JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Van taalvrijheid tot …

11 juli 2013

Hendrik Vuye11/7/2013Leestijd 7 minuten

Dit is een ingekorte weergave van de 11 juli-toespraken die Hendrik Vuye bracht in Destelbergen, Koksijde, Zottegem en Mechelen. Over taalvrijheid en taalwetgeving. Waarom wil het toch maar niet lukken? Ook iets over het Vlinderakkoord en over de weerschijnvlinder.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In 1831 zijn we begonnen met taalvrijheid. Waar staan we vandaag? De titel van mijn 11 juli-toespraak eindigt met drie puntjes. Een open einde? Niet echt, alleen weet ik niet hoe ik het huidige systeem moet benoemen. Eén ding weet ik wel: het werkt niet.

Mijn betoog valt uiteen in drie delen. In een eerste deel ga ik na wat de zogenaamde taalvrijheid was. In een tweede deel overloop ik in kort bestek de taalwetgeving. In een laatste deel tracht ik te antwoorden op de vraag: waarom wil het maar niet lukken?

De taalvrijheid

Artikel 23 van de Grondwet van 1831 stelt dat er in België taalvrijheid is. Op heden is dit artikel hernummerd tot artikel 30. Inhoudelijk is deze bepaling niet gewijzigd sedert 1831.

Maar wat staat er juist in die Grondwet van 1831? Men leest er: ‘L’emploi des langues usitées en Belgique est facultatif; il ne peut être réglé que par la loi, et seulement pour les actes de l’autorité publique et pour les affaires judiciaires’.

Het stond er in 1831 alleen in het Frans. De taalvrijheid werd dus alleen in het Frans afgekondigd, niet in het Nederlands. Voor de Nederlandstalige versie van de Grondwet hebben we moeten wachten tot 1967. Pas 137 jaar na de onafhankelijkheid vond België het nodig om de Grondwet ook af te kondigen in de taal van de meerderheid van de Belgen. Taalvrijheid was dus duidelijk geen synoniem van gelijkwaardigheid van de talen.

De interpretatie van de taalvrijheid

Hoe werd de taalvrijheid in de praktijk toegepast? De zaak Schoep biedt een mooi voorbeeld. Jozef Schoep wil aangifte doen van de geboorte van zijn kind in het Nederlands. De ambtenaar van de burgerlijke stand te Sint-Jans-Molenbeek weigert akte te nemen van deze aangifte. Dit kan, stelt deze ambtenaar, alleen in het Frans.

Wanneer deze zaak voor de rechtscolleges komt, wordt Schoep veroordeeld wegens het niet aangeven van de geboorte. In 1873 komt de zaak voor het hof van cassatie. De advocaten van Schoep verzoeken het hof om te mogen pleiten in het Nederlands. Dit moet toch kunnen in een land waar taalvrijheid een grondwettelijk recht is?

Dat dacht u maar. Bij arrest van 12 mei 1873 beslist het hof van cassatie dat de advocaten van Schoep in het Frans moeten pleiten. Sommige raadsheren zijn het Nederlands niet machtig en de advocaten zijn, volgens het hof, verplicht om te pleiten in een taal die de rechters begrijpen.

Een week later beslist het hof over de grond van de zaak. Het oordeel is hallucinant. Het hof beslist dat Schoep zich inderdaad op de taalvrijheid mag beroepen om aangifte te doen van de geboorte. Maar … ook de ambtenaar van de burgerlijke stand geniet van de taalvrijheid en op grond van zijn taalvrijheid mag hij weigeren akte te nemen van die aangifte in het Nederlands.

Wat taalvrijheid echt was

Taalvrijheid was dus het recht om geen Nederlands te spreken of te willen spreken. Het was het recht om overal in België Frans te spreken. Echte taalvrijheid heeft nooit bestaan. Er was veeleer sprake van taaldwang. Aan advocaten werd de verplichting opgelegd om te pleiten in het Frans. Aan burgers werd de verplichting opgelegd om aangifte te doen van de geboorte van hun kind in het Frans. La liberté des langues, à la Belge. Taalvrijheid voor Franstaligen, taaldwang voor Vlamingen. Of laten we het positief bekijken: Vlamingen verkregen het grondwettelijk recht om Frans te spreken.

De eerste generatie taalwetten

Wanneer taalvrijheid in werkelijkheid de verplichting is om Frans te spreken, dan is het toch evident dat de Vlamingen taalwetten hebben geëist. Mocht er daadwerkelijk taalvrijheid zijn geweest, dan zouden er waarschijnlijk nooit taalwetten gekomen zijn.

Een eerste generatie taalwetten komt er eind 19e eeuw. De wet van 17 augustus 1873 laat het gebruik van het Nederlands toe in strafzaken. Deze wet was een rechtstreekse uitloper van de zaak Coucke en Goethals, twee Fransonkundige Vlamingen die door het hof van assisen te Bergen in het Frans werden ter dood veroordeeld. In 1878 komt er een eerste wet over het taalgebruik in bestuurszaken. Taalwetgeving in het onderwijs komt er vanaf 1884.

Kenmerken van deze eerste generatie

Deze generatie was een maat voor niets. Neem bijvoorbeeld de wet op het gebruik van het Nederlands in strafzaken. Het toepassingsbied van deze wet blijft beperkt tot strafzaken. Voor burgerlijke zaken en voor handelszaken verandert er niets.

Bovendien is die wet ook alleen van toepassing in Vlaanderen. Franstalig België blijft taalhomogeen Frans; hier geldt dus al het territorialiteitsbeginsel. In Vlaanderen daarentegen kunnen Nederlands en Frans worden gebruikt. Er is dus geen sprake van wederkerigheid. Een oplossing voor de zaak Coucke en Goethals bood deze wet dus helemaal niet, want de procestaal voor het hof van assisen te Bergen blijft Frans.

Maar zelfs in Vlaanderen biedt deze wet geen soelaas. Wat baat het om advocaten toe te laten te pleiten in het Nederlands, wanneer sommige rechters het Nederlands niet begrijpen? Dit heeft geen enkele zin. De meeste pleidooien in strafzaken begonnen dan ook steevast met de woorden: ‘Monsieur le président, mon client m’autorise à plaider en Français’.

Eigenlijk kent deze wet alleen maar zeer beperkte faciliteiten toe aan de Vlamingen op het Vlaamse grondgebied. Aan de dominante positie van het Frans in België – en dus ook in Vlaanderen – wijzigt dit niets.

De gelijkheidswet van 1898

De gelijkheidswet van 18 april 1898 stelt dat wetgeving voortaan in het Frans en het Nederlands dient uitgevaardigd. Dit is de eerste wet die beide talen op voet van gelijkheid plaatst. Het is ook de eerste wet die van toepassing is voor het volledige grondgebied.

Het Vlaanderen van de eerste generatie taalwetten

Als jong advocaat zal de Gentenaar Maurice Maeterlinck regelmatig in het Nederlands pleiten. Eertijds was dat zeer uitzonderlijk. Hij schrijft evenwel in het Frans. L’oiseau bleu is één van zijn meesterwerken. Deze in het Frans schrijvende Gentenaar wint in 1911 de Nobelprijs literatuur. In Vlaanderen was Frans de cultuurtaal.

Een ander mooi hoogtepunt uit de Vlaamse Franstalige literatuur is Une jeunesse Gantoise, van Suzanne Lilar. De auteur is de echtgenote van de liberale minister van staat Albert Lilar. In dit in 1976 gepubliceerde boek beschrijft ze haar jeugdjaren in het Gent van de jaren twintig van de vorige eeuw. De Gentse bourgeoisie sprak Frans. Alleen aan de meiden en de knechten werden de bevelen gegeven in het Nederlands. De taal die men sprak, schrijft Lilar, bepaalde de sociale kaste waartoe men behoort.

Er is ook een minder gekende tekst van Willem Elsschot, De toestand der Vlamingen uit 1919. Hij beschrijft daarin dat men na Wereldoorlog I altijd moest tonen dat men er toch een beetje spijt van had om Vlaming te zijn. Wie van Vlaamsen bloede is, moest dat euvel ten spoedigste goed maken. Kinderen opvoeden in het Nederlands, werd welhaast als een misdrijf beschouwd, schrijft Elsschot.

De tweede generatie taalwetten

De tweede generatie brengt ons nieuwe bestuurstaalwetten (wetten van 31 juli 1921 en 28 juni 1932), nieuwe taalwetgeving in het onderwijs (wet 14 juli 1932) en een verderfelijke taalwet gerechtszaken (wet 15 juni 1935).

De wet van 5 april 1930 zorgt voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Eindelijk, na 100 jaar België en ondanks 100 jaar België, wordt het Nederlands een academische taal. In 1906 had Kardinaal Mercier nog krachtig gesteld: ‘Les flamands qui voudraient flandriciser une université belge n’ont pas assez réfléchi au rôle supérieur auquel doit prétendre une université. Si leur revendications étaient accueillies, la race flamande serait du coup réduite à des conditions d’infériorité dans la concurrence universelle.’ Dat er in Nederland reeds lang academisch onderwijs werd verschaft in het Nederlands, ontging de kardinaal helemaal.

Kenmerken van deze tweede generatie

Voortaan zijn Vlaanderen en Wallonië eentalige taalgebieden waar de streektaal de bestuurstaal, de onderwijstaal en de taal in gerechtszaken is. Dit is niet zozeer een keuze van de Vlaamse beweging. Het is de Waalse beweging die kiest voor de taalhomogeniteit van Wallonië. François Bovesse stelde het scherp: ‘Le bilinguisme est mort, personne ne le resucitera’.

Dit heeft echter niet gezorgd voor de verhoopte pacificatie, omdat het systeem een belangrijke constructiefout vertoonde. De taalgrens was namelijk veranderlijk. Om de tien jaar werd een talentelling georganiseerd en in functie van het resultaat werd de taalgrens aangepast. Men had toch kunnen weten dat dergelijk systeem om de tien jaar een bom legt onder de verhoudingen tussen Vlamingen en Franstaligen?

De derde generatie

In 1962 wordt de taalgrens vastgelegd tussen Vlaanderen en Wallonië. In 1963 tussen Brussel en Vlaanderen. Brussel blijft beperkt tot de 19 gemeenten.

Voortaan zijn er drie eentalige taalgebieden: het Nederlandse, het Franse en het Duitstalige. De 19 Brusselse gemeenten vormen het tweetalige taalgebied Brussel-Hoofdstad.

Alleen, dit plaatje klopt niet met de werkelijkheid. Mochten er daadwerkelijk drie eentalige taalgebieden zijn, waar de streektaal de bestuurstaal, de onderwijstaal en de taal in gerechtszaken is, dan had men pacificatie gerealiseerd. Nu is er in de rand rond Brussel niet eens sprake van een begin van pacificatie.

Wat is een grens?

Een grens bakent twee gebieden af. Er is de ene zijde en de andere zijde. Men bevindt zich ofwel aan de ene kant van de grens, ofwel aan de andere. Een grens dient om grensconflicten te vermijden.

Te Koksijde heeft Jan Verroken – de geestelijke vader van de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië – mijn 11 juli-toespraak bijgewoond. Dit is een buitengewone eer. We zijn streekgenoten, beiden geboren en getogen in de Vlaamse Ardennen. Toen ik nog een broekje was, heb ik vaak redevoeringen bijgewoond van Jan Verroken. Hij was een begenadigd spreker. Iemand waar men naar luisterde, ook omdat hij zich liet horen. Jan Verroken is een monument van de Vlaamse beweging. De nu 96 jarige Verroken heeft steeds gesteld dat een grens ‘zuiver en respectabel moet zijn’. Is ze dat niet, dan komen er onvermijdelijk conflicten.

De taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië is vrij zuiver. Ze heeft dan ook voor pacificatie gezorgd. De taalgrens tussen Brussel en Vlaanderen is niet zuiver en al evenmin respectabel. Ze is niet zuiver want ze is poreus. Het Vlinderakkoord heeft die grens bovendien nog meer poreus gemaakt. Er zijn taalfaciliteiten in bestuurszaken in de zes randgemeenten. In dezelfde gemeenten is er de dubbele kiesbrief, dit is een faciliteit in kieszaken. Er is Franstalig onderwijs in de taalgrensgemeente Ronse en de zes randgemeenten. Ten slotte zijn er verregaande taalfaciliteiten in gerechtszaken in de 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde, met Franstalige rechtscolleges en Franstalige parketmagistraten tot diep in Vlaanderen. Het is dus onjuist te stellen dat in de Vlaamse rand de streektaal de bestuurstaal, de onderwijstaal en de taal in gerechtszaken is. De taalgrens is op die plaats geen voldragen grens.

Deze grens tussen Vlaanderen en Brussel is ook niet respectabel, omdat er geen sprake is van wederkerigheid. Waar is de dubbele kiesbrief in Waals-Brabant? Waar zijn de taalfaciliteiten in gerechtszaken in Waals-Brabant? Waar is het Nederlandstalig onderwijs in de Franse Gemeenschap? Eenieder kent het verhaal van het schooltje te Komen toch?

Het weerschijnvlinderakkoorden

De weerschijnvlinder is zwart. Wanneer het zonlicht er op schijnt, vertoont hij echter een felle paarse schijn. Hij oogt paars, maar is in werkelijkheid zwart. Wat men ziet is niet wat werkelijk is.

De weerschijnvlinder is het symbool bij uitstek van het Belgische staatsrecht. Wat men ziet is niet wat is. Taalvrijheid was in werkelijkheid taaldwang. De taalgrens tussen Brussel en Vlaanderen is geen grens. En dan is er het sprookje dat Vlamingen redeneren in termen van territorialiteit en Franstaligen in termen van personaliteit. Ook dat is schijn. Wanneer Franstaligen het hebben over Wallonië en zelfs over Brussel, dan denken ze in termen van territorialiteit. Net daarom is Wallonië taalhomogeen gebleven. Net daarom komt het refrein over de rechtstreekse of onrechtstreekse uitbreiding van Brussel, steeds weer terug. Dit is territoriaal denken. Het is pas wanneer het over het Vlaamse grondgebied gaat, dat men plots denkt in termen van personaliteit. Zo is de Vlaamse rand een soort ‘overgangszone’ geworden, om ook hier de woorden van Jan Verroken te gebruiken. Zolang de grens tussen Brussel en Vlaanderen poreus blijft, zal pacificatie een droom blijven en de ontnederlandsing een nachtmerrie. Niet alleen Jan Verroken, maar ook gewezen eerste minister Gaston Eyskens heeft dit reeds gesteld naar aanleiding van de taalwetgeving van 1962-63. Het is tijd om naar hen te luisteren.

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

 

Categorieën
Personen

Hendrik Vuye is doctor in de rechten, master in de criminologie en master in de filosofie. Hij is gewoon hoogleraar Staatsrecht en Mensenrechten aan Universiteit Namen

Meer van Hendrik Vuye
Commentaren en reacties