De bloeiperiode van het fascinerende Italië
Vertaler Alfons Caris over het oude Italië van kerk, kunst en stadstaten
foto © DB
‘Italië, de bloeitijd 1250-1500’ is het derde deel van een succesreeks. Een gesprek met de subtiele vertaler van het werk, Alfons Caris.
Na de duistere beginperiode van Italië (400-1000) en het boeiende verhaal van de opkomst van de stadstaten in Italië, vertaalde de Nederlander Alfons Caris nu professioneel en aangrijpend het derde boek van Indro Montanelli en Roberto Gervaso: Italië, de bloeitijd 1250-1500.
‘Prachtige landschappen, pittoreske stadjes en lekker eten’, maar vooral een ‘immense culturele rijkdom’: zo typeer je Italië terecht. Hoe komt het dan dat er, naast de overvloed aan toeristische gidsen en vele detailstudies, geen werken beschikbaar zijn die het hele Italiaanse verhaal chronologisch in beeld brengen?
Alfons Caris: ‘Tja, daar heb ik geen goede verklaring voor. Ik was zelf ook verbaasd toen ik ontdekte dat de laatste enigszins complete Nederlandstalige publicatie over de Italiaanse geschiedenis al zo oud was. In de jaren 1950 schreef dr. Leo van Egeraat, een man die later bekend werd met toeristische programma’s op radio en tv, een “Geschiedenis van Italië”. Daarna bleef het stil.
In Italië zijn chronologische overzichten van de eigen geschiedenis overigens ook schaars. Zoekend naar geschikte bronnen kwam ik uiteindelijk uit bij de serie Storia d’Italia.‘
Ja, maar die bestaat alleen in het Italiaans. Ga je die 22 delen allemaal in het Nederlands vertalen?
‘Nee. Niet alleen is dat te veel werk, maar de serie is ook niet geschikt voor een niet-Italiaans publiek. Naarmate je daar dichter bij onze eigen tijd komt, worden de delen uitvoeriger en gedetailleerder. Om een idee te geven: de eerste 8 van die 22 delen beslaan de periode tot de Italiaanse eenwording in 1861; de overige 14 de tijd daarna.’
Wie zijn de auteurs van de Storia d’Italia?
‘Hoofdauteur Indro Montanelli is een van de belangrijkste naoorlogse publicisten van Italië. Hij had geen historische academische opleiding, maar als gepassioneerd liefhebber van geschiedenis ergerde hij zich aan de manier waarop geschiedschrijving in Italië werd bedreven: strikt academisch en vaak ook ideologisch, en nauwelijks toegankelijk voor het grote publiek. Met die Storia d’Italia zette Montanelli een nieuwe trend die zeer goed aansloeg.’
Ter zake nu. Waarom kon Italië eeuwenlang geen eenheidsstaat opbouwen, zoals Frankrijk, Spanje of Engeland?
‘Na de val van het West-Romeinse Rijk viel Italië ten prooi aan vreemde bezetters en overheersers. Maar die steden kwamen eerder dan elders in Europa in opstand en ontwikkelden zich tot stadstaten. In die context kan er onmogelijk een centraal gezag ontstaan er zijn er ook geen impulsen voor de vorming van één vaderlandgedachte. En dan was er natuurlijk de kerk, die omwille van de eigen macht koste wat kost wilde voorkomen dat er een Italiaanse natie zou ontstaan.‘
Wat was het ‘avontuur van de Hohenstaufen’?
‘De meest prominente figuur uit deze Duitse dynastie was Frederik II, koning van Sicilië, koning van Duitsland en keizer van het Heilige Roomse Rijk. Frederik (kleinzoon van Frederik Barbarossa) werd geboren in Italië en voelde zich daar helemaal thuis. Zeker in het begin van zijn regering was hij een tamelijk verlichte en cultuurminnende vorst, die ook militair van wanten wist.
Zijn droom, de eenwording van Italië onder zijn banier, leek aanvankelijk bewaarheid te worden, maar dat werd finaal een nachtmerrie. Alles en iedereen keerde zich tegen hem, vooral door het voortdurende gestook van de pausen, die zich door Frederiks ambities bedreigd voelden.’
Intussen ontwikkelen er zich zoals gezegd wel machtige stadstaten zoals Genua, Firenze en Venetië…
‘Zeker. De steden aan zee groeiden dankzij hun vloten en hun handelsactiviteiten al vroeg uit tot zee-republieken, die een voor die tijd ongekende welvaart bereikten. Ze waren natuurlijk ook elkaars rivalen. Ook steden als Milaan en Firenze ontwikkelden zich voorspoedig als commerciële en financiële centra. Tegelijk zorgden hun gerichtheid op zichzelf en hun onderlinge verdeeldheid er voor dat Italië als natie een schim achter de horizon bleef.‘
Vertel ons over Catharina, toen ze nog geen heilige was.
‘Catharina was een vrouw uit Siena met al op jonge leeftijd een hang naar mysticisme en ascese. Ze had visioenen, maar ze deed ook aan naastenliefde en kreeg daardoor vrij snel de reputatie heilig te zijn. In haar tijd zetelden de pausen in Avignon, waar de kerk was afgegleden tot een corrupt oord van verderf.
In haar missie tegen die wanpraktijken richtte ze zich met vlammende brieven tot eenieder van wie ze dacht dat die het tij kon keren. Zelfs tegenover pausen nam ze geen blad voor de mond. Uitgeput en wanhopig stierf ze, heel jong, 33 jaar oud.’
‘Denkt u soms dat wij Fransen castraten zijn?’, las ik in je boek. Waarop slaat dat precies?
‘In Avignon verfranste de Curie en werden in de kerkelijke staatjes Franse kardinalen aangesteld als een soort gouverneurs. Her en der leidde dat tot wanbestuur. In Perugia viel een neef van de kardinaal een vrouw zodanig lastig, dat zij zelfmoord pleegde. Toen boze burgers verhaal gingen halen bij de autoriteiten kregen zij dit als antwoord. Er volgde een opstand en veel andere steden sloten aan. Zo raakte de hele pauselijke staat in crisis.’
De pausen verhuisden in 1305 van Rome naar Avignon en keerden dan in 1377 terug. Waarom?
‘In het begin van de veertiende eeuw was het door de voortdurende ruzies tussen de familieclans erg onrustig in Rome en de paus voelde zich er niet veilig. Maar er was meer. In 1305 trad een Franse paus aan en op dat moment was ook de Curie merendeels van Franse afkomst. Filips de Schone deed er alles aan om het pausschap naar zijn hand te zetten en de kerk als politiek instrument voor zijn eigen doeleinden te gebruiken.
Zo kwam de pauszetel in Avignon terecht. Dat duurde tot 1366, toen Urbanus V besloot de terugkeer naar Rome voor te bereiden. Maar het duurde nog jaren voor het zover was. De “ontsnapping” uit Avignon was ook mogelijk doordat de Fransen al hun energie nodig hadden in de uitputtende oorlogen tegen de Engelsen, de Honderdjarige Oorlog.’
Wat was de ‘revanche van het pausdom’?
‘Bij hun terugkeer in Rome stonden de pausen voor grote uitdagingen. De stad was verpauperd, de kerkelijke staat ontwricht en er was een sterke roep om hervormingen binnen de kerk.
De redding kwam onverwacht en voor een deel van buitenaf. De Grieks-Orthodoxe Kerk werd in Constantinopel ernstig bedreigd door de oprukkende Osmanen en zocht hulp in het Westen. In ruil daarvoor wilde men praten over de hereniging van beide kerken die in 1054 waren uiteengescheurd. Na moeizame debatten bereikten paus en patriarch een broos compromis, althans op papier. In de praktijk kwam het nooit tot een hereniging, maar het hele gebeuren had de aandacht afgeleid van die andere kwestie: de hervormingen in de kerk. Daarover sprak bijna niemand meer.’
En na de Val van Constantinopel (1453)?
‘Constantinopel (nu Istanboel) was het laatste bruggenhoofd van Europa in het Oosten. Dat viel nu definitief weg. Ook voor de kerk was dat een zware klap: zij moest haar plaats daar nu afstaan aan de islam, die ze eeuwenlang bestreden had. En in economisch opzicht had de Val van Constantinopel vooral zware gevolgen voor de Italiaanse handelssteden, zoals Genua en Venetië, die hun welvaart voor een belangrijk deel te danken hadden aan hun posities in het Oosten.’
Wie wordt in het boek de ‘Vader des Vaderlands’ genoemd?
‘Dat is Cosimo de’ Medici, de Oude. Hij was de eerste telg uit het fameuze geslacht de’ Medici dat de facto over Firenze heerste. Dat deed hij heel slim door niet zelf op de voorgrond te treden, maar achter de schermen aan de touwtjes te trekken. Cosimo was ook een groot diplomaat. Hij zag in dat het lot van Italië bepaald werd door het evenwicht tussen Milaan, Venetië, Firenze en Napels, en deed er alles aan om dat evenwicht te versterken.’
Was Italië zijn vaderland?
‘Nee, dat was Firenze, maar feit is dat heel Italië profiteerde van zijn inspanningen. Die leidden tot het einde van de vijftiende eeuw tot relatieve rust en grote welvaart, factoren die de renaissance mogelijk maakten. En over die renaissance gesproken: Cosimo was een buitengewone mecenas. Hij spendeerde fortuinen aan de verfraaiing van de stad, aan goede doelen en aan de bevordering van kunst en cultuur. Kunstenaars die op zijn steun konden rekenen waren onder andere Botticelli, Fra Angelico, Filippo Lippi, Donatello, en Brunelleschi.’
Komt er hierna nóg een boek over de geschiedenis van Italië?
‘Dat ben ik aan het vertalen…’
Luc Pauwels is historicus, gewezen bedrijfsleider en stichtte het tijdschrift 'TeKoS'.
Jack London was een veelschrijver én avonturier. Zijn omzwervingen overtuigden hem van de noodzaak van een socialistische samenleving, een idee dat hij verwerkte in zijn boeken.