De doodstraf als beschavingsinstrument
De doodstraf. Waarover men niet spreekt (4)
In dit vierde deel van zes reflecteert Wim van Rooy over de beschavende effecten van de doodstraf.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementAltijd weer hanteert men in discussies over de afschaffing van de doodstraf het wat loze begrip ‘beschavingsinstrument’. Het legt elke discussie lam als het eenmaal gehanteerd is. Wie tegen de afschaffing is, is dan niet beschaafd, ook al wordt het rechtsgevoel van veel beschaafde mensen toch ernstig verstoord en is hun clichématig en politiek correct denken over de doodstraf vaak à contrecoeur. Het blijkt ook dat in de westerse landen bijna altijd zowat vijftig procent pro is en vijftig procent contra. Betekent één en ander dan altijd dat zowat één helft van de beschaving onbeschaafd is?
Als dat zo zou zijn, kan men toch — met de afschaffing van de doodstraf als beschavingsinstrument voor ogen — onmogelijk van een beschaving spreken, en dat doen we toch lustig. Het ontbreekt hier aan rationele argumenten, want men zou bijvoorbeeld geredelijk kunnen stellen dat de laatste decennia bij bepaalde mensen en bepaalde groepen de morele regressie toeneemt, en dit in de vorm van bijvoorbeeld zinloos of religieus geïnspireerd geweld. Maar het staat chic om deze criminelen en psychopaten niet langs een strenge morele meetlat te leggen. En men kan zichzelf als een edel of nobel mens blijven zien, onaangetast door een kwalijke en opdringerige werkelijkheid.
Hegel, Holbach, Diderot en de Savornin Lohman
Ook Hegel, de radicale Holbach en Diderot waren niet tegen de doodstraf. Hegel was niet bepaald een verdediger van de talio, want te subjectief volgens deze systeemdenker. Het is dat manco, dat absoluut weren van subjectiviteit, dat onze samenleving de ervaring en het gevoel van bijna permanente onrechtvaardigheid bezorgt. Straf is voor Hegel een reactie op iets objectiefs, namelijk de misdaad. In de straf eert men de misdadiger voor wat hij is, maar ook Hegel moet in fine toegeven dat er een soort subjectieve wrekende gerechtigheid is (A. Börger), datgene wat ik het intuïtieve gevoel tot wraakneming noem.
Die intuïtie was vroeger de ‘tijd der vergelding’, wat door Hegel werd afgekeurd. In de westerse maatschappijen is deze afkeuring vandaag onder invloed van allerlei biologische en psychologische theorieën én vooral door de ideologie van de continue verbeterbaarheid van de mens, zo aangescherpt, dat van een wens tot redelijke vergelding geen sprake meer is. Meer nog: het wordt tot taboe verklaard, waardoor het rechtsgevoel van de burger aangetast en gefrustreerd wordt op een manier die maatschappelijk contraproductief wordt. Degene die de doodstraf dan verdedigt, wordt als barbaar weggezet, maar in sommige gevallen willen burgers wel degelijk wraak en behoort dat gevoel serieus te worden genomen.
Het is een situatie die al in de negentiende eeuw door de protestantse rechtsgeleerde Alexander de Savornin Lohman bijna sardonisch geridiculiseerd werd: ‘Ik beken, tot die barbaren te behooren, die inderdaad meenen, dat het strafregt in het wezen der zaak niets anders is dan een wraakregt.’ Vandaag wordt degene die zo’n uitspraak doet voorgoed verbannen uit de samenleving en wordt hij onder de categorie van de white trash gecatalogiseerd. Vreemd, Kant en Schopenhauer: ook white trash? Om weer even aan te pikken bij de compulsieve de-kolonisatoren, degenen die in alles kolonialisme zien en daardoor een vorm van raciaal denken incarneren: voor hen zijn de genoemde wijsgeren zeker akelige witte mannen.
Holbach van zijn kant was, samen met Diderot, van mening dat van de weerzinwekkendheid van de doodstraf in het openbaar, een afschrikwekkende werking zou uitgaan. De godsdienst kende een straf na de dood. Bij de voortgaande secularisering moest men toch iets achter de hand houden om de deugd te belonen en het slechte te straffen. De idee dat een en ander zou afschrikken is ten dele achterhaald, maar driehonderd terechtstellingen per jaar in het toenmalige Frankrijk: daarover konden denkers als Diderot en Holbach zich het hoofd niet breken. En dat doet men vandaag ook niet in andere continenten waar de gevoeligheid voor het leven totaal tegenovergesteld is aan het christelijke en het vrijzinnige (dat au fond ook christelijk is).
De gevangenis als opvoedmachine
De nieuwe opdracht om de mens via een nieuw soort constructivistische opvoeding en via softe pedagogie in de gevangenis te verbeteren — een fataal element van de eeuwige maakbaarheidsidee — werd door Schopenhauer op de hem bekende sarcastische wijze belachelijk gemaakt en hij spreekt in zijn meesterwerk Die Welt als Wille und Vorstellung over ‘het twijfelachtig bereikbare doel van de verbetering van de mens’. En altijd weer is er bij hem de anticipatie op alle mogelijke onzin over de armoede of de sociaaleconomische toestand die iemand tot geweld zou drijven. Voor Schopenhauer is armoede geen hoofdoorzaak omdat ontelbaren in precies dezelfde omstandigheden geen misdaden begaan. Het komt voor hem op het individuele morele karakter neer, en dat is onveranderlijk.
Het is een toonzetting die men vandaag niet graag hoort omdat men volgens de gelijkheidsdenkers aan elke persoon kan sleutelen tot hij of zij eruitziet als de politiek correcte mens met zijn aparte ethiek, weg van de werkelijkheid. ‘Bovendien’, schrijft deze briljante auteur, ‘weegt het besparen van lijden van toekomstige potentiële slachtoffers (…) zwaarder dan het lijden van de misdadiger’. Véél later zal de wiskundige Gerrit Krol hetzelfde schrijven in zijn magistrale Voor wie kwaad wil. Een bespiegeling over de doodstraf (1990). De onverwachte tournures die Schopenhauer ons bezorgt, zijn soms goddelijk en grappig: ‘Wil men echter de strafgevangenissen als opvoedingsgestichten beschouwen, dan is het te betreuren dat de toegang enkel door misdaad wordt geboden, in plaats dat deze de misdaad juist had moeten voorkomen’, en: ‘Voor degenen die ze wil afschaffen zou ik zeggen: ban eerst de moord uit de wereld, dan mag de doodstraf volgen.’ Onnavolgbaar is Schopenhauer in zijn onverbiddelijke logica.
Hegel en Krol
Bij Hegel is de Verletzung (de ‘kwetsing’) van de straf gelijkwaardig aan de Verletzung door de misdaad. Er is gelijkwaardigheid van misdaad en straf. Volgens Hegel was de straf‘waarde’ bij moord gelijk aan de ‘waarde’ van de misdaad, en dus gezien vanuit de gerechtigheid terecht. Toch zag Hegel, ofschoon dus voorstander van de doodstraf bij moord, dat zijn tijd al de voorbode was van dat gestage knagen aan die straf, en dat billijkte hij. Gerrit Krol, die we al vernoemden, merkt op dat dit knagen aan straffen een trieste trend vertoont: ‘In het raderwerk van de huidige maatschappij zijn misdaad en straf twee wielen die, merkwaardigerwijs, in tegengestelde richting draaien: het ene naar steeds meer misdaad en het andere naar steeds minder straf.’ Dat had Hegel beslist niet in die mate voorzien.
En de idee dat er door de geschiedenis heen al langer hoe minder misdaad voorkomt, de mens steeds minder geweld gebruikt en dat er dus morele vooruitgang is? De thesis van sociaalpsycholoog Steven Pinker, maar die heeft hij een tijd geleden toch wat moeten nuanceren. Hij moet bijvoorbeeld toegeven dat oorlogen vandaag vaak andere gedaantes hebben aangenomen… Wie alleen al de erg verschillende cijfers bekijkt van historici in verband met het waanzinnig aantal moordpartijen die in de achtste eeuw tijdens de An Lushan-revolte onder de Tang Dynastie plaatsvonden, kan er niet omheen: Pinker gebruikt cijfers die af en toe discutabel zijn, ongewis, gooit relatieve en absolute cijfers soms door elkaar, enzovoort.
Gerrit Krol hekelt op een briljante manier (hij is niet voor niets wiskundige) de vreemde idee die men weleens hoort opperen: ‘Liever dat er tien misdadigers vrij rondlopen dan dat er één onschuldige vast zou zitten,’ waarop Krol riposteert: ‘Een interessante vraag zou zijn, tussen haakjes, of men met die tien misschien ook twintig bedoelt, of honderd.’ Een antwoord zal je daar helaas nooit op krijgen.
Vergeving?
Vandaag wordt er van een misdadiger een reclasseringsrapport gemaakt, hij krijgt aandacht van therapeuten, schrijvers en journalisten in alle vormen en maten plus van reclamebewuste en mediageile advocaten, krijgt begrip van postmoderne psychologen en psychiaters, mag zijn vrouw in een chambre séparée ontvangen, kan vaak cipiers bedreigen waardoor die wat coulanter worden, kan later (in Nederland bijvoorbeeld) tbs krijgen. Hij krijgt eigenlijk in alle mogelijk denkbare vormen blijvende aandacht. Zo wordt de wanverhouding tot het slachtoffer wel enorm groot. Dat wordt vaak in de steek gelaten of het bos ingestuurd. Op een ‘reclasseringsrapport’ hoeft de gedupeerde niet te rekenen.
En Krol merkt op: ‘Iemand tot zijn dood toe aan zijn vijanden verbinden door deze van hogerhand te vergeven, is van een wreedheid die je in minder ontwikkelde landen nog niet tegenkomt.’ We plaveien door onze perverse en ziekelijk-permanente bekommernis voor de dader de weg naar het alomtegenwoordige kwaad. De aanblik van een ter dood veroordeelde op weg naar het schavot schijnt, schrijft Krol, ondraaglijk te zijn – en we vinden de bevestiging ervan zoals we zagen bij Toergenjev. Maar ondraaglijk, gaat Krol verder, lijkt mij het lot van een slachtoffer dat door het recht is verlaten: ‘Met vijf à zes doodstraffen in het beruchte Spaanse spijsolieproces zou de nagedachtenis zijn geëerd van achthonderd slachtoffers en zou het bestaan van tienduizend overlevenden, die “geen leven meer hebben”, iets makkelijker te dragen zijn geweest.’ Het humanisme dat men bij het surveiller et punir diep in ons collectief bewustzijn heeft laten zinken en dat Foucault alleen maar met de heersende macht wilde verbinden, vindt zijn parallel niet in de zorg om de slachtoffers.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.