JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

De achterpoortjes van de postmoderniteit

Deel 2 van een vierdelig essay over de 'groene' stad

Wim van Rooy11/10/2017Leestijd 5 minuten

In deel 2 van zijn essay over de kloof stad-platteland benoemt Wim van Rooy fatale gevolgen van de achterpoortjes van de postmoderniteit.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De stad is in het progressivistische denken altijd al in de mode geweest, ook al waren er legio tegenbewegingen en vooral ambivalenties, tot vandaag. Schreef Emile Verhaeren niet Les villes tentaculaires (1895), over de stad waarvan de tentakels iedereen aantrekken maar tegelijk versmachten? Deze gedichtencyclus was voorafgegaan door Les campagnes hallucinées (1893), verzen die het dwingende en usurperende karakter van de megalopool profetisch uitdrukken. Ze geven weer wat de Franse geograaf Christophe Guilluy ‘une logique de citadelle noemt’ omdat de gulzige en snobistische metropool alle culturele visibiliteit aan de periferie heeft ontnomen, terwijl de jongste decennia die periferie ook al langer hoe meer wordt aangetast door de permanente Mobilmachung. Zo verworden de stad en haar vele extensies tot een entiteit die een permanente druk legt op de primordiale lagen van het bestaan. En daaruit probeert de burn-outmens dan, vaak via allerlei opgelepelde modieuze exits, te ontsnappen: yoga in alle maten en soorten, duindoornbessen kweken, een cafeetje openen, pop-upwinkeltjes begeleiden, Ikea-filosofietjes ineen knutselen, tai chi, bomenknuffelarij, vrijetijdsheremiet spelen in een abdij, Cordoba-werkgroepjes organiseren, coach spelen (n’importe waarvan of van wie: wanhopige groepen genoeg), bomen aankleden met breiwerkjes, wicka-geloof aanhangen, vluchtelingen knuffelen en tot nieuwe heiligen verklaren….

Design-escapisme

Het is postmodern en dus modieus design-escapisme. Deze mens zoekt de vele achterpoortjes van de postmoderniteit op om zijn vel te redden. Hij realiseert zich intuïtief dat hij niet Nietzsches ‘dansante mens’ zal zijn, maar eerder diens ‘laatste mens’…. Diens dresseerbaarheid is zo groot dat hij kuddedier is geworden (of gebleven?), ondanks alle mogelijkheden die hem geboden werden om ‘het nog niet gefixeerde of vastgestelde dier’ dat hij is (Nietzsche) met sprezzatura te voltrekken. In plaats daarvan verknoeit hij de potentiële, bijna goddelijke kracht die hem verder zou boetseren, omdat hij zich laat afleiden: of door het almaar dooretterende zielloze entertainment of door quasi-authentieke vluchtwegen op te zoeken die precies passen in het straatje van een ziekmakend systeem. De postmoderne mens wordt als het ware amorf van de uitputtingsbeschaving die hij uit zwakheid mede zelf gecreëerd heeft. De laatste mens is de ‘maagmens’ van Jacques de Kadt, de schranderste politicoloog van de twintigste eeuw en nog altijd de beste beschouwer van het fascisme. De laatste mens is de rusteloze asap-mens die geen lange teksten meer kan lezen. Echt vrije geesten zijn uitgestorven, binnen alle organisaties en ideologieën.

Paradoxaal groen

Paradoxaal is nu dat de groenen eigenlijk het liefst in de stad wonen (creativiteit!) en het platteland feitelijk als tweede keus beschouwen. Wanneer ze echter eenmaal op het platteland belanden, zetten ze ook daar lustig de gentrificatie in, waardoor het dorp een kleine postmoderne stad wordt. Nog een ander merkwaardig fenomeen: terwijl de groenen het platteland via allerlei trucs graag in de stad willen brengen (huizen vergroenen met gevelbegroeiing, een tuin op het dak, natuurinclusief bouwen, de kinderen Merel noemen…) omdat het allemaal zo rustgevend is (zoals elke ordinaire psycholoog, therapeut of psychiater al héél lang weet), zijn het toch vooral stadsmensen die de radical chic en het kosmopolitisme van groen incarneren. Ze geven gestalte aan een fly-over-country-attitude (ze vliegen dan bijna supersonisch over de ‘deplorables’) die haaks staat op het kleine en het overzichtelijke waarover Schumacher het al in de jaren zeventig had (Small is Beautiful). ‘Making urban nature’, zoals stadsecologen het noemen. Kortom: de groene gentrificerende hedonist wil alles tegelijk.

Homo festivus

De contemporaine altijd maar uitdijende stad, zou men kunnen stellen, loopt uit de hand, is beheerbaar noch beheersbaar, roept chaos op vanbuiten en vanbinnen, betekent in fine de totale Mobilmachung van de neurotische en narcistische homo zappens, Nietzsches ‘homo festivus’, de Tomorrowland-mens (Beethoven verslagen door de disco) – wat Neil Postman de gezegende quote ingaf: ‘We are amusing ourselves to death’. Dé grote kenner en verheerlijker van de stad, Lewis Mumford (1895-1990), begreep aan ’t eind van zijn leven dat de structuur ervan uiteindelijk wel moest leiden tot massa’s sociale problemen en hij werd zoals die andere stadsgeograaf, Patrick Geddes, ‘a small town lover’.

Rationele frondeurs

Met het ontstaan van de (Europese) steden in de elfde en twaalfde eeuw ontstond een nieuw type mens, dat we vandaag ‘de intellectueel’ zouden noemen, rationele ‘frondeurs’ die, in tegenstelling tot vandaag, controversiële en politiek incorrecte ideeën uitdroegen. Nu spreekt men over ‘smart cities’ maar de intellectuele brij die door een nieuw soort stedelijke intelligentie wordt afgescheiden, is van een dodelijke uniformiteit. De dynamiek van de nieuwe stad leidt met al zijn disrupties uiteindelijk tot macrometropolen waarin mobiliteit au fond stilstand betekent. De psychologische hectiek ervan triggert een neurotisch imbroglio waarin de zwakke hedonistische mens (uit krom hout gesneden, zoals Kant al wist) verzuipt. Habermas, de souffleur van het linksliberalisme, had het over ‘die neue Unübersichtlichkeit’, een vrij recent antropologisch gegeven waarin de nieuwe, te globaliseren mens met zijn oude biologie, zich vaak unheimisch voelt, en dus wijkt hij of zij uit naar een irenischer en overzichtelijker omgeving, zo die al nog bestaat. Hij realiseert zich immers dat de problemen van de megalopolen onoplosbaar zijn geworden. Zo werden de vroegere ‘quartiers populaires’ in de Europese steden via een soort ‘omvolking’ getransformeerd tot ‘quartiers etniques’ waarin mensen van dezelfde origine of religie samenklitten en er geen enkel belang bij hebben zich te assimileren of te integreren.

Interne beschavingscrisis

Tijdens dat proces van afzondering of gettovorming leert men echter wel de moeizaam opgebouwde welzijnsstaat met zijn ‘prodigalité délirante’ (Jean-Louis Harouel) te usurperen ten detrimente van de arbeidzame burger voor wie diezelfde staat ontmanteld wordt, en alsof dat nog niet volstaat, wordt dan vaak met medewerking van kokette welwillenden ook nog eens een discours opgebouwd van antiblankracisme. Meestal leveren al die goedbedoelde en niet aflatende maar onnozele pogingen weinig tot niets op. Het gaat daarbij, zoals de volksmond terecht zegt, om ‘weggegooid geld’, maar het voelt allicht goed aan. Het zijn in wezen echter paniekerige reacties die moeten verbloemen dat er niet langer een antwoord is op een interne beschavingscrisis. Dat soort crisis is eigen aan het westerse denken, het is endemisch omdat kritiek op het eigen systeem, samen met de nieuwsgierigheid naar het andere, precies een van de wezenskenmerken is van het Westen. Tegelijk echter wordt die eigen cultuur dan nog eens hevig getackeld door een supremacistische religie/ideologie, die nu en dan aangeraakt wordt door haar jihadistische natuur, wat de laatste decennia opnieuw het geval is. Die perverse natuur hebben de elites uit allerlei laffe en naïeve overwegingen laten gedijen.

Russische revolte

De dynamiek die daaruit groeide doet me denken aan het negentiende-eeuwse Rusland toen het vooral de aristocratie was die het bedje spreidde voor de komende revoluties. In zijn memoires Geheugen, spreek schrijft Nabokov over zijn moeder: ‘Wat ze vooral moeilijk te begrijpen vond, was dat mijn vader (Nabokovs vader was van adel – WvR), die naar ze wist ten volle genoot van al de genoegens van grote rijkdom, het genot daarvan op het spel kon zetten door Liberaal te worden en zo te helpen een revolutie voort te brengen die hem op den duur, zoals ze terecht voorzag, in armoede zou dompelen’. Wat in de vorm van leninisme en stalinisme na die adel kwam, was dan ook vele malen erger dan wat die edelen uitvraten. Zo helpen onze elites ook mee aan de ondergang van hun beschaving, en de parallel kan nog verder worden getrokken. De kapiteinsdochter van Alexandr Poesjkin is vooral berucht wegens die ene uitspraak: ‘Wee het tijdsgewricht waarin een Russische revolte woedt, zonder een greintje rede, zonder een schim van genade!’. Wie moet daarbij niet denken aan het redeloze jihadisme, mede veroorzaakt door het coulante westers-liberale denken?

Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.

Commentaren en reacties