JavaScript is required for this website to work.
Ethiek

Wij Leprozen, wij Coronezen

Belazerd met lepra in de middeleeuwen - belazerd met corona vandaag (deel 1)

Jean-Pierre Rondas12/4/2020Leestijd 7 minuten
Een lepralijder op het ‘Laatste Oordeel en de zeven werken van barmhartigheid’
van Bernard van Orley (ca.1525)

Een lepralijder op het ‘Laatste Oordeel en de zeven werken van barmhartigheid’ van Bernard van Orley (ca.1525)

foto © Publiek domein

Zou een lichtzinnige journalist vandaag,nu wij in afzondering leven,nog met de ‘middelmatige’ Damiaan durven spotten? Een vraag van Rondas.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Ik schrijf met Damiaanstiftjes. Ze liggen goed in de hand, gaan lang mee, drogen niet uit, zijn niet echt duur en je doet er een goed werk mee. De Damiaanactie verkoopt ze in pakjes van vier: een rode, een blauwe, een zwarte en een groene. Ik heb altijd een voorraadje liggen. Jammer dat je ze leeg weer moet weggooien en dat ze dus uiteindelijk deel gaan uitmaken van de immense plastieken vuilnishoop die de wereld elke dag weer produceert. Maar soms moet je kiezen. Op de stift staat gedrukt dat onverschilligheid doodt en dat de Damiaanactie geneest, en die bewering verdient krediet.

Onverwoestbaar immers, door geen cynisme klein te krijgen, die zelfverloochening van de grote Vlaamse heilige Pater Damiaan die bij de melaatsen op Molokai ging wonen en die, nog voor de leprabacil geïdentificeerd werd, de harde wetten van de totale afzondering der leprozen tartte, de melaatsen een waardig leven bezorgde – en ten slotte zelf aan de ‘heilige ziekte’ stierf. Vijftien jaar geleden, naar aanleiding van de verkiezing van de Grootste Belg (verkiezing die men, hoe kon het anders, in een Grootste Vlaming en een Grootste Belg heeft moeten opsplitsen), schreef de moralisator van De Morgen een stuk onder de titel ‘De middelmatigste Belg’ (3 december 2005) waarvan ik de lezer de aanvang niet wil onthouden:

‘Excuus als we u er nuchter mee op de maag vallen, maar niettemin: kutland. Dat was de eerste reactie toen we hoorden dat pater Damiaan – wie anders – onze grootste was geworden. O, land van gruwelijke middelmatigheid. Kerktorenvolk dat zich laat verzuilen van de wieg tot het therapeutisch hardnekkig uitgestelde graf. Schijnheilig volk dat een zalig paterke verkiest dat de zwarte leprozen te hulp snelde, maar dat bij andere verkiezingen even massaal stemt op een partij die alle vreemdelingen als lepralijders behandelt.’

Bart Eeckhout had een Grootste Vlaming met een beetje meer ‘tegendraadsheid’ verwacht.

Artsen en verplegers die vandaag hun leven wagen in de strijd tegen het coronavirus zijn hedendaagse ‘helden’, maar Damiaan was slechts ‘middelmatig’. Een identificatiefiguur zoals Damiaan is voor de politieke correctheid nu eenmaal onverdraaglijk: wat Eeckhout hier beschrijft komt overeen met wat een Tuymans beweert te schilderen: een volk, schuilend onder een bruin gevlekte kerktoren. Achter alles schuilt het bruine. Drachtig van betekenis.

In werkelijkheid belichaamde Damiaan het voorlopige culminatiepunt van de eeuwenlange ontwikkeling van christelijke zorg voor de ongeneeslijk zieke naaste. De veralgemeende gezondheidszorg voor elk individu in de samenleving vandaag is daar de onmiddellijke erfgenaam van. Ook de maatregelen die nu door de staat worden genomen, zijn in wezen niet zo erg verschillend van wat tijdens de christelijke middeleeuwen in het geval van lepra en pest werd voorgeschreven.

Leprabacil

Twee bacillen hebben in grote mate mee de Europese geschiedenis bepaald. De leprabacil en de pestbacil hebben naar alle waarschijnlijkheid Europa vanuit Azië bereikt.  Bij beide duurde het tot het einde van de 19de eeuw vooraleer men het ding kon identificeren. Voordien had men geen vat op de oorzaak van de ziekte noch op de wijze van overdracht, hoe de besmetting in haar werk ging. Men wist ook niet hoe ze te bestrijden. In beide gevallen, lepra van de vroege middeleeuwen tot de zestiende eeuw, en pest in Europa vanaf de veertiende eeuw, was het enige middel dat de ziektes klein heeft gekregen niets anders dan wat men vandaag tegen het coronavirus inzet, namelijk grootscheepse collectieve maatregelen om besmetting te vermijden door afzondering en isolatie.

Het grote verschil tussen pest en lepra was vooral dat door de pestbacil besmette mensen vaak heel snel stierven. De veertiende-eeuwse verhalen over de lijken die ’s morgens in karren werden opgehaald blijven tot de verbeelding speken. Massale en plotse sterfte is er bij lepra niet. De incubatietijd kan jaren in beslag nemen, en meestal blijven de ‘leprozen’ nog jarenlang, zelfs decennialang in leven, maar dan wel met vaak afzichtelijke stigmata op het aangezicht en over het hele lichaam. Leprozen zijn overlevers, en de middeleeuwse wereldlijke en kerkelijke overheden wilden deze mensen een zo waardig mogelijk leven bezorgen, zij het dan in collectieve afzondering.

Bijbelse beeldvorming

Toch bleven ‘de middeleeuwen’ (als men zich zo mag uitdrukken) ambigu in hun mentale benadering en beeldvorming van lepra. Ze aarzelden tussen twee tegengestelde opvattingen, allebei uit de bijbel afkomstig. De ene zienswijze, verwoord in het boek Leviticus in het Oude Testament, beschouwde lepra als een straffe Gods. De lijder werd onrein verklaard en door priester of magistraat uit de maatschappij verwijderd. De heilige man Job tekent hiertegen verzet aan en vraagt God rekenschap over straffen die geen misdaden straffen, maar eerder een perverse beloning lijken voor een goede levenswandel.

De andere opvatting komt een paar keer ter sprake in het Nieuwe Testament. Bij Mattheus geneest Jezus één melaatse, bij Lukas geneest hij er tien tegelijk. Hij geneest ze niet alleen, hij kust ze ook, en gedurende de hele geschiedenis van het christendom werden mensen met heilige ambities verondersteld Jezus daarin na te volgen. Van Sint-Martinus over Franciscus tot Damiaan: allemaal werden ze getroffen door deze wil tot uiterste Imitatio Christi, ook in het kussen van stinkende, etterende zweren. Vandaar ook de grote aandacht, zeker in de middeleeuwse iconografie, voor de twee prototypische bijbelse ‘melaatsen’ (die het misschien niet echt waren): Job en Lazarus. De twee heilige zieken.

Met Lazarus wordt de arme, met zweren overdekte drommel uit een soort parabel in het evangelie van Lukas bedoeld, die aan de tafelen van de Rijkaard slechts enkele kruimels verwacht maar ze niet krijgt. Rijkaard en Lazarus sterven; de eerste komt in de hel terecht, van waaruit hij Lazarus ‘in de schoot van Abraham’ ziet liggen. Abraham vindt dat ze allebei hun verdiende loon hebben gekregen. Rock my soul / in the bosom of Abraham!

Deze Lazarus (en niet de Lazarus uit Johannes, die na vier dagen uit de dood wordt opgewekt) heeft zijn naam aan de middeleeuwse leprozen gegeven: naar hem worden ze ook ‘lazersen’ genoemd. Lazersen hebben de lazerie, maar kunnen in een leprozerie wonen. Als ze dat willen, en als ze zich voegen. Ze werden ‘belazerd’ genoemd, en daar werd heel nuchter mee bedoeld dat ze ‘melaats’ bevonden waren. Maar ze waren natuurlijk ook ‘belazerd’…

Galenus’ humoren

Over de oorzaken van melaatsheid wisten de middeleeuwers minder dan niets. Wat ze dachten te weten berustte op herinterpretaties van interpretaties van Galenus’ leer der lichaamssappen: lepra werd door zwarte gal oftewel de koude en droge melancholie veroorzaakt, en moest navenant bestreden worden met het hete en natte bloed van het sanguïnische type… Voortgaand op deze humorenleer kon er van bestrijding of zelfs maar verlichting van de ziekte geen sprake zijn. De kenmerken daarentegen worden bijvoorbeeld door de Gentse zuster Barbara Sagers tussen 1477 en 1484 wel accuraat beschreven: onderhuidse knobbels (botten tusschen vel en vlees); geen wenkbrauwen; gezwollen voeten met gaten; bloeden uit de neus; verlamming in handen en voeten zodat ze zich gemakkelijk verbranden.

Diagnose

Aan de hand van deze kenmerken wilde men de ziekte vanaf de elfde eeuw ook actief opsporen. De ‘verdachte’, die bijvoorbeeld enkele vlekken in het aangezicht vertoonde, werd onderworpen aan een aantal proeven die uitsluitsel moesten geven. Afgaande op de bovenvermelde humorenleer zeefde men het bloed van de patiënt om te zien of er geen ‘zand’ in zat; omdat de aangetaste ledematen ongevoelig waren stak men hem met naalden in handen en voeten – wie het uitschreeuwde was niet lepers; omdat bij melaatsheid de haren uitvallen trok men hem aan haren en wenkbrauwen – kwamen er trossen haar mee dan was verdachte niet meer verdacht, maar bewezen lazers; omdat leprozen vaak hees werden liet men hen een lied zingen; omdat de middeleeuwse geneeskunde geloofde in visueel urineonderzoek keek men dus naar zijn urine – en trok daar besluiten uit.

Geile lazersen

De ziekte deed ook de geslachtsdelen opzwellen; daarom geloofde men dat mannelijke lepralijders over een luguber libido beschikten. Vandaar ook het gruwelijke lot van Isolde in sommige Tristan-versies. Daar wordt Isolde voor haar overspel bestraft doordat ze wordt uitgeleverd aan een troep (een ‘kolonie’) van honderd geile melaatsen. Hun leider zegt: ‘Ik heb hier honderd metgezellen – geef Isolde aan ons en zij zal ons allen toebehoren. Nooit zal een vrouw een vreselijker einde kennen.’

In dit verband schrijft de Ieperse arts Jan Yperman (1275-1331) dat geslachtsomgang onder lazersen ten strengste afgeraden wordt, ‘want daardoor verergert de ziekte en verkort de leproos merkelijk zijn leven; daarom is Avicenna, en met hem vele andere meesters, van oordeel dat het voor een lepralijder maar beter is zich te laten castreren’.[1]

Het onderscheid tussen de lepra-fantasieën à la Isolde en de werkelijkheid van de leefwereld der leprozen is groot. Zo werden de bovengenoemde ‘tests’ (naalden in de voeten, aan hun haren trekken) afgenomen niet door artsen, maar door … andere melaatsen. Zij waren immers ervaringsdeskundigen. Er is zelfs sprake van een onderzoeksmonopolie door melaatsen. Daarenboven werd ook het dagelijks bestuur van enkele leprozerieën aan melaatsen toevertrouwd. In de Statuten van de Gentse Leprozerie (1236) wordt de functie van ondermeester voorbehouden aan een lazerse. Hij weet immers best wat er onder de andere leprozen gaande is en hoe hij ze moet belonen of bestraffen.

Remedies

Want van genezen was, zoals al aangeduid, geen sprake. Daarom ook waren er weinig artsen bij de leprozerieën betrokken. Als men al tegen beter weten in geloofde in genezing, dan liet men de patiënt zelf likken uit likkepotten; plaatste men laatkoppen op zijn vel om zijn bloed te laten stromen; of gaf men hem slangensiroop en slangenvlees, of medicamenten met slangenvel en slangenolie als ingrediënten. Logisch, omwille van de geregelde vervelling bij de slang. Daardoor kan ze schadelijke stoffen uitstoten en heeft ze dus een huidvernieuwend vermogen. Zo zal volgens Jan Yperman de zieke ook genezen, ‘hij zal vernieuwen vel ende vlees’. Genezing door analogie: pure magie.

Diezelfde Yperman had ook nog een (letterlijk) onschatbaar recept als profylactisch middel: ‘neem vijlsel van puur goud en meng het met het sap van bernage’ (komkommerkruid).

Op dit dertiende-eeuws Iepers recept antwoordt een zestiende-eeuws Amsterdams handschrift:

‘Er wordt algemeen beweerd dat goud probaat is voor lepra. Dat klopt, en toch klopt het niet. Het klopt, omdat de rijken mogen blijven wonen in hun eigen huis, en al zijn ze nog zo lepreus dat hun neus afvalt en ze niet de minste pijn voelen als ze zich snijden of verbranden, dan heet dat toch niet “lepra”. Maar als arme mensen een minuscuul vlekje hebben op hun teen, dan moeten ze meteen weg. Zo helpt het goud, en op geen andere manier.’

Wij zijn allen middeleeuwers

Zover kon een ietwat cynische middeleeuwer, illusieloos wat betreft de sociale verhoudingen, nog gaan. Op alle andere domeinen was het droevig gesteld. Ze wisten niet dat er zoiets als een lepra- of pestbacil bestond. Maar wij zijn hen nog niet zo heel ver vooruit. Neem nu het grafische beeld van het coronavirus, door wetenschapsjournalisten ontworpen, als een kleine zeemijn met knoppen, tentakels en weerhaken, waar cartoonisten dan nog eens kleine horentjes aan toevoegen. Grimmige duiveltjes. Weten wij zoveel meer?

Sommigen bevinden zich vandaag niet zover van de Oudtestamentische opvatting van het virus als een straffe Gods. Heel wat ecologisten en antiglobalisten nemen immers aan dat ‘de natuur’ weerwraak neemt op de menselijke hubris. Net zoals toen weet niemand exact hoe het virus is kunnen uitbreken: het is even nieuw voor ons als de pest voor de middeleeuwers. Onze diagnoses verlopen beter; maar onze prognoses zijn even kaduuk als die van sterrenwichelaars. En net zoals 600 jaar geleden hebben we vandaag geen remedies, en lijkt genezing van het blinde noodlot af te hangen. Waarom, moet de heilige man Job nu vragen, doorspartelen honderdjarigen die hele beademingsprocedure en gaan sterke adolescenten eraan ten onder?

Sociale afstand

Maar er is nog een veel opvallender gelijkenis tussen toen en nu. Bij alle kleine verschillen is er een grote temporele en ruimtelijke gelijkmaker: het is de vrees voor besmetting die maakt dat samenlevingen vroeger en nu hun toevlucht hebben moeten nemen tot afzondering, sociale afstand en isolatie. Er was gewoon geen ander antwoord, en dat antwoord lag en ligt voor de hand. Weliswaar was de afzondering van leprozen collectief, ze moesten samenwonen. Onze afzondering daarentegen verloopt bijna individueel, maar dan wel collectief afgedwongen.

Hoe exact die afzondering tussen ongeveer 1100 en 1550 in zijn werk ging, is voor volgende aflevering. U kan het al raden: heel veel verschil zit er niet op. De redenen zijn dezelfde: terechte vrees voor besmetting, de wil om mensen te genezen, en de deernis omwille van elk leven dat dreigt ten onder te gaan: een christelijke erfenis. En ook de modaliteiten en statuten van bijvoorbeeld de Gentse leprozerie in 1236 kunnen we vandaag perfect begrijpen want we passen ze nog altijd toe.

Er is zoiets als continuïteit in de menselijke geschiedenis. Een aspect daarvan is, dat we allemaal ‘belazerd’ worden. En ons tegen elke vorm van belazering verweren.

________

[1] Voor dit en andere gegevens ben ik te rade gegaan bij de publicatie Lepra in de Nederlanden (12 de -18 de eeuw), Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1989.

 

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties