Verdeeld portret van Vlaanderen, naar aanleiding van een paradox – deel 3
Het derde deel in de reeks van Jean-Pierre Rondas en Wouter Hillaert.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHier komt Wouters derde citaat uit mijn ‘Verdeeld portret van Vlaanderen’:
‘Niet voor niets noemt de kunst- en cultuurwereld zichzelf ‘de sector’, met een corporatistische inslag die men zelfs bij de Orde van Geneesheren of de Orde van Architecten niet op die manier aantreft. Vandaar ook de bekende uitsluitingsmechanismen – wie mag met ons meedoen en wie niet? – zo noodzakelijk voor het in stand houden van de eigen vertooggemeenschap. Men zou kunnen spreken van een verwerpingsgemeenschap.’
WOUTER HILLAERT:
Beste Jean-Pierre
‘De sector’ bekt makkelijk, ik gebruik het ook vaak. De realiteit is meer een tienstromenland met heel uiteenlopende visies over kunst, maatschappij en ‘de sector’ zelf. Neem alleen al de uiteenlopende belangen tussen kunstenaars en instellingen. Of drop een vraag als ‘hoe ons verhouden tot N-VA?’ in een gemiddelde werkgroep van cultuurwerkers en je krijgt het tegendeel van eensgezindheid. Wees maar zeker dat er ook Vlaamsgezinde culturo’s zijn, alleen klopt het ook dat ze zich niet luid uiten (zoals 90% van ‘de sector’). Dé cultuursector bestaat helemaal niet, tenzij als beleidsmatige grootheid voor het verzamelde werkveld van de minister. Niet anders dan ‘de onderwijs-’ of ‘de welzijnssector’.
Corporatisme is een indruk die ik kan begrijpen. Nog te vaak roeren culturele stemmen zich alleen maar in het publieke debat als de eigen subsidies het onderwerp zijn. Daar zijn vaak ook vele redenen toe, maar het heeft iets reactiefs, bijna pavloviaans. Nog altijd hebben we te weinig antwoorden gevonden op hoe je niet louter defensief reageert, of niet over-offensief.
Alleen is dat niet het resultaat van te veel, maar van te weinig collectieve zin. Een jammere zaak in de kunsten is dat een paar individuele spreekbuizen – per definitie de meer felle stemmen, ere aan hen – de visie van het hele veld lijken te vertolken. En die is er niet. Niet toevallig communiceren die paar krachten die wel voor een groter geheel kunnen spreken, meer als ambtenaren. Om dat perceptie-probleem te keren, is meer nodig dan een bevlogen communicatiemanager. Zoveel mogelijkheden blijven onbenut om van alle verbeelding in de kunsten heel af en toe een collectief en constructief gebaar te maken dat verder reikt dan de kunsten zelf. Al jaren droom ik van – één voorbeeldje – een voorstel en een gezamenlijke campagne vanuit het cultuurveld rond een late-treinen-plan zoals in Nederland, samen met andere belangengroepen.
Zeker, de culturele houding tegenover andersdenkenden (van ideologisch tot etnisch-cultureel) harmonieert niet altijd met het vertoog van ‘openheid’ en ‘alternatief denken’ in de kunsten, maar de culturele wereld een verwerpingsgemeenschap noemen, is in hetzelfde bedje ziek. Dat is van enkele bomen één bos maken. En dat bos, dat is net wat er ontbreekt. Niet om samen naar één vijand op te rukken zoals het woud van Birnam, maar om de wortels nog steviger in de samenleving te verankeren, met creatieve voorstellen waar meer mensen baat bij hebben. Maar dat is wellicht niet wat je bedoelde?
JEAN-PIERRE RONDAS:
Zwijgspiraal
Beste Wouter,
Ik ga naar een pianoconcert in de Roma in Antwerpen. Een geliefd uitvoerder speelt daar een geliefd componist. Het is de baas van de Roma zelf die in zijn deur staat om de tickets te scheuren. Dank zij zijn relaties weet hij iets wat ikzelf nog niet weet: de Vlaamse regering heeft me zopas benoemd als afgevaardigde in de raad van bestuur van de KVS. Aha zegt hij zonder verdere uitleg, ‘dit is je coming out’ (als N-VA’er dus, quod non). Ik verstond het subiet, en antwoordde dat hij zich als beenhouwer zo’n vileine opmerking tegenover een van zijn betalende klanten niet zou durven permitteren. Een vergelijking met de pastoor die in het gat van zijn kerkdeur staat en opmerkingen maakt tegen binnenkomende zondaars is misschien meer op zijn plaats.
Ik ga naar een afscheidsfeest van een vriendin die dertig jaar in mijn geliefkoosde Antwerpse boekhandel, De Groene Waterman heeft gewerkt. Ik sla daar een babbel met Arts voor het Volk Kris Merckx, precies over zijn kwaliteit van arts die tegen terugbetalingstarieven werkte. Komt daar een pas gepensioneerde hoogleraar in het Bestuderen (niet: Verhelpen) van de Armoede, ondertussen PvdA-sympathisant geworden. Komt hij bij ons staan en zegt tot me: ‘wat kom jij hier doen’. Niet eens een grapje, dat geeft hijzelf toe. Blockhead, denk ik. Als een klant bij diezelfde beenhouwer dat zou zeggen tegen een andere klant, dan was die beenhouwer beslist ontstemd. Maar ook hier is de vergelijking met die pastoor in Willem Elsschots De Verlossing toepasselijker.
Verder gaat het goed met me, dank je. Temeer omdat sommigen die me zoiets hebben gelapt zich ondertussen verontschuldigden. Ik weet dat ik me hier en nu kwetsbaar opstel en dat hierop commentaar van hetzelfde allooi als van de Roma-uitbater en de Armoede-bestudeerder kan gegeven worden. Dat moet dan maar.
Ik ben een beetje anekdotisch omdat ik denk, Wouter, dat je dat soort van mechanismen onderschat. De Vlaamsgezinde culturo’s (en die zijn er beslist) uiten zich niet, schrijf je. Je zou je kunnen afvragen hoe dat komt. Wie een antwoord vindt op deze vraag treft de kern van mijn aanklacht. Ze spreken alleen ‘achter voorgehouden hand’ zoals men in het Duits zegt. Ze hebben zich verschanst in de zwijgspiraal. Dit fenomeen treedt op in die gemeenschappen waar de druk van de received opinion zo sterk is dat mensen er het zwijgen toe doen, en niet zomaar een keertje, maar spiraalsgewijs altijd maar meer. Dat is ook de reden waarom ik geen ‘naam en adres’ kan bezorgen. Maar het doet zich voor in alle sectoren van je ‘sector’.
Precies die mensen die jij wat afdoet als slechts ‘individuele spreekbuizen’ en natuurlijk ook de ‘felleren’ onder hen zijn geneigd anderen het zwijgen op te leggen. En anderzijds vertolken die slechts individuele spreekbuizen ook een collectieve mentaliteit. Niet alleen in de VRT, maar in de bibliotheken, de musea, de culturele centra, in de hele sector enfin: overal zijn getuigenissen te rapen van een verstikkende atmosfeer waarin slechts één taboe heerst, en dat is niet zozeer seksisme of racisme maar Vlaamsgezindheid. België niet omarmen, dat is het ergste. Dan treedt het uitsluitingsmechanisme in werking.
Je gaf het voorbeeld van Tom Lanoye die Consciences boek een kutboek zou genoemd hebben: hij is de cultuursector niet. Daar heb je gelijk in, en ik verwijs ook niet naar hem. Te pijnlijk. Je noemt Erwin Mortier, maar ook naar hem verwees ik niet, een schrijver die het heeft over de fysieke kenmerken van mensen wier ideeën hij niet deelt. Te pijnlijk. Maar mag ik misschien Bart Caron citeren, de voorzitter van de cultuurcommissie, die aan standpunten die hem niet aanstaan onmiddellijk ‘een bruin randje’ ziet, daarmee de razende Laurette Onkelinx imiterend die bij de opening van het nieuwe parlement le bruit des bottes hoorde?
Je hebt gelijk, het gaat om defensieve reacties en het getuigt allemaal niet van openheid.
Uit alle verbeelding in de kunsten af en toe een collectief en constructief gebaar maken: ik help het je dromen. Maar elke dag zie ik weer hoe het juist de anti-houding is die hen verenigt. Zo worden ze inderdaad een verwerpingsgemeenschap. Dit zo noemen gaat helemaal niet te ver, omdat het iets laat zien wat ‘die mensen’ zelf niet beseffen. Het is jammer genoeg bittere praktijk. Hoe kan het ook anders? Ze hebben een gemeenschappelijke vijand gevonden. De Vlaamse natie: de Falklands van de cultuur-Thatcherianen. De Verenigde Belgische Kunstnatie trekt ten strijde.
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
‘De papieren krant bestaat nog, maar je voelt aan alles dat dat niet zo lang meer gaat duren’, meent Jonathan Hendrickx.