Geert Buelens pleit voor Talenunie en andere Vlaamse literatuurgeschiedenis
Geert Buelens
foto © wiki
Geert Buelens droomt van een Vlaamse literatuurgeschiedenis die in samenspel met de andere Nederlandstalige broers en zussen haar verhaal doet.
Literatuurprof Geert Buelens, ook geen onverdienstelijke dichter trouwens, is vandaag alomtegenwoordig. Hij zit bij de laatste vijf kanshebbers voor de Boon Literatuurprijs, komt in het Vlaamse parlement deze week zijn bedenkingen bij het gebrekkige boekenbeleid ventileren en gaf in het nieuwste nummer van de lage landen te kennen dat hij hoogdringend aan een andersoortige Vlaamse literatuurgeschiedenis wil beginnen.
Talenunie en Nederlandstalige literaturen
In het kielzog van de kritische kanttekeningen van collega-hoogleraar Marc van Oostendorp concludeert Buelens in de lage landen dat het misschien tijd wordt voor een Talenunie van diverse Nederlandstalige partners in plaats van een Taalunie waar de Nederlandse Randstad traditioneel het hoge woord voert. En om zijn voorstel extra kracht te geven, vertelt hij in een moeite door dat het hoog tijd wordt voor een Vlaamse literatuurgeschiedenis die vanuit een eigen Vlaams perspectief in samenspel met de Nederlandse grote broer het verhaal van die Vlaamse letteren vertelt. Kortom, leve de periferie. Het hoeft toch niet altijd een centralistisch verhaal te worden in Franse traditie waarin Parijs van oudsher – of in dit geval Amsterdam – de lakens uitdeelt.
In zijn Pleidooi voor een neerlandistiek zonder centrum sluit Buelens zich dus honderd procent aan bij de ‘pluricentrische’ visie van Van Oostendorp op de Taalunie, zoals die hier vorige week al ter sprake kwam. Buelens: ‘Een Nederlandse Talenunie, daar hebben we het eigenlijk over. En volgens dezelfde logica horen we het niet over de Nederlandse literatuur te hebben, maar over Nederlandstalige literaturen.’
Onvoldoende begrepen dialoog
Buelens maakte in 2001 furore met zijn literatuurhistorische studie over Paul van Ostaijen en diens immense invloed op de Vlaamse poëzie. In 2008 zou hij in Europa Europa! Over de dichters van de Grote Oorlog zijn focus uitbreiden tot een reconstructie van de Europese oorlogspoëzie in haar nationale én regionale varianten. Ondertussen was hij hoogleraar moderne Nederlandse literatuur geworden aan de universiteit van Utrecht en ging hij voluit de cultuurhistorische toer op. In 2018 – vijftig jaar na mei ‘68 – trachtte hij een min of meer globaal portret te schetsen van die woelige jaren zestig. En verleden jaar – vijftig jaar na het fameuze rapport van de Club van Rome – actualiseerde hij in Wat we toen al wisten de milieukritische cassandraboodschap van een halve eeuw geleden. Het is dus met deze cultuurhistorische studie dat Buelens straks op 30 maart kans maakt op de Boon Literatuurprijs.
Om maar te zeggen dat de 52-jarige literatuurwetenschapper en cultuurhistoricus Buelens niet de eerste de beste is wanneer hij nu de knuppel in het hoenderhok gooit: ‘De Vlaamse literatuur ontwikkelde zich in een nog altijd onvoldoende begrepen dialoog met zowel de Franstalige als de Nederlandse, waarbij de (Belgische dan wel Vlaamse) natievorming lange tijd een primordiale kwestie was.’ Vandaar dus zijn oproep om het voortaan over de Talenunie in het meervoud te hebben: die van het Nederlands, Vlaams, Surinaams, Caribisch, Indonesisch, Afrikaans, Frans-Vlaams, Fries enzovoorts. En ja, het zou dus volstrekt legitiem zijn om van elk van die Nederlandstalige varianten vanuit hun positie een literatuurgeschiedenis te maken die de eigen literaire dynamiek in samenspel met de grote Nederlandse broer en de andere kleine broers en zussen in kaart brengt.
Zoveel meer dan stilistische hoogstandjes
Buelens vielen de schellen van de ogen toen hij bij het Nederlands fonds voor wetenschappelijk onderzoek een subsidie-aanvraag indiende voor een vergelijkende Vlaams-Nederlandse literatuurgeschiedenis. Hij kreeg nul op het rekest met een hooghartige reactie die boekdelen spreekt: ‘Waarom niet de Nederlandse met de Deense vergelijken?’ Vandaag neemt hij zich voor om aan een eigen Vlaamse literatuurgeschiedenis te beginnen: ‘Geen boek met Nederland (of: de Randstad) als vanzelfsprekend centrum en dan aparte paragraafjes over Vlaanderen, Suriname en de Antillen, maar een verhaal waarin onze geschiedenissen elkaar raken, kruisen, beïnvloeden.’
Buelens licht al een tipje van de sluier wat dat concreet zou kunnen betekenen. Hij zegt de traditionele literatuurhistorici de wacht aan die steevast de moderne Nederlands(talig)e literatuur met de Tachtigers laten beginnen. Er is immers zoveel meer dan de stilistische hoogstandjes van Willem Kloos & co. Het was vanuit een autonomistische literatuuropvatting in de jaren ‘60 van de vorige eeuw – de tekst en niets dan de tekst is heilig! – dat de Tachtigers van tachtig jaar eerder met hun virtuoze kunststukjes tot voorlopers werden gebombardeerd. Daardoor kwamen de verzuilde literatuur en de zogenaamde damesromans – nochtans dominant in de 19de eeuw – in het verdomhoekje terecht.
Perspectief van Vlaamse underdog
Buelens lijkt dus eindelijk de literatuursociologie weer in eer te willen herstellen. Schuchtere pogingen daartoe werden eerder al in 1996 ondernomen door Frans Ruiter en Wilbert Smulders in Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990, een fascinerend veelkantige geschiedenis die de diversiteit in het Nederlandse literaire landschap tot haar recht liet komen. Ook Thomas Vaessens gebruikte in zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur uit 2013 min of meer een dergelijke sociologische bril. Zonder hen bij naam te noemen lijkt Buelens in dezelfde richting te denken bij de uitwerking van zijn project. Met dit grote verschil dat het zaligmakende perspectief van de Nederlandse opperknuppel wordt ingeruild voor dat van de Vlaamse underdog.
Buelens geeft nog mee dat hij voor zijn benadering vooral de mosterd heeft gehaald bij de ‘archipelgedachte’ van de Frans-Antilliaanse filosoof Édouard Glissant, zoals die werd gehanteerd in het literatuurtheoretische werk van onder anderen Sarah De Mul. Zij stelde in navolging van Glissant voor om de verschillende Nederlandstalige eilandjes waar Nederlands nog bestaat als ‘neerlandofone archipel’ te bekijken: met hun gelijkenissen en verschillen dus in plaats van centralistisch vanuit een Nederlands Randstad-perspectief.
Wingewesten
Buelens vermoedt zo bijvoorbeeld dat de manier waarop het Afrikaans nationalisme destijds is ontstaan veel raakpunten heeft met de wijze waarop de Vlaamse beweging zich afzette en afzet tegen de dominantie van het Frans vroeger en het Engels nu. Kenden Vlaanderen en Nederland trouwens geen steenkoolmijnliteratuur die in beide Limburgen onder grotendeels vergelijkbare omstandigheden is ontstaan? Om nog maar te zwijgen, zo Buelens, over de literatuur over de invloed van de olieverwerkende industrie op Curaçao en de gaswinning in Groningen: ‘Zij toont wat er kan gebeuren wanneer gebieden gedegradeerd worden tot wingewesten.’ Niet direct de taal van een wereldvreemde professor dus.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.