JavaScript is required for this website to work.
Ethiek

‘Als fundamentele ethische beslissingen worden genomen louter en alleen om progressief te zijn, stoort me dat.’

Interview met Willem Lemmens, gewoon hoogleraar moderne filosofie en ethiek aan de Universiteit Antwerpen over de ethische lichtzinnigheid in de postmoderne samenleving.

Mathieu Cockhuyt18/1/2020Leestijd 9 minuten

foto © vrt/De Afspraak

De wijze waarop we in de samenleving omgaan met leven en dood vergt grondige bezinning. In gesprek over abortus en euthanasie met Willem Lemmens.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Naar aanleiding van het abortusdebat schreef Mathieu Cockhuyt eerder al een essay op Doorbraak.be. Nu de uitbreiding van euthanasie en abortus op tafel ligt vond Cockhuyt het de uitgelezen kans om gewoon hoogleraar moderne filosofie en ethiek aan de Universiteit Antwerpen Willem Lemmens – één van de weinige disruptieve en conservatieve stemmen in het debat – een bezoekje te brengen voor een interview over de ethische pensée unique, vrijheid en zelfbeschikking.

Sterk parlement

Hoe staat u tegenover het feit dat er stemmen opgaan om een restregering van achtendertig op honderdvijftig zetels te gebruiken om ethische dossiers door het parlement te krijgen? Dat heet dan een sterk parlement.

Willem Lemmens: De wijze waarop we in de samenleving omgaan met leven en dood vergt tijd, overleg en grondige bezinning. Dat ontbreekt nu. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat men de minderheidsregering wil gebruiken om hun visie er even door te duwen. Het is net teken van een goed functionerende democratie wanneer men voor fundamentele dossiers de tijd neemt en de discussie laat gebeuren in de best mogelijke omstandigheden. Daarmee bedoel ik wanneer het regime normaal functioneert en niet in een uitzonderingstoestand waarbij de regering zich moet toeleggen op lopende zaken.

Het is duidelijk dat het hier gaat over een electoraal opbod rond thema’s die ogenschijnlijk te herleiden zijn tot een aantal slogans waar je niet tegen kan zijn zoals ‘waardig sterven.’ Wie wil dat niet? Vooral de liberalen stellen dat nu voor alsof ze met euthanasie een zaligmakende oplossing gevonden hebben, die steeds verder moet worden uitgebreid, zelfs naar een zogenaamd ‘voltooid leven’. Het zijn symbooldossiers met een grote emotieve betekenis die gebruikt worden voor electoraal gewin.

In het verleden heeft u als expert opgetreden in parlementaire commissies. Is er binnen zo’n commissie überhaupt ruimte voor een multidisciplinair debat ten gronde?

Mijn ervaring is eerder beperkt maar ik heb veel respect voor Valerie Van Peel (N-VA) omdat zij het debat met ernst benadert. Net als ik, hekelt Van Peel het gebrek aan transparantie. Wetsvoorstellen hangen vaak met haken en ogen aan elkaar.

Mijn ervaring speelt zich vooral af in de parlementaire commissie rond de wijziging van de abortuswet in 2018. CD&V had me daarover gecontacteerd. Ik stond daar initieel weigerachtig tegenover maar toen ik de wetsvoorstellen las ben ik toch gegaan. In één van de voorstellen las ik dat ‘in tijden van Trump’ het belangrijk was om een progressief signaal te geven. Als fundamentele ethische beslissingen worden genomen louter en alleen om progressief te zijn, stoort me dat. Het was ook al meteen duidelijk dat het nieuwe wetsvoorstel er sowieso moest komen om ‘mee te zijn met de huidige praktijk’. Wetten die gewoon sociologische evoluties volgen zijn echter niet noodzakelijk goede wetten.

Ik vind het bijvoorbeeld niet opportuun om de abortustermijn te verlengen van twaalf naar achttien weken. Net zoals ik de vermindering van de bedenktijd van zes dagen naar achtenveertig uur ook geen goed idee vind. Er is al een wet die functioneert. Het is niet ideaal, maar dat zal het nooit zijn. Valerie Van Peel (N-VA) was de enige die me daarin openlijk bijtrad. Maar ik weet dat ook bij CD&V velen die visie delen, onder meer Els Van Hoof.

Ook wat de euthanasiewet van 2002 betreft wordt vaak gezegd dat daar een grondig debat aan voorafging. Ik zou dat durven nuanceren. Daar kwam flink wat lobbywerk bij kijken. Men heeft toen bijvoorbeeld de kans laten liggen om een overzicht te maken van de internationale literatuur die waarschuwde voor de gevaren van een depenalisering van euthanasie.

Een grondig debat zou toch op zijn minst moeten betekenen dat alle relevante disciplines en voor- en tegenstanders een forum krijgen?

Met alle respect voor Etienne Vermeersch maar er is bijvoorbeeld in het Raadgevend comité voor Bio-ethiek van België vooral gediscussieerd over hoe liberaal zo’n wet wel mocht zijn, zonder veel ruimte voor fundamentele tegenstemmen. Van meet af aan gold het dat een soort politiek ‘compromis’ eerbaar was. De vraag is of je over fundamenteel ethische kwesties er goed aan doet naar een soort vergelijk te zoeken, zonder de principes zelf te bediscussiëren.

Ik herinner me aan mijn eigen universiteit in 2001 eerder informele discussies en palavers over euthanasie met juristen die zelf kritisch waren. Die discussies draaiden om de vraag: ‘Hoe maken we de depenalisering van euthanasie zo veilig mogelijk?’ Filosofen als ik werden verwacht daar eigenlijk als jurist te redeneren en niet te veel fundamentele vragen te stellen.

Later ben ik dan door de universiteit gevraagd geweest om  als opvolger van Fernand Van Neste te zetelen in het raadgevend comité voor bio-ethiek. Vanaf toen ben ik me pas echt als ethicus gaan inzetten. Daarvoor was ik vooral bezig met de geschiedenis van de filosofie en de verlichting. Voor alle duidelijkheid: ik heb op de Antwerpse universiteit nooit de druk van de progressieve pensée unique ervaren, hoor. Bij sommige collega’s aan andere universiteiten ligt dit anders, maar in Antwerpen heb ik altijd veel respect gevoeld en luisterbereidheid voor mijn visie rond ethische kwesties, ook bij mensen die er een fundamenteel andere mening op nahielden.

In het debat over abortus en euthanasie wordt vaak geschermd met de waarden zelfbeschikking en vrijheid. Wat betekent dat eigenlijk en botsen de liberale waarden van vrijheid en gelijkheid niet met elkaar?

Ze gaan niet noodzakelijk samen, dat klopt. De moraal is iets collectief. Mijn zelfbeschikking of vrijheid kan een principe zijn van waaruit ik kan nadenken over hoe ik zou willen dat de maatschappij functioneert.  Maar er zijn ook de zelfbeschikking en vrijheid van de ander. Mijn zelfbeschikking eindigt waar die van de ander begint. Dat is een zeer formeel beginsel. Voor liberalen stopt het debat hier.

Maar hoe de zelfbeschikking en vrijheid moeten ingevuld worden, door welke principes ze eventueel worden beperkt, wanneer mijn vrijheidsbeleving echt schade berokkent aan de ander, waar rechten eindigen en plichten beginnen: dat kun je allemaal niet zo maar afleiden uit een louter abstracte notie als ‘zelfbeschikking’.  Natuurlijk is het respect voor de individuele vrijheid en de vrije zelfontplooiing een belangrijke verworvenheid van de Verlichting. Maar er zijn nog een heleboel andere ethische dimensies die je niet vanuit dat principe kan adresseren.

Dezelfde persoon die vanuit sommige omstandigheden iets kan eisen is in andere omstandigheden een kwetsbare mens die op een bepaalde manier afhankelijk is van iemand, bijvoorbeeld bij ziekte. We gaan in ons leven engagementen aan die plichten meebrengen en de eis van loyauteit, bij voorbeeld in het huwelijk of een bepaald beroep dat we uitoefenen. Vandaag bestaat heel sterk de neiging om die situaties ook ethisch proberen te duiden vanuit zelfbeschikking en dat schiet radicaal tekort.

Neem de verwijzing naar autonomie en ‘informed consent’ in de geneeskunde, meer bepaald de arts-patiënt relatie. Terecht benadrukt Onora O’Neill, een Angelsaksische Kantiaanse moraalfilosofe die dit jaar een eredoctoraat krijgt aan de Universiteit Antwerpen, dat de invulling van ‘informed consent’ altijd in een context gebeurt: respect voor de autonomie van de patiënt betekent onvermijdelijk ook dat men moet kijken naar diens kwetsbaarheid van het ogenblik, de band met de familie, enzovoort.

O’Neill wijst er dus op dat respect voor de autonomie van de patiënt dus paradoxaal genoeg ook bepaald wordt door een zekere asymmetrie in de arts-patiënt relatie. Om die reden betekent ethisch verantwoord handelen in de geneeskundige zorg onvermijdelijk veel meer dan louter formeel de patiëntenrechten respecteren. Er is ook phronèsis (wijsheid) van de arts vereist, tact, empathie, enzovoort. Welnu, de nood aan deze deugden en attitudes bewijst net dat autonomie nooit absoluut is.

Botsen we ook niet op de grenzen van wat Tocqueville omschrijft als ‘de revolutie van de stijgende verwachtingen?’ Er heerst een permanente mogelijkheid tot sociale mobiliteit; meer macht, meer rijkdom. Dit leidt tot democratische afgunst en paradoxaal genoeg tot een permanente ontevredenheid. 

Goed opgemerkt, dat is zo. Het ideaal van zelfbeschikking komt vanuit de Verlichting en de Romantiek. Individualisme is natuurlijk een belangrijke waarde in de moderne cultuur. Wanneer het zelfbesef toeneemt, mensen mondiger en beter opgeleid worden, vaste sociale patronen en klassen vloeibaar worden, neemt de wil om zelf te bepalen hoe men zij leven wil uitbouwen en zich ontplooien toe. Daar is niets mis mee.

Maar zoals Charles Taylor opmerkt: individualisering kan verglijden tot narcisme en een ongezonde cultuur van self-fashioning: ‘me, myself and I’. Dit doet de illusie ontstaan dat men ook echt zelf de waarde en zin van het leven kan creëren, als het ware voor zichzelf uitvinden, los van storende betekeniskaders en sociale determinanten, los van de concrete wereld en omstandigheden waarin men is geboren en relaties waarvoor men niet heeft gekozen.

Er is een hele dimensie van het menselijk bestaan die ongrijpbaar is vanuit de autonomie-gedachte. In Die Zukunft der menslichen Natur  (The Future of Human Nature, 2003) verwijst Habermas in die zin naar het begrip ’nataliteit‘ van Hannah Arendt: om echt vrije burgers te kunnen worden, voor de liberaal-democraat Habermas een essentiële waarde, moeten we net erkennen dat onze vrijheid ons gegeven is vanuit een gedeelde ‘nataliteit‘, een ‘geboren‘ zijn als kwetsbare biologische wezens, iets wat we dus niet vrij hebben gekozen! Beginnen we daaraan te morrelen, denk maar aan allerlei vormen van genetische modificatie en optimalisatie van de menselijke natuur, dan geven we de betekenis van onze vrijheid gewoon op! Vrij worden betekent dus tegelijk een zekere gegevenheid aanvaarden en zelfs beschermen.

Met de nieuwe abortuswet wil men de abortustermijn verlengen van twaalf naar  achttien weken en de bedenktijd verkorten van zes dagen naar achtenveertig uur. Bovendien wordt abortus uit het strafrecht gehaald en de facto een louter medische handeling. Abortus als emanatie van de vrouwelijke ontvoogding. Is de vrijheid, blijheid doorgeslagen? 

Wetten met een symbolische waarde zijn gevoelig voor een systemische werking. Verander je die symbolische waarde, dan verander je soms fundamenteel de moraal. Je creëert bijvoorbeeld met een heel liberale wet over abortus het zinnebeeld van een zuiver zelfgekozen zwangerschap en je minimaliseert de idee van beschermwaardigheid van het ongeboren leven.

Ik las dat een verantwoordelijke van een abortuscentrum ‘persoonlijk’ van mening is dat abortus moet kunnen tot de dag voor de geboorte en dat de vrouw, en de vrouw alleen, hier een absoluut beslissingsrecht heeft. Stel je voor dat je dit legaal mogelijk maakt, buiten elke medische context om, dan verander je op ongelooflijke wijze de opvatting van menselijk leven en de beschermwaardigheid daarvan, maar ook de betekenis van vaderschap, enzovoort.

Een wet die zogezegd volkomen ‘’neutraal’ blijft op dit punt, creëert werkelijk een radicaal nieuwe symbolische orde, een nieuwe moraal. Ik weet ook wel, sinds mensenheugenis zijn er ongewenste zwangerschappen en abortus heeft altijd bestaan en zal nooit verdwijnen. Maar waar de motivering bij de oorspronkelijke abortuswet die was van ‘toelaten van het minste kwaad’, is het nu precies een soort symbool van morele vooruitgang en zelfbeschikking geworden. Zelfs de wet moet zich daaraan aanpassen!

Ik vind het eigenlijk triestig dat sommige feministen dat als een teken van morele vooruitgang zien. Ik denk dat men zo riskeert belangrijke morele houdingen en intuïties te doden: en ook al zijn deze intuïties vaak religieus begrepen en gesymboliseerd, ze hebben volgens mij een universele, menselijke dimensie. Ook een ongelovige vrouw die zwanger is ervaart haar zwangerschap als een geschenk, een mysterie. Er moet werkelijk een radicale mindshift  plaatsvinden om beginnend leven louter en alleen als een ‘klompje cellen’ te zien. Ik wil niet in een maatschappij leven waar de gevoelens van ontzag en verwondering voor het nieuwe leven zo worden gebanaliseerd en ik ben er zeker van dat vele vrouwen, en mannen, die gevoelens ook essentieel vinden.

Kunnen we spreken over een linkse spreidstand wanneer ze het hebben over ‘het beschermen van de meest kwetsbare’?

Ik verbaas me telkens weer dat linkse partijen die zogezegd opkomen voor de kwetsbaren zo vurig voorstander zijn van de uitbreiding van abortus en iedere weerstand schouderophalend negeren. Men beschouwt zonder veel omhaal moeilijke sociale omstandigheden als een volstrekt normale grond voor abortus. In de Sovjet-Unie werd abortus ook genormaliseerd en werd het gezien als een vorm van anticonceptie. Wil men die morele cultuur en politieke samenleving als voorbeeld nemen?

Vaak wordt het argument van abortustoerisme gebruikt. Jaarlijks steken 500 vrouwen de Nederlandse grens over voor abortus na 12 weken. Moet de overheid optreden als winkel volgens de logica van vraag en aanbod?

Je ziet meer en meer een tendens waarbij de staat geacht wordt allerlei voorzieningen te verschaffen. Ik vraag me dan af of dat de rol van de staat is? Dat de staat de ruimte biedt voor vrijheid en ‘the right to do wrong’ is legitiem. Dat is een prijs die we bereid zijn te betalen voor een vrije gemeenschap, voor soms fundamenteel divergente morele visies ook.

Maar onvermijdelijk stoelt een politieke gemeenschap ook op een meer positieve invulling van het goede. Daartoe legt een staat grenzen op aan wat haar burgers legaal kunnen doen en wat niet. Men mag zich bij voorbeeld niet vrijwillig tot slaaf maken van een ander. Ook polygamie wijst onze samenleving tot nader orde af. De wet symboliseert hier een meer positieve invulling van het goede leven, en dat is goed zo.

Is het vastleggen van een abortustermijn niet altijd arbitrair? Volgens Wittgenstein en Herman De Dijn kan wetenschap nooit het antwoord bieden op ethische vraagstukken en hoe we moeten leven.

Tenzij men uitgaat van een sterke metafysisch-religieuze overtuiging zal die grens altijd enigszins arbitrair zijn. Maar het is niet omdat het vanuit wetenschappelijk oogpunt arbitrair is dat het niet essentieel is. De aandacht voor een grens is met andere woorden niet irrationeel. De discussie over de termijn is een teken van de gevoeligheid voor het symbolisch gewicht van de mens in wording. A

ls maatschappij moet je kunnen zeggen dat terughoudendheid hier absoluut op zijn plaats is. Voor je het weet spreekt men over abortus op twintig weken (Lieselotte Thys, Open VLD, suggereerde tweeëntwintig weken in een opiniestuk in Knack, nvda) of aborteert men iemand met een hazenlip of spina bifida. Waarom niet postnataal?

Men betoogt dat het onethisch is om mensen met een beperking op de wereld te zetten.

Dat beweren ethici die blijkbaar een meetinstrument hebben om te bepalen wanneer een leven waardevol is, menswaardig en zinvol, en wanneer niet. Ja, ik hoorde ooit Etienne Vermeersch beweren dat wanneer een prenatale diagnose kleurenblindheid kan detecteren, abortus perfect legitiem is, als tenminste de ouders echt waarde hechten aan een kind dat niet kleurenblind is (bv. omdat zij kunstzinnig zijn). De gedachte dat over de waarde van een mensenleven rationeel kan ‘beslist’ worden is een denkbeeld dat vooral in dictatoriale regimes en utopisch denken opgeld maakt.

De suïcide bij bejaarden kent een stijgende trend. Tegenwoordig gaan er stemmen op voor euthanasie bij voltooid leven. Dat moet me denken aan de pil van Drion of aan  La Peste  van Camus waarin de personages zitten te wachten op hun dood. Is het niet problematisch dat we als maatschappij geen antwoord kunnen bieden op de eenzaamheid van onze bejaarden? En bevestigen we hen niet in hun gevoelens van overbodigheid door dit wettelijk te verankeren?

De hele notie van het ‘voltooide leven’ komt voort uit een krampachtig vasthouden aan de idee van zelfbeschikking. Ik zeg niet dat in een samenleving waar mensen steeds ouder worden er geen fundamentele uitdagingen ontstaan rond eenzaamheid, zinvolle zorg, hoe om te gaan met langdurige ziekte en therapeutische hardnekkigheid, enzovoort. Maar de hele notie van ‘voltooid leven’ komt niet toevallig vooral op in een samenleving waar individuele vrijheid en zelfbeschikking verabsoluteerd worden.

De vraag of het promoten van de ‘zelfgekozen dood’ ook geen sociale druk creëert op net de sociaal en economisch zwaksten wordt op soms lichtzinnige wijze over het hoofd gezien. Ook hier zien we weer dat moraal altijd een collectief gegeven is. Stel dat mijn kinderen later de zorg voor mij moeten betalen, ben ik dan niet een lastpost geworden die beter verdwijnt? En waarom zouden we ons nog inspannen een hele zorgcultuur uit te bouwen rond personen met dementie, als er – mits wat medewerking en sensibilisering van ons allen – bij beginnende dementie nog kan worden ingegrepen, zodat het leven op tijd kan worden afgebroken?

Je creëert met de sacralisering van het zelfgekozen levenseinde in feite een uiteenrafeling van fundamentele verbanden. Kortom, vooraleer we wetten in het leven roepen die het voltooide leven als moreel zinnebeeld naar voor schuiven, moeten we eerst eens goed nagaan wat de gevolgen zijn van zo’n drastische wijzigingen in de collectieve moraal. Wat betekent dat trouwens, een ‘voltooid leven’? Misschien is elk menselijk leven wel intrinsiek ‘onvoltooid’, zoals de laatste symfonie van Schubert. Dat is misschien een gedachte die ons nadenken over het levenseinde vandaag kan verrijken.

Mathieu Cockhuyt staat op de 12de plaats op de Oost-Vlaamse N-VA-Kamerlijst. Hij is parlementair medewerker van Kamerlid Valerie Van Peel (N-VA) en voorzitter van Jong N-VA Gent. Mathieu studeerde sociale wetenschappen (HoGent), criminologie (UGent) en bestuurskunde (UGent).

Commentaren en reacties