De taal van de lommerd
opinie
’Arbeid blijkt voor zoveel mensen een straf, een noodzakelijk kwaad en iets waarvan een mens zich zo snel mogelijk wil bevrijden’, schreef Peter De Roover [http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/het-zweet-des-aanschijns] naar aanleiding van een opflakkering in het pensioendebat. Filosoof David Dessin speelt in op die vaststelling.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDat politieke ideëen nog steeds diepe gevoeligheden kunnen beroeren werd onlangs weer erg duidelijk geïllustreerd toen enkele jonge CD&V’ers voorstelden de pensioenleeftijd aan de stijgende levensverwachting te koppelen. Dan strooit men met adjectieven als ‘asociaal’ en ‘weerzinwekkend,’ en ervaart men elke wijziging van sociale verworvenheden vanuit een kil, calculerend denken als een wellicht fatale concessie, alsof het oorlog is.
Vreemd toch, die publieke outbursts van verontwaardiging als het om arbeid gaat. Vreemder echter is dat iedereen tegelijk ook heel rationeel is, de berekeningen begrijpt en accepteert dat die loopbaanverlenging er uiteindelijk ook wel zal komen. De ‘hardwerkende Vlaming’ combineert blijkbaar een berekend plichtsbesef met een diep verlangen naar luiheid. We werken hard, en tegelijk erkennen we publiekelijk dat werken eigenlijk geen zin heeft. Na het werk kijken we naar het nieuws, en als we politici horen zeggen dat werken een belemmering vormt voor onze ontwikkeling, dan knikken we. We hebben zelfs jonge, hardwerkende filosofen die luidkeels verkondigen hoe enkel luiheid en vrije tijd creatief kan zijn.
De Duitse socioloog Max Weber observeerde die ambiguïteit als het gaat om arbeid ook en vermoedde dat er een religieuze achtergrond in meespeelt. Keer op keer observeerde hij dat de ethiek van de hard werkende mensen die elke seconde van hun tijd in hun arbeid en hun kapitaal investeren (de kapitalisten) een protestantse achtergrond hebben, terwijl zij die hun tijd meer gebruiken voor contemplatie en allerlei genietingen komen van een duidelijke katholieke achtergrond. Protestanten geloven namelijk in een onkenbare God, die hen aan hun lot heeft overgelaten. Door die afwezigheid zijn ze ‘geroepen’ tot hard werken. Metafysische angst voor hun lot stuwt hen verder en verder in het leven, ze ontzeggen zichzelf elke luxe en al wat ze hebben wordt voortdurend opnieuw geïnvesteerd. Katholieken zijn in de regel wat relaxter over hun zieleheil, en kunnen wat meer dromen van de vrome verveling van het paradijs. Weber vat het zo samen: als de volksmond meent ‘beter worden begint bij goed eten en rustig slapen’ dan zal de protestant graag goed eten terwijl de katholiek rustig wil slapen.
De hedendaagse behoefte om zich af te zetten tegen het calculerende denken in de maatschappij is allesbehalve nieuw en gaat eigenlijk terug tot dit protestantisme en de behoefte de economie uit het christelijke geloof te drijven, door het als een vies geheim te ontmaskeren en zichtbaar te maken. In werkelijkheid is het vies noch geheim en valt dat calculerende denken af te lezen van elke pagina van het evangelie, dat net opgesteld is in de taal van delommerd.
Die taal klinkt ongeveer zo: we hebben bij de bank van het leven een schuld opgebouwd die we niet langer kunnen terugbetalen, in een poging ons van het bankroet te redden heeft de zoon van de baas met zijn vleesoffer (denk aan Antonio in The Merchant of Venice) onze schuld op het nippertje kunnen afkopen. Nu kunnen we maar beter doen wat hij zegt als we weten wat goed voor ons is: onze talenten benutten om het kapitaal van onze meester te vermeerderen, zowel materiaal als moreel, door goede daden te doen en andere mensen te helpen. In wekelijks overleg met de plaatselijke bankbediende (de pastoor) maakt dat alles deel uit van onze afbetalingen aan de bank van het leven.
Maar zoals gezegd gruwt de hedendaagse kritiek van dat soort denken. Arbeid zien als iets zinvols, als iets therapeutisch, iets dat onze schuld aan het leven kan terugbetalen, dat gaat er bij ons niet in. Wij zijn tegen arbeid. Geest en geld zijn aartsvijanden en delen slechts een bed in de meest sinistere en duistere van alle maatschappijvormen.
En wat is het gevolg? De gespannen hypocrisie van enerzijds een taal en een ethiek waarin arbeid als een noodzakelijk kwaad worden gezien en anderzijds een realiteit waarin we nog steeds bijzonder hard moeten werken. Al die zinloze arbeid maakt ons depressief en de gedachte dat ze zou worden verlengd maakt ons woedend van verontwaardiging. De meest recente verschijning van de christelijke schuld vinden we terug in de taal van de economische crisis, waarbij de Europese Unie de nieuwe kerk vormt, de schuld afkoopt van de zondige lidstaten, en daarvoor allerlei daden terugvraagt, terwijl een afwezige God vanuit een oneindige verte goedkeurend toekijkt.
Maar wat is dan het alternatief? Niemand lijkt het goed te weten. Filosofen wijzen zowel krediet als credo af en geraken nooit veel verder dan respect en openheid voor ‘de ander.’ Hedendaagse christenen verdedigen hun religie als ‘onthaasting’ en als andere maatschappelijk aanvaardbare vormen van luiheid. Al die ‘alternatieven’ hebben vooral gemeen dat ze hoogstens een nuttige aanvulling op het kapitalisme kunnen zijn, waarbij de scherpe kantjes wat worden afgevijld. Het zijn noodzakelijke dissonanten, die het koor alleen maar beter doen klinken.
De auteur is filosoof en doctoraal onderzoeker aan de faculteit Letteren & Wijsbegeerte van de Universiteit Antwerpen.
<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>
Personen |
---|
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Jonah Penninck (CD&V): ‘De waarden van Kerstmis kunnen nooit helemaal verdwijnen.’
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.