij journalisten leeft, maar dat ook heel wat historici en docenten aan journalistenopleidingen verspreiden. Het is een beeld dat niet met de werkelijkheid overeenstemt.

Natuurlijk waren de De Standaard-journalisten uit de tweede helft van de 20e eeuw kinderen van hun tijd. De krant die ze maakten, zag er anders uit dan nu, net zoals ze er anders uitzag dan in de eerste helft van vorige eeuw. Maar ook zonder kleurenfoto’s en infografieken, en zonder gsm, internet, e-mail en facebook streefden zij er dag na dag naar volledig, helder, zakelijk en objectief te berichten over wat in eigen land en in de wereld gebeurde op politiek, economisch, maatschappelijk en cultureel gebied, en dat zij relevant vonden voor hun lezers. Duiding en commentaar vulden die berichtgeving aan – met strikt respect voor de gulden journalistieke regel van de scheiding tussen feiten en commentaar.

De Standaard was in de tweede helft van vorige eeuw dé toonaangevende en meest gezaghebbende krant van Vlaanderen, en had in tegenstelling tot vrijwel alle andere Vlaamse kranten geen politicus als hoofdredacteur. Haar binnenlandse politieke en sociale berichtgeving stond hoog aangeschreven. Ook voor buitenlands nieuws en achtergrondinformatie was ze leidinggevend, niet het minst door haar vele correspondenten (in de jaren 1990 stuurde de krant zelfs eigen redacteurs als correspondent naar onze buurlanden). De wekelijkse rubrieken ‘Van Kamerleden en Senatoren’ en ‘Diplomatiek Bestek’ waren een begrip. De Standaard bouwde als eerste in de pers een volwaardige economische redactie uit en was ook de krant met de eerste wetenschapsredacteur en de eerste redacteur die voltijds de handel en wandel van de Europese Gemeenschap (later Europese Unie) volgde en erover berichtte. De allereerste journalistenprijs in Vlaanderen ging, in 1958, naar een Standaard-redacteur; sindsdien ging geen jaar voorbij zonder dat één of meer redacteurs of redactrices een of andere persprijs kregen.

De Standaard der Letteren zette van meet af aan (april 1952) de toon, niet alleen in het recenseren van Nederlands- en anderstalige literatuur, maar ook met beschouwingen over het culturele en geestelijke leven in Vlaanderen en daarbuiten. De wekelijkse filmpagina en de tv-rubriek stonden bekend voor hun gedegenheid en scherpte.

Ook qua vormgeving en fotografie liep de krant voorop. Interviews werden niet langer geïllustreerd door het obligate kopje, maar door levendige en dikwijls ook spraakmakende foto’s. In het begin van de jaren 1990 lanceerde de krant een wekelijks Magazine, met ruimte voor onder meer hoogkwalitatieve fotografie.

De Standaard was trendsetter op vrijwel alle gebieden, kwam tegen vele gevestigde machten op en schreef helemaal niet wat een zuil of een partij dacht. De redactie heeft in een hele reeks maatschappelijke debatten het voortouw genomen – en is daarvoor vaak gekapitteld geweest. Toen Maria Rosseels haar kritische reportages schreef over mistoestanden in vrouwenkloosters, moest zij de banbliksems van kardinaal Van Roey trotseren. Toen de redactie in 1964 een campagne voor de splitsing van de Leuvense universiteit begon, kreeg ze van een prelaat te horen dat ze het werk van de Duitsers afmaakte: in 1940 was het materieel patrimonium van de universiteit vernietigd, nu deden de DS-journalisten hetzelfde met haar geestelijk patrimonium. Op een ogenblik dat CVP’er Jos de Saeger federalisme nog een vluchtmisdrijf noemde en de Volksunie vooral een taal- en amnestiepartij was, pleitte en ijverde Manu Ruys voor een fundamentele, maar realistische hervorming van de Belgische staat. In de strijd voor ‘werk in eigen streek’ en het bevorderen van de ‘streekeconomie’ stond De Standaard eveneens in de eerste rij. Leidinggevend was de krant ook inzake vrouwenemancipatie (met Maria Rosseels en Tilly Stuckens) en in de verspreiding van de nieuwe geest die het Tweede Vaticaans Concilie door de Kerk liet waaien.

De Standaard vocht ongebonden tegen ongezonde machtsmonopolies, of die zich bevonden bij de artsensyndicaten, de administratie, de vakbonden of de ziekenfondsen van welke kleur ook. De krant kwam op voor de democratise­ring van het onderwijs in het algemeen en het hoger onderwijs in het bijzonder, en voor een sociale zekerheid die betaalbaar bleef en de sociale noden lenigde. Er is steeds veel aandacht gegaan naar kansarmen die geen machtige drukkingsgroepen rond zich hadden om zich te verdedigen.

De Standaard-redacteurs bleven uiteraard trouw aan de vier basisbeginselen van de krant (christelijk, Vlaams, democratisch en vrije markteconomie). Het zou een wonder heten mochten hun opvattingen soms niet samen zijn gevallen met die van één of meer politieke partijen die gelijkaardige beginselen huldigden. Maar altijd weer legde de krant haar lijn in volle onafhankelijkheid vast. Vaak kwam zij in aanvaring met wat de officiële partijlijn heette te zijn. Wanneer de redactie een dissident of minderheidsstandpunt in de CVP steunde, gebeurde het meermaals dat het door de informatie en commentaar in De Standaard een meerderheid achter zich kreeg. Politici die de stellingen van de krant bijtraden, konden op ruime aandacht rekenen, tot welke partij ze ook behoorden. Wie de geschiedenis objectief wil schrijven, zal merken dat de politiek vaker haar wagen aan die van De Standaard heeft vastgehaakt dan omgekeerd.

In de halve eeuw tussen 1950 en 2000 steeg de oplage van De Standaard van 28.000 tot 98.000. Toen de krant in 1976 failliet ging, leverde de redactie een heroïsche strijd voor haar autonomie – overnemer André Leysen wilde de journalisten degraderen tot gewone bedienden – en hoofdredacteur Lode Bostoen zou die autonomie zowel binnen- als buitenhuis met hand en tand blijven verdedigen. Eveneens ten tijde van het faillissement richtten enkele redacteurs het Krantenfonds op, dat mede-eigenaar is van de krant. Van de oplagestijging, de redactionele autonomie en het Krantenfonds plukt de huidige redactie nog steeds de vruchten. 

Neen, wij vragen geen standbeeld, alleen wat appreciatie voor wat wij – en onze collega’s – met minder middelen, maar met volle en volgehouden journalistieke inzet hebben verwezenlijkt.

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties