JavaScript is required for this website to work.
post

Wie heeft de islam uitgevonden?

Islam geconstrueerd in eerste drie eeuwen na profeet

Piet De Bruyn3/12/2015Leestijd 4 minuten

Wetenschappelijk-kritisch onderzoek naar de basisteksten van de islam is zeldzaam en wordt tegengewerkt. 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Onlangs herlas ik met heel veel genoegen het fijnzinnig geschreven My days in the oriental reading room van G.H.A. Juynboll, over zijn herinneringen aan de Oosterse leeskamer van de Leidse universiteitsbibliotheek. Gualterus Juynboll of Gual zoals hij zich graag door zijn vrienden liet noemen, stierf kinderloos op 19 december 2010 en was de laatste telg uit een geslacht van bekende oriëntalisten. Hijzelf wijdde zich meer dan veertig jaar, een mensenleven, aan de studie van de hadieth, de literatuur die alle gezegden en daden van de profeet Mohammed bundelt en meer nog dan de koran het dagelijkse leven van de moslims bepaalt. Dankzij een aantal erfenissen kon hij werken als een, wat hij zelf noemde ‘private scholar’, zelfbedruipend en niet verbonden aan een of andere universiteit.
Juynboll schrijft in bovenvermeld autobiografisch document hoe zijn interesse voor dit vakgebied werd aangewakkerd door Muhammedanische Studien, het magnum opus van de Hongaar Ignac Goldziher die verdedigde dat de verzamelde tradities weliswaar de bedoeling hadden om de gezegden en de daden van de profeet vanaf het begin van de zevende eeuw van onze tijdrekening te beschrijven, maar in feite niets anders waren dan de weerspiegeling van de ontwikkelingsstadia op religieus, ethisch, wettelijk en sociaal gebied in de achtste, negende en tiende eeuw van onze tijdrekening. De zogenaamde gezegden en daden van de profeet waren ’terugprojecties’ uit een tijd dat de profeet reeds meer dan een eeuw dood was.

Alhoewel vanaf het einde van de zevende eeuw elke traditie ingeleid werd door een ketting van de namen van de overleveraars (X heeft gezegd dat Y gezegd heeft dat hij hoorde van Abu Qilaba dat de profeet heeft gezegd ‘drink de melk en de urine van de kamelen om te genezen’) om aldus waarheidsgetrouwheid te verlenen aan de profeet zijn gezegdes, poneerde Goldziher, aan de hand van een indrukwekkende hoeveelheid bronnenmateriaal, op magistrale wijze dat deze overleveringen de evolutie van de eerste drie eeuwen van de islam in een profetisch kleedje gestoken hadden. Dit kleedje was fictief, uitgevonden.

Terwijl Goldziher vooral naar de inhoud van de overleveringen zelf keek, ging Juynboll op zoek naar de uitvinders, de makers van die overleveringen, die dus het uiteindelijke karakter van de islam hadden geconstrueerd. Toen studenten hem in de genoemde leeszaal, waar hij ’s morgens op zijn vaste plaats meestal als eerste aanwezig was, vroegen waarop hij werkte, antwoordde hij steevast: ‘Ik vraag me af wie de islam zoals we hem nu kennen, heeft uitgevonden indien het de profeet niet was.’ Uiteindelijk kwam Juynboll uit bij honderden namen, zogenaamde common links of gemeenschappelijke schakels, dus de personen die uiteindelijk verantwoordelijk waren voor het in omloop brengen van de overleveringen met ‘gezegdes’, toegeschreven aan de profeet. Het zijn deze personen, elk verantwoordelijk voor enkele of zelfs tientallen gezegdes die ‘de islam’ hebben uitgevonden. Hij kwam ook tot de conclusie dat het grootste deel van de overleveraars zelf fictief waren. Sommigen leefden, dankzij de hulp van Allah, honderdzestig jaar of langer, wat handig was om de tijdspanne tussen de dood van de profeet en het neerschrijven van de tradities (150 jaar) te overbruggen. Juynboll merkt fijntjes op: ’the large-scale fictitiousness of Hadith transmitters, and their miraculous -not to say ludicrous- longevity have as yet not caught on to my full satisfaction with my western colleagues. Even now the greatest names in the field still write about conversations between hordes of nonagenarians and centenarians and their young pupils, as if those contacts constituted relevant ‘historical’ data in attempts at depicting ‘…wie es eigentlich gewesen…’ in the Islamic past.’
[Het besef dat de hadith-overleveraars grotendeels verzonnen personages zijn – met hun miraculeuze, om niet te zeggen lachwekkend lange levensduur – is wat mij betreft nog niet helemaal afdoende doorgedrongen tot mijn westerse collega’s. Tot vandaag schrijven de grootste namen in het vakgebied over conversaties tussen hordes negentig- en honderdjarigen met hun jongere leerlingen, alsof deze contacten zinvolle ‘historische’ gegevens bevatten voor wie wil pogen te schetsen ‘wie es eigentlich gewesen’* is in het verleden van de islam.]

Intussen wordt het ganse leven van de moslim beheerst door de koran en die overleveringen. Op basis hiervan weet hij hoe hij moet bidden, eten, gapen enzovoort. Religieuze uitspraken worden ook gestoffeerd met deze overleveringen, want volgens alle moslims werd de profeet in zijn doen en laten gestuurd door Allah. Dit betekent natuurlijk dat het geloof van de moslims voor het grootste deel niet op uitspraken en daden van de door Allah geleide profeet is gebaseerd, maar op verzinsels, uitvindingen die pasten in de tijdsgeest van de achtste tot de negende eeuw.

Voor ons ‘westerlingen’ is dit niets bijzonder, maar de moslims kunnen hier niet mee omgaan. Hierbij moet benadrukt worden dat niet alleen gewone tekenaars en schrijvers bedreigd worden om hun vrije mening te uiten, maar dat ook het onderzoek naar de vroege islam sterk belemmerd wordt door angst voor represailles vanuit de moslimwereld, iets waar ook Juynboll mee te maken kreeg. Een moslimstudent die hij geholpen had, bedreigde hem nauwelijks verhuld in zijn dissertatie – wat een dankbaarheid – dat hij in ‘moeilijkheden’ zou komen, wanneer hij verder zou blijven schrijven over de hadieth, zoals hij dat de voorbije jaren had gedaan.

Dit kleine voorbeeld typeert de objectieve studie (door westerse geleerden) van de overleveringen en de koran helemaal, en belemmert dikwijls ook de geldstromen naar dit vakgebied. De moslimgeleerden beschouwen de westerse geleerden als een bedreiging voor hun geloof en reageren dikwijls heel furieus. Wetenschap en geloof zijn nog steeds niet gescheiden en ze zijn nog ver verwijderd van een historisch-kritische benadering. Diegenen die ook een ‘westerse’ opleiding genoten hebben, misbruiken of gebruiken hun kennis om het wetenschappelijk gelijk te halen van Allah (in geleerde artikels wordt de heilzame werking van kamelenurine op infecties in de dikke darm van konijnen uitgelegd) of om geleidelijk de harten van de goedgelovige democratische westerlingen te islamiseren, met de hulp van zogenaamde progressieve intellectuelen die zweren bij het cultuurrelativisme.

We besluiten met de woorden van de sluwe Tariq Ramadan die graag in het Arabisch spuwt op het ‘decadente’ westen en op de handen gedragen wordt door vele moslims: ‘Je dois développer un discours à la mesure de l’oreille qui l’écoute.’ [ik moet mijn boodschap brengen, aangepast aan de oren die haar beluisteren]
Of hoe je met twee tongen spreekt…

____________
* nvdr: „hoe het echt is geweest”, hoort het motto van de historicus te zijn, zei Leopold von Ranke (1795-1886)

Piet De Bruyn is arabist-islamoloog, verbleef lange tijd in Egypte en was meerdere jaren verantwoordelijk voor de bijdragen in ‘Inforiënt Dossier’ over het Midden-Oosten en de islam.

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties