JavaScript is required for this website to work.
post

‘Zingen we dan, o zingen we dan, allen tezamen’

Poëtische vingerafdrukken: recent verschenen Nederlandstalige poëzie

Patrick Auwelaert30/3/2022Leestijd 7 minuten
Jan Baeke (links), Herlinda Vekemans (midden), Paul Demets (rechts)

Jan Baeke (links), Herlinda Vekemans (midden), Paul Demets (rechts)

In deze maandelijkse rubriek bespreken we recente Nederlandstalige dichtbundels . Deze keer: Paul Demets, Jan Baeke en Herlinda Vekemans.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In deze maandelijkse rubriek worden telkens een handvol recent verschenen Nederlandstalige dichtbundels tegen het licht gehouden.

De bijendans

Paul Demets: De bijendans, De Bezige Bij, Amsterdam, 2022, 79 blz., ISBN 978-94-03136-41-7

Ons oordeel: *****

We hebben nog maar net De landsheer van de Lethe (2021) achter de kiezen of daar komt Paul Demets (1966, Olsene) al met een nieuwe bundel aandraven. De bijendans is de vijfde bundel in amper twee jaar tijd van de Oost-Vlaamse dichter. Zijn vorige telde zeven cycli die allemaal de namen dragen van getijden en stromingen. De bijendans bevat zes afdelingen waarvan de titels verwijzen naar begrippen uit de wereld van de bijen: broedkamer, bijenbrood, darrenslacht, broedraam, hongerzwerm en wintertros. Hun betekenis vind je in de ‘Aantekeningen’ achteraan de bundel. Het titelwoord ‘bijendans’ staat voor bepaalde vliegbewegingen als constituerend element van de bijentaal, aldus Van Dale.

Opvallend: geen van de gedichten in De bijendans heeft een titel, tenzij de titel van de cyclus waar ze deel van uitmaken. In dat geval zijn de gedichten genummerd. De cyclus ‘Bijenbrood’ bevat uitsluitend titelloze gedichten. Dat geldt ook voor de slotcyclus ‘Wintertros’, die uit slechts één gedicht bestaat. In zijn geheel omvat de bundel precies vijftig gedichten, met het cijfer 7 als kerngetal (zie in dat verband ook Demets’ vorige bundel). De cycli één, drie, vier en vijf zijn samengesteld uit elk zeven gedichten. De tweede cyclus telt er 21 (= 3 x 7). Dat maakt 49 gedichten in totaal, met daarbovenop het slotgedicht. Alweer een lijvig werkstuk van een dichter die de laatste jaren in bloedvorm verkeert.

In de cyclus ‘Broedkamer’ gebruikt Demets bijenterminologie om een jeugd te omschrijven. De manier waarop hij beide componenten combineert zonder dat het wringt is ronduit indrukwekkend. Deze dichter heeft de dichtersstiel stevig in de vingers. Een staaltje: ‘Zo groeide ik: gretige ogen, vleugels van huid. Ik wist / dat ik zelf naar honing moest zoeken. // We vlogen uit, gonsden op onze brommers.’

In ‘Bijenbrood’, de tweede cyclus, dringt de soms akelige werkelijkheid binnen. Denk aan een wereld van extreemrechts, behoudsgezindheid, eigen volk eerst, conformisme en racisme: ‘En ja transit en ja een centrum in brand. Maar zijn we / onze broeders hoeder?’ Of van ikke, ikke, ikke, de rest kan stikken: ‘Zich niet schamen als we van wat er buiten gebeurt / het fijne niet weten. Wat liever vergeten wordt, / daadwerkelijk vergeten. We vieren onze samenhang. / Zingen we dan, o zingen we dan, allen tezamen.’ Kan het nog wranger? Ja, in de volgende verzen: ‘We willen onze grond / als een vers vel waarop alleen wij schrijven.’ Of hoe vernietigend poëzie kan zijn zonder expliciet een politieke boodschap uit te dragen.

Paul Demets beschikt over de gave om complexe, maatschappelijke thema’s te vertalen in geëngageerde gedichten die een vernuftig taalgebruik koppelen aan een directe zegging. Vaak is die zegging staccato van aard, wat haar nog pregnanter maakt. Alsof je als lezer salvo’s op je krijgt afgevuurd: ‘De kraaien ruimen op. De graven verteren / de bloemkelken. De druk onder ons borstbeen / neemt toe. Brak is het water dat de bloemen / helpt verwelken. De winter is taai, de honing verstijft.’ Dat neemt niet weg dat sommige verzen hermetisch zijn als zwart, terwijl andere helder zijn als glas. Het zijn twee facetten van een dichterschap dat bundel na bundel belangrijker en groter wordt.

Sterk is ook hoe Demets er op een organische manier in slaagt om hedendaagse, veelal Engelse woorden in zijn gedichten te verwerken. Denk aan: cloud, flexwerker, intranet, display, tracking en vegan. Sommige komen voor in de cyclus ‘Darrenslacht’ – een nietsontziende afrekening met de consumptiemaatschappij en met firma’s als Amazon en Bol.com voor wie werknemers (‘orderpickers’) niet meer zijn dan nummers die dag en nacht bij kunstlicht uitgebuit worden: ‘Wij zijn laag volk, bouwen huizen met dozen / en stapelen ons Babel. Daarvoor dienen wij // gestraft. Ons wordt het zwijgen opgelegd / omdat we zijn taal niet spreken. Hij schuift de grendel / op de deuren en spreekt ons via de intercom toe.’ Wie is de ‘hij’ in het gedicht? Amazon-baas Jeff Bezos, van wie twee uitspraken in de cyclus zijn verwerkt?

De bijendans is een bijwijlen onthutsende bundel die een confronterend beeld schetst van het huidige tijdsgewricht. Tegelijk gaat er pure schoonheid van uit. Grote klasse!

Het verkeerde hart. Familiaire frictie

Jan Baeke: Het verkeerde hart. Familiaire fictie, De Bezige Bij, Amsterdam, 2022, 76 blz., ISBN 978-94-03154-71-8

Ons oordeel: ****

De Nederlandse dichter Jan Baeke (1956, Roosendaal) is bij ons ten onrechte nagenoeg onbekend. Hij debuteerde in 1997 met Nooit zonder de paarden bij De Bezige Bij, waar ook al zijn volgende bundels verschenen. Met Het verkeerde hart. Familiaire fictie levert hij zijn negende bundel af.

Baekes toegankelijke spreektaal biedt uitzicht op het menselijk bestaan. Dat geeft weinig houvast. Onzekerheden zijn ons deel. Vragen roepen andere vragen op. Geen wonder dat de dichter in recensies wel eens een ‘meester in troosteloosheid’ wordt genoemd. Toch liggen zijn gedichten niet als een loodzware, existentiële baksteen op de maag. Je kunt ze ook gewoon lezen als verhalen zonder plot waarin personages opdoemen en weer verdwijnen zonder dat we veel over hen te weten komen. Een zekere suspense is dan ook inherent aan Baekes poëzie.

Het verkeerde hart telt drie titelloze cycli die zowel vormvaste als vrije gedichten bevatten, waaronder flink wat prozagedichten. Vele zijn filmisch van aard. Dat blijkt alleen al uit woordcombinaties als ‘Cruciale scène’, ‘buiten beeld’ en ‘Een dramatische wending overeenkomstig beeld en geluid’. Een versregel als ‘De behoefte aan drama is soms onweerstaanbaar’ versterkt die indruk nog.

De bundel kan ook in zijn geheel als een film ‘gelezen’ worden. De ondertitel ervan luidt niet voor niets Familiaire fictie. Nogal wat personages keren herhaaldelijk terug in de gedichten. Zo is er meermaals sprake van een vader en een moeder, en van een ik, een jij en een zij. Ook karakters als Eddy, Samantha, Beslisser, ‘de jongens’, ‘de mannen’ en ‘de soldaten’ maken geregeld hun opwachting. Wat die laatsten betreft: in sommige gedichten lijkt een oorlog aan de gang te zijn. Verzen als ‘Bidden of wachten, in afwachting van een nieuw bombardement?’ en ‘Omdat de meeste delen van de stad allang gevallen zijn / en de weinige begaanbare wegen overvol zijn.’ wijzen duidelijk in die richting. Met de oorlog in Oekraïne in gedachten zijn ze bovendien uiterst actueel.

Opvallend is dat Baeke de identiteit van zijn personages en van de lyrische ‘ik’ vaak ter discussie stelt: ‘Mijn adem stokt als ik denk dat Eddy ook / een ander kan zijn en ik kijk in de spiegel / van het dichtstbijzijnde toilet / om te zien of ik mezelf nog kan vertrouwen.’ In een ander gedicht stelt de ik-persoon het zo: ‘Ik besluit dat ik iets ben wat ik niet ben.’ Zelfs een huis of een thuis – elementaire vormen van beschutting en veiligheid – staan in Het verkeerde hart op de helling: ‘we zijn niet de persoon die we waren en wie we / dan zijn kunnen we niet doorgronden / ik wilde naar huis maar waar was dat’. Toch laat de dichter de lezer niet helemaal troosteloos achter: ‘Als we weten dat we gewoon moeten ademen wordt alles gemakkelijk.’ Of nog: ‘het ongewisse kan een voordeel zijn’.

Sommige personages in Het verkeerde hart denken na over een ander leven: ‘want was er niet ook voor haar een heel ander leven denkbaar, één zonder angst? // Het is snel gezegd, de hulpstukken van een ander leven zijn niet vanzelf herkenbaar. // (…) / Eten is zo’n hulpstuk, een tatoeage, esthetisch ondergoed.’ Elders in de bundel kijken de personages terug op vroeger: ‘waar is de wereld waarin we bestonden?’.

Jan Baekes personages verblijven – ‘leven’ kan je het moeilijk noemen – in een universum waarin elke vorm van logica zoek is en ‘geen enkele bruikbare volgorde’ van toepassing is. Ze ‘dansen op informatie van niks, langs de blauwe plekken van de wereld. Niemand leeft, maar we zijn er allemaal’. Die laatste regel drukt tegelijk wanhoop en hoop uit. Een paradox die in Baekes poëzie schering en inslag is. Opmerkelijk bij dat alles is de toon van de dichter. Die is verrassend nuchter en direct, en helemaal niet poëtisch. Maar schijn bedriegt: Baeke slaagt er als weinig andere dichters in om spreektaal in te zetten als middel om vervreemding en mysterie op te roepen. Of zoals een recensent het ooit uitdrukte: ‘De taal is herkenbaar, maar tot heuse herkenning komt het zelden.’

Appelblauwzeegroen

Herlinda Vekemans: Appelblauwzeegroen, PoëzieCentrum, Gent, 2022, 57 blz., ISBN 978-90-56551-90-2

Ons oordeel: ***

De Belgische Herlinda Vekemans (1961, Duffel) publiceerde tussen 2005 en 2015 vier dichtbundels bij PoëzieCentrum. Ook Appelblauwzeegroen, haar nieuwe, fraai vormgegeven bundel verscheen bij het Gentse huis van vertrouwen. Hij bevat, verspreid over drie cycli, 35 gedichten over land, zee, mensen, dieren en planten. Openen doet de bundel met een kwatrijn van de beroemde Amerikaanse dichter Emily Dickinson: ‘An everywhere of silver, / With ropes of sand / To keep it from effacing / The track called land.’ Daarmee is de toon gezet voor wat volgt.

Appelblauwzeegroen vangt aan als een scheppingsverhaal: ‘Zo is het begonnen, lang geleden / toen het land de zee verliet / Het had genoeg van de zee gezien / De gesel van niet aflatende golven / De eentonigheid van het zoute water / De koude heerschappij van de god met de drietand’. Het land en de zee vervullen in deze verzen de rol van personages. Dat geldt in de hele bundel ook voor land- en zeedieren en planten. En voor de mens, die er in het gedicht ‘Aanzegging’ bekaaid vanaf komt omdat hij de dieren van daglicht en land berooft door ze onder te brengen in ‘kweekbakken, kwekerijen, kweekstallen, noem maar op’.

Onmiddellijk valt de sprookjesachtige toon van tal van verzen op: ‘De dieren hadden altijd al veel ontzag voor de mens / de kaarsrechte primaat met de grote herseninhoud’. Maar sprookjes lopen soms af in mineur, zoals ‘Aanzegging’ overtuigend aantoont. Niet alles is idylle: ‘Zo werd het land al op korte tijd / en veel sneller dan de dieren hadden kunnen zien aankomen / wederrechtelijk van vrijheid beroofd’.

Van in het begin van de bundel treft ook Vekemans’ taalrijkdom. Onderdeel daarvan zijn de talrijke neologismen en woordcombinaties die ze de lezer serveert. In ‘Bericht van het land aan de zee’, dat typografisch afwijkt van een klassiek ogend gedicht, stapelt ze deze bijna letterlijk op elkaar: nevelwoud, druppelvloed, regentaal, klankwater, vloedbossen, maanzacht. Dat zijn de mooiste. Andere zijn ronduit lelijk: stuifmeelhoningraatterminus, afwezigheidsbelichaming, zijnshavenluchtsleutel. Hier lijkt Vekemans zich te vergalopperen en houdt ze de teugels van haar taalcreativiteit te los in de hand. Hetzelfde doet ze in het gedicht ‘Lijnen, vlakken en schepen’, met een vergezocht neologisme als aardbodemdelfstoffenverdwazing.

Een ander gedicht dat weinig animo oproept, is ‘Blauwboek’, dat samengesteld is uit woorden die op ‘blauw’ eindigen: lichtblauw, donkerblauw, helderblauw, bleekblauw, felblauw, matblauw. Kan het nog meliger? Toegegeven, naar het eind van het gedicht toe komt Vekemans steeds inventiever uit de hoek: Chartresblauw, onzelievevrouwblauw, Chagallblauw, petroleumblauw. Eindigen doet het gedicht erg flauw met de geïsoleerde frase ‘geen appelblauw’.

Herlinda Vekemans grossiert in Appelblauwzeegroen niet alleen in verrassende woordcombinaties en neologismen, maar ook in klanken. Dat pleit voor haar. Gedichten zijn immers in de eerste plaats taalbouwsels. In ‘Zeeheling’ loert Van Ostaijen om de hoek. Het is een gedicht waarin de dichter een uitgekiend klankspel speelt met de klinkers ‘e’ en ‘a’. Een fragment: ‘de zee / de zee heeft hele delen van het land / in een wade / hele zeegelegen delen / de zee heeft hele delen van het land / in een wade van helmgras’.

Appelblauwzeegroen is een bundel die je ondergaat als een roes van taal. Hij dompelt je onder in een zee van woorden die verwoed zwemmen om als eerste de aandacht te trekken. In veel gedichten levert dat indrukwekkende, impressionistische poëzie op. Alleen al het gedicht ‘Dolfijn’ is de aanschaf van de bundel dubbel en dik waard. Had Vekemans haar vorm-, woord- en klankexperimenten hier en daar wat beter in de hand gehouden en enkele gedichten geschrapt, dan hadden we de bundel het predicaat ‘uitstekend’ toegekend. Nu houden we het op een goede bundel zonder meer.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties