JavaScript is required for this website to work.
post

Verhofstadts ‘empire’

Guy Verhofstadt spreekt over EU als 'Empire', maar wat behelst dit?

Sid Lukkassen20/9/2019Leestijd 5 minuten
‘Empire’ tot doel van de EU uitroepen zou Guy Verhofstadt wel eens in de staart
kunnen bijten.

‘Empire’ tot doel van de EU uitroepen zou Guy Verhofstadt wel eens in de staart kunnen bijten.

foto © Reporters / QUINET

Guy Verhofstadt heeft het over de EU als een ‘empire’. Een ‘empire’ berust echter op een beschaving, en een beschaving weer op identiteit.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het concept van ‘empire’ is weer helemaal op de politieke agenda! Guy Verhofstadt, voormalig Belgisch premier en een belangrijke speler in de liberale fractie van het Europarlement, haalde het onlangs van stal:

‘The world of tomorrow is not a world order based on nation states or countries. It is a world order that is based on empires. China, is not a nation, it’s a civilisation. India… is not a nation… The US is also an empire, more than a nation… And then finally the Russian federation. The world of tomorrow is a world of empires in which we Europeans, and you British, can only defend your interests, your way of life, by doing it together, in a European framework and in the European Union.’

Wat heet ‘empire’?

Als we het hebben over ‘empire’ dan dicteert de ijzeren wet van de geschiedenis dat grootmachten zich ofwel uitbreiden, ofwel hun krachten consolideren en hun waarden dieper verinnerlijken, ofwel de weg inslaan naar een geleidelijk verval. Een ‘empire’ is het stelsel van wetten en instituties die behoren tot een gedeelde beschaving: oftewel de gezaghebbende autoriteit die bij de betreffende beschaving het geheel van de wereldlijke macht omvat, en normaliter ook de religieuze component. Het ‘empire’ is kortom de organisatievorm waarmee de betreffende beschaving haar soevereiniteit afbakent, waarborgt en eventueel uitbreidt tegenover de concurrerende ‘empires’ en beschavingen.

Dit laatste maakt de positie van Verhofstadt opmerkelijk een curieus. Zoals is vastgesteld tijdens een gesprek met Derk Jan Eppink over het oeuvre van Guy Verhofstadt, is de laatstgenoemde op een zeker moment de weg ingeslagen richting het cultuurmarxisme. Randgroepen, minderheden, identiteitspolitiek en zorgen rond het klimaat hebben sindsdien een grotere rol gekregen binnen de Europese liberale fractie.
Nu is dit problematisch in die zin dat het cultuurmarxisme de weg opent voor een discours over Herrschaft: dat wil zeggen een afwijzing van precies die tradities en autoriteiten die de westerse beschaving dragen. Het voert te ver om hier in de context van deze inleiding op in te gaan, maar laat het volstaan te zeggen dat het cultuurmarxisme de eigen beschaving uiterst poreus maakt tegenover schadelijke en indringende invloeden van buiten, en ook zal uitmonden in een diepe zelfafwijzing.

Metamorfose

Dit is geen sterke positie om de concurrentie met andere, niet-Europese beschavingen aan te gaan. De tijd zal daarom leren tot welke vormen van ‘euronationalisme’ het ‘empire’-discours Verhofstadt brengt. Dit zou een soort ‘hybride’ vorm van nationalisme kunnen zijn, waarin traditionele Europese cultuuruitingen worden verbonden aan een agenda van machtsconcentratie in het aangezicht van de globalisering. Deze ontwikkeling valt onder het specialisme van prof. David Engels, die hier in zijn boeken Auf dem Weg ins Imperium  en Renovatio EuropÆ  reeds vergezichten over heeft opgetekend.

Als we dit betoog over de EU als een ‘empire’ serieus nemen, dan komen wij vroeg of laat op een Spengleriaanse metamorfose, in die zin dat Europa zich moet ontwikkelen tot iets dat niet per se in de aard van de Europeaan besloten ligt. Eigen aan de West-Europese volkeren is dat zij al vroeg dachten in termen van de Magna Carta, het Plakkaat van Verlatinghe, de Blijde Inkomste en de Bill of Rights – vrijheden die van onderop verworven zijn. Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren is iets dat we zien vanaf de Griekse polis tot de onafhankelijke Italiaanse republieken ten tijde van de Renaissance; het principe strekt zich uit van de Godsdienstvrede van Augsburg (1555) tot het Atlantisch Handvest (1941). Het is de vraag in hoeverre die denkwijze te handhaven is binnen een globaliserende wereldorde, en of de centralisering van Europa zal leiden tot veranderingen in het bovenstaande bestuurlijke DNA.

Beschaving en ‘empire’

Om het concept van de ‘beschaving’ helder af te bakenen, moeten we ons wenden tot een omschrijving van deze grootheid. Historisch gezien wordt de Europese beschaving gedragen door drie pilaren: de antieke cultuur, de christelijke godsdienst en de Germaanse tradities. Filosofisch gezien is een beschaving te definiëren als het overstijgen van de eigen sterfelijkheid. Er is sprake van beschaving indien wij leven te midden van bouwwerken die er waren voordat wij er waren, en die ons zullen overleven.

Ieder moment zien wij uit op het eindpunt en iedere seconde tikt onomkeerbaar voorbij – in de toekomst doemt voor ieder mens het zwarte gat op van de dood. Maar dankzij het feit dat wij in een beschaving leven zijn wij in staat voorbij dat gat te kijken, zodat onze daden niet zinloos hoeven zijn. De mensheid probeert zich te onderscheiden van de natuurcyclus en bouwt daarom monumenten, om zichzelf onsterfelijk te maken en iets na te laten aan het nageslacht. Daarbij ontwikkelen ze technische instrumenten en richten ze zich op abstracties zoals de eeuwige waarheden van de logica.

Het geheel aan samenwerkingsverbanden waarbinnen dit alles vorm krijgt, is de beschaving, en het is de beschaving die ons in staat stelt deze cyclus te doorbreken, om inspirerende verhalen, indrukwekkende monumenten en andere objecten van enige permanentie voor onze nakomelingen achter te laten. Daarom is de mens in aanleg een cultuurwezen: hij staat met één voet in de natuur en met één voet daarbuiten.

‘Empire’ en cultuur

De eerder genoemde wetten en procedures die behoren tot het ‘empire’ kunnen verschillen per staat. Hoe meer gelijkenissen staten in dit opzicht vertonen, hoe meer geneigd we zijn deze staten in te delen onder dezelfde beschaving. De cultuur van een Zuid-Italiaans dorp verschilt wellicht van die van een Noord-Italiaans dorp, maar beiden delen een gemeenschappelijke Italiaanse cultuur die ze weer onderscheid van Duitse dorpen. Europese gemeenschappen, naar analogie, vertonen culturele eigenschappen die ze onderscheid van Arabische of Chinese gemeenschappen. Arabieren, Chinezen en westerlingen, echter, zijn niet deel van een grotere culturele entiteit: ze constitueren ieder een beschaving. Een beschaving is dus de hoogst mogelijke groepering van mensen, en wordt gedefinieerd door objectieve elementen als taal, geschiedenis, religie, gebruiken en instituties, met daarnaast de subjectieve identificatie van mensen zelf.

Beschavingen worden bijeengehouden door een gedeelde identiteit. Die omsluit de verinnerlijking van en bekwaming in de kennis, tradities en waarden die de gemeenschap wenst uit te dragen. Op het niveau van identiteit gaat het dus niet om staatslieden met kennis van de wetten, maar met vorming in de cultuur die onderliggend is aan die wetten. Identiteit steunt op het inzicht dat niet grenzen en repressie een gemeenschap bijeen houden, maar de verankering in een nationale cultuur oftewel de Leitkultur.

Cultuur en identiteit

Vorming is in die zin zelfs belangrijker dan juridische expertise: immers, verandert de cultuur waarin de legaliteit is ingebed, dan verandert de legaliteit mee. Hierover ontving de gemeenteraad van Amsterdam een dringende brief over het naderende einde van de rechtstaat. De briefschrijver stelde vast dat een statelijk geweldsmonopolie berust op een samenleving met min of meer gelijklopende opvattingen over gepast gedrag. Die opvattingen berusten weer op een gezamenlijke moraal en dus op een gedeelde cultuur. Nu die laatste twee voorwaarden in veel Europese grote steden weggevallen, is het de vraag of burgers nog veilig zijn. Toen onlangs een 71-jarige man overleed in Den Haag als een gevolg van straatgeweld, werd het gelijk van de briefschrijver onderstreept. Met andere woorden er moet meer ruimte komen voor vormen van zelfverdediging.

De doorwerking van dit alles op de politiek is toenemend merkbaar. Het CDA, in Nederland van oudsher een partij van normen en waarden, heeft dit sinds de recente lezing van CDA-minister Wopke Hoestra uitgebreid tot: normen, waarden, cultuur en identiteit. Kennelijk is het inzicht doorgedrongen dat die eerste twee berusten op de laatste twee. Op vrijdag 27 september zal ik deze omwenteling bespreken in Sint-Niklaas. Duidelijk is dat identiteit voortkomt uit een eeuwenoude ontstaansgeschiedenis die meestal terugvoert tot het landschap, dat mensen noopte tot samenwerkingsverbanden. Mensen moesten samenwerken om in hun levensonderhoud te voorzien en daaruit bloeiden wederzijdse sympathieën op.

Identitaire grondstof

Door deze wederzijdse sympathieën verlangen de streekbewoners ernaar om samen onder dezelfde regering te staan – geregeerd te worden door een bestuur waarin ze zich herkennen. De liberale filosoof John Stuart Mill merkte op dat dit gevoel van wederzijdse identificatie soms mede het gevolg is van afkomst of etnische identiteit. Ook een gemeenschappelijke taal en religie dragen ertoe bij, evenals natuurgrenzen in het landschap. Sterke bindende factoren zijn politieke antecedenten, het bezit van een nationale geschiedenis, gedeelde herinneringen, gemeenschappelijke trots en gezamenlijk ondergane vernederingen.

Dit alles tezamen vormt ‘identiteit’ als grondstof voor een beschaving, wat weer het dragende platform is van een ‘empire’ als soevereine actor op het geopolitiek toneel. Vanuit deze achtergrond mag duidelijk zijn, waarom het cultuurmarxisme de onderliggende identitaire grondstof en daarmee het geopolitieke optreden van de beschaving, uitsluitend kan verzwakken.

Sid Lukkassen (1987) studeerde geschiedenis en filosofie. Hij is onafhankelijk denker, vrijwillig bestuurslid van de Vlaamse Club Brussel en inspirator van De Nieuwe Zuil. Hij schreef onder andere 'Avondland en identiteit' en 'Levenslust en Doodsdrift'. Hij promoveerde op 'De Democratie en haar Media'.

Commentaren en reacties