Troost halen we niet alleen uit woorden van vrienden en geliefden. Dat kan ook door dingen die zich op een goeie dag zomaar aandienen. ‘Gegebenheiten der Welt’ noemt de Duitse filosoof Hans Blumenberg dat: toevalligheden die bij diep en zwaar verdriet onze pijn verlichten. Allergisch aan narcisten De zon die op een kille herfstdag plots door het verdunde gebladerte breekt. De glunderende blik van een spelend kind dat tijdens je eenzame wandeling plots op je toe stapt. De zon en…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Troost halen we niet alleen uit woorden van vrienden en geliefden. Dat kan ook door dingen die zich op een goeie dag zomaar aandienen. ‘Gegebenheiten der Welt’ noemt de Duitse filosoof Hans Blumenberg dat: toevalligheden die bij diep en zwaar verdriet onze pijn verlichten.
Allergisch aan narcisten
De zon die op een kille herfstdag plots door het verdunde gebladerte breekt. De glunderende blik van een spelend kind dat tijdens je eenzame wandeling plots op je toe stapt. De zon en dat kind hebben niet de bedoeling je te troosten. Ze hebben er ook geen flauw benul van dat ze dat doen. Maar juist daarom komt wat ze teweegbrengen sterker en beter binnen dan de troost die onze dierbaren ons (vaak wanhopig) willen geven.
Troost waarvoor veel moeite wordt gedaan, is zelden efficiënt. Dan gaat de aandacht immers meer uit naar de trooster, niet naar wie getroost wordt. Dat is nooit goed. Ik heb het hier al eerder gezegd: troost draait altijd om degene die troost behoeft, niet om degene die ze geeft. Wie getroost wil worden, is allergisch aan narcisten.
Winnicott over comforters
Tot Blumenbergs ‘Gegebenheiten der Welt’ behoren ook objecten met een onderliggende troostboodschap. Een duimpje op Facebook, een opbeurende foto via WhatsApp, een warme schouderklop. Uitvaartverzekeraar Dela adviseert op zijn website dat we mensen die pas een geliefde verloren hebben een kom soep of een huisbereide maaltijd bezorgen. Comfort food: het staat er niet met zoveel woorden, maar dat is het.
Dat ook dingen troost kunnen bieden, wist de Britse kinderpsychiater Donald Winnicott zeer goed. In een bekende tekst uit de vroege jaren 50 heeft hij het uitvoerig over wat hij ook in latere teksten ‘comforters’ noemt. Dat zijn voorwerpen waarmee kleine kinderen hun verdriet te boven te komen als ze even hun moeder moeten missen.
‘Transitional objects’
Een dekentje dat door de wekelijkse wasbeurt begint te rafelen. Een favoriete knuffel die al snel een oog of een oor mankeert. Een pluchen teddybeer waarvan na verloop van tijd de naden loskomen. Vervanging van het origineel is onder geen beding mogelijk: het is enkel die beer die kan doen wat van een comforter verwacht wordt.
Comforters zijn natuurlijk niet zomaar objecten. Winnicott noemt ze ‘transitioneel’. Ze moeten kleine kinderen in staat stellen op een gezonde manier de overgang (transitie) te maken van een wereld die volledig rond de moeder draait naar een wereld waarin die moeder er soms niet is. Door deze transitionele objecten leren kinderen dat er ook een wereld buiten de moeder bestaat, en dat ze ook met andere mensen relaties kunnen aangaan.
The Comfort of Things
In sommige van zijn latere teksten geeft Winnicott aan dat ook in de wereld van volwassenen ‘transitionele objecten’ voorkomen. Ook later in het leven blijken we voorwerpen te koesteren die bij verdriet ons helpen overeind te blijven en zin te geven aan een bestaan dat op zulke momenten bijzonder onrechtvaardig en onoplosbaar leeg aanvoelt.
Ik moest voortdurend aan Winnicott denken toen ik de voorbije weken The Comfort of Things las, een in 2008 verschenen boek van de Britse antropoloog Daniel Miller. Het boek was er plots zonder dat ik ernaar had gezocht: ik botste op een exemplaar in de plaatselijke Oxfam boekhandel en kon het vanzelfsprekend niet laten liggen.
Een straat in Londen
Miller (van wie ik nooit eerder had gehoord) is een zeer productief onderzoeker. Hij schrijft zijn leven lang al over dingen: over auto’s, over sari’s uit India of over kerstcadeaus. Dingen die hem op zich niet interesseren, maar wel boeiend worden omdat ze iets zeggen over de identiteit van de eigenaars. Door die dingen ontdekken we wie we zijn of wie we willen worden.
In The Comfort of Things brengt Miller verslag over een onderzoek waarin hij samen met een medewerkster anderhalf jaar lang gesprekken voerde met dertig mensen die in eenzelfde Zuid-Londense straat wonen. Stuart Street noemt hij de straat in het nawoord van zijn boek: ze bestaat, maar heet zo niet in het echt.
Eenheid in veelheid
In Stuart Street wonen mensen van allerlei slag en afkomst, met uiteenlopende politieke en religieuze overtuigingen. Mensen die het financieel niet slecht hebben, maar ook mensen die met moeite de touwtjes aan elkaar kunnen knopen. Er wonen Grieken, Jamaicanen en Indiërs, maar ook afstammelingen van families die al generaties lang in Londen wonen. Hun accenten zijn divers, net als de muziek waar ze van houden.
De inwoners van Stuart Street vormen niet echt een gemeenschap: ze zijn in de eerste plaats een verzameling individuen. Er is een pub waar sommigen elkaar nu en dan tegen het lijf lopen, maar het leven speelt zich grotendeels binnen de beslotenheid van de huizen en appartementen af. Die huizen en appartementen staan stuk voor stuk vol met dingen waar Miller de bewoners vragen over stelt. Wat betekenen die dingen voor hen? Waar staan ze voor en wat zeggen ze over wat de bewoners van Stuart Street belangrijk vinden?
Mentaal comfort
Het algemene antwoord dat de titel van Millers boek op die vragen geeft, speelt in op de tweeledige betekenis van het Engelse ‘comfort’. Veel van die dingen zijn er om een materiële vorm van levenscomfort te bieden: een laptop, keukenapparaten, een rollator. Weer andere dingen brengen troost, mentaal comfort, verlichting van pijn en verdriet: foto’s van familieleden, kerstverlichting, een verzameling van tweeduizend cd’s.
Nogal wat inwoners van Stuart Street hebben voorwerpen in huis die hen verbinden met een wereld die ze hebben moeten achterlaten. In sommige gevallen gaat het om een ver moederland, in andere over de door en door Britse wereld van vorige generaties. In beide gevallen dragen de objecten de wereld die weg is in zich en daardoor brengen ze hem ook dichterbij. Ze staan voor het besef dat er iets verloren is gegaan, maar ze maken dat verlies ook draaglijk. Zoals de troostdekentjes en de teddyberen van Winnicott.