JavaScript is required for this website to work.
De zin van een zuil

Forum

De zin van een zuil

Frank Judo, advocaat en auteur, betwist de betwisting van de maatschappelijke ‘zuilen’.

Jurist, filosoof en historicus. In het dagelijkse leven werkt Judo als advocaat. Hij schreef 'Het bewaren waard' (Ertsberg, 2022).

25/11/2023Leestijd 4 minuten

Frank Judo

Frank Judo

foto © Pixabay/Ertsberg

Frank Judo, advocaat en auteur, betwist de betwisting van de maatschappelijke ‘zuilen’.

Er is een tijd geweest dat de lof van de ‘intermediaire lichamen’ tot het vaste menu behoorde van al wie zich ook maar enigszins conservatief durfde te noemen. De grote vraag die hen bezighield, was niet of er wat meer Staat of wat meer individualisme nodig was, wel hoe de samenleving, als hoeder van een culturele erfenis, zichzelf kon sturen in een haast muzikale, en hoe dan ook mysterieuze harmonie van vele kleine en middelgrote bewegingen.

There is no such thing as a society

Dat perspectief lijkt vandaag niet langer aan de orde te zijn. De lange schaduw van Ronald Reagan en Margaret Thatcher blijkt ver genoeg te reiken om hedendaagse conservatieven te beletten de weg naar de eigen uitgangspunten terug te vinden.

Zeker, Thatchers uitspraak ‘there is no such thing as a society’ is uit haar context gerukt, maar ook in tempore non suspecto beseften authentieke conservatieven hoe gevaarlijk het is het libertarische denkmodel over te nemen en enkel plaats te laten voor een slechte Staat en, bij veronderstelling, goede individuen. Minstens is het een treffende illustratie van de door de Grieks-Duitse denker Panajotis Kondylis voorgestelde definitie van conservatieven: traag denkende liberalen.

Wat is er dan zo verkeerd aan zo’n maatschappijmodel? Nogal wat. Laat ons dat illustreren aan de hand van de discussies die de laatste jaren periodiek woedden over de organisatie van het onderwijs in de zogenaamde koepels — al kan je dezelfde oefening maken voor andere maatschappelijke sectoren.

Subsidiariteit is geen efficiëntie

Een veel gehoord argument tegen het bestaan van intermediaire structuren is dat ze een verkwisting van overheidsmiddelen zijn. Waarom heb je tussenniveaus nodig om scholen (of ziekenhuizen, of culturele instellingen) te begeleiden bij het begrijpen van de wetgeving of het aanvragen van subsidies? Ze kunnen dat toch zelf doen, en als dat niet zo is, kan de overheid ze helpen.

Zo komt de aap uit de mouw. Heel wat pleidooien voor een herschikking van het maatschappelijke landschap beogen — bewust of onbewust — geen beperking, maar wel een toename van het overheidsbeslag. Middelen die nu ter beschikking worden gesteld van intermediaire structuren zouden dan op overheidsniveau worden ‘behouden’. Die term is misleidend.

Zo’n behoud zou meteen aanleiding moeten geven tot efficiëntiewinsten. Dat is niet uitgesloten, al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat die efficiëntiewinsten verhoudingsgewijs beperkt zullen zijn, en allicht van dezelfde aard als het traditionele bedrag dat de federale overheid in de begroting inschrijft als ‘strijd tegen de fiscale fraude’. Draai of keer het zoals je wil: als er duizend dossiers moeten worden opgevolgd, is daar mankracht voor nodig, of die nu bij de overheid of daarbuiten terug te vinden is.

Wenselijk?

Zelfs indien er efficiëntiewinsten mogelijk zijn, is het de vraag of zo’n versterking van de overheid wel wenselijk is. Een gecentraliseerd land lijkt op het eerste gezicht efficiënter dan een gedecentraliseerd. Een land zonder scheiding der machten is ongetwijfeld efficiënter dan een rechtstaat. Maar zijn ze daarom wenselijk? Ik denk het niet.

In beperkter mate geldt hetzelfde in ons voorbeeld. Er wordt een prijs betaald om niet de hoogste efficiëntie te bereiken, maar dat is een bewuste keuze. Het alternatief, dat iedere individuele school, of iedere individuele burger geconfronteerd wordt met een overmachtige overheid, is niet wenselijk. Dat is ook het verschil tussen de waarden ‘efficiëntie’ en ‘subsidiariteit’, een verschil dat wel eens uit het oog wordt verloren: wie zich beroept op subsidiariteit, vindt vormen van kleinschaligheid een waarde op zich en is bereid daar een prijs voor te betalen.

Eindverantwoordelijkheid? Neen bedankt

Tenslotte blijft de vraag van wie al die maatschappelijke activiteiten zijn. De overheid is geneigd die rol voor zich op te eisen. Een intussen in ongenade gevallen partijvoorzitter proclameerde recent nog net iets te gemakkelijk dat de overheid de ‘eindverantwoordelijkheid’ heeft voor de opvoeding van kinderen en jongeren. Werkelijk? Heel misschien een medeverantwoordelijkheid, misschien een faciliterende rol, maar een eindverantwoordelijkheid? Er is nog nooit een overheid geweest die kinderen heeft voortgebracht, en dat is maar een geluk ook.

Dat de overheid een en ander financiert, is ook geen sterk argument. Uiteindelijk gebeurt deze financiering in het kader van een herverdeling, met middelen die afkomstig zijn van burgers en bedrijven. De redenering dat er een maatschappelijk kerkhof zou ontstaan zonder overheidsfinanciering, is net iets te gemakkelijk. Ze klopt helemaal in een land als het onze, waar door generaties lange hoge belastingdruk de zin voor mecenaat verloren lijkt te zijn. Als er dan al eens iemand initiatieven als mecenas neemt, wordt dat als enigszins onfatsoenlijk weggezet door opiniemakers allerhande: is dat geen overheidstaak? Neen dus.

Waardering

In onze streken, in Nederland en Oostenrijk heeft men geprobeerd het dilemma van de verhouding tussen burger, overheid en middenveld gestalte te geven door de zogenaamde verzuiling. Die wordt intussen sinds enkele decennia langs links en langs rechts uitgespuwd, wat meestal een goede indicatie is voor het feit dat er geldige argumenten zijn voor een positieve waardering.

Maar positieve waardering is geen synoniem voor een kritiekloze houding, wel voor een eerlijke poging om te begrijpen waarom mensen deze oplossing hebben gezocht om een stabiele, diverse en levensbeschouwelijk geëngageerde samenleving te organiseren. Zoals vaker is het terzake een grotere uitdaging de wereld te begrijpen, dan hem te veranderen.

Zuilen 2.0?

Misschien is de tijd wel gekomen om het gedateerde anti-verzuilingsdiscours uit de jaren zestig en zeventig tussen de mottenballen te leggen en na te gaan welke elementen in de erfenis van de verzuiling het bewaren waard zijn. Een ontmoetingsplaats tussen overheid en samenleving zijn, met private én publieke middelen, is één daarvan. Een systeem waarin de private inbreng verdween of irrelevant werd, is dan een crisisfenomeen.

En hoewel het klassieke grapje dat een blindedarmontsteking niet op liberale, socialistische of christendemocratische wijze kan worden geopereerd, steek houdt, is het ook zo dat de teloorgang van de zuilen niet heeft bijgedragen tot de maturiteit van het levensbeschouwelijke klimaat.

Kan het beter? Met misschien meer zuilachtige structuren, die de eigen identiteit niet opofferen aan omzetcijfers, en daar ook niet toe worden aangespoord door de overheid. Die de overheid het hoofd kunnen bieden als daar aanleiding toe bestaat, en loyaal kunnen samenwerken als dat mogelijk is. Die, kortom, getuigen van de vitaliteit die we in de samenleving willen zien

Jurist, filosoof en historicus. In het dagelijkse leven werkt Judo als advocaat. Hij schreef 'Het bewaren waard' (Ertsberg, 2022).

Commentaren en reacties