Dwarsliggers schrijven geschiedenis
Boekbespreking
Van twee Vlaamse dwarsliggers verschenen onlangs biografieën of memoires. Edi Clijsters las Nelly Maes en Jef Turf en zoekt parallelen. Vandaag deel 1.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMemoires zijn één ding, geschiedschrijving is een ander. Natuurlijk: gedenkschriften kunnen nieuwe en soms verrassende feiten aan het licht brengen, dor feitenrelaas voorzien van wat anecdotisch vlees en bloed, en in het beste geval zelfs nieuwe inzichten opleveren. Ze zijn dus een nuttige en soms zelfs noodzakelijke aanvulling van de eigentijdse geschiedschrijving. Maar je moet als lezer wel op je hoede blijven. Want mémoires lopen altijd gevaar af te glijden naar een pleidooi pro domo, om vooral het eigen optreden te rechtvaardigen.
Daarom is het geen kwaad idee een buitenstaander aan te spreken om zo’n terugblik op papier te zetten. Dat laat nog altijd ruimte voor uiteenlopende benaderingen, zoals blijkt uit twee boeken van/over politieke figuren die in de voorbije decennia allebei duchtig aan de politieke en maatschappelijke kar hebben getrokken: Nelly Maes (°1941), als pasionaria van de Volksunie door de enen op de handen gedragen, door anderen verguisd; en Jef Turf (°1932), die een carrière als prominent kernfysicus opgaf om voltijds voor de communistische partij te gaan werken, en later door die partij – letterlijk – op straat werd gezet. Twee heel verschillende verhalen, die echter ook een verrassende parallel vertonen.
Maar alvorens daarop in te gaan, verdienen de boeken afzonderlijk onder de loep genomen te worden. Ladies first.
De jonge jaren van Nelly Maes moeten voor tienduizenden Vlamingen (m/v) van haar leeftijd uitermate herkenbaar zijn: bescheiden afkomst, eerste generatie die méér dan secundair onderwijs mocht aanpakken, huiselijke kring waarin politiek min of meer taboe was maar vage (en vooral brave) culturele belangstelling wél mocht. Maar ook: een generatie die bij de vele vanzelfsprekendheden luidop vragen begon te stellen. Niet ten onrechte beweerde een gezaghebbend socioloog later dat ‘achtenzestig’ evenzeer het eindpunt was van een emancipatieproces als het begin ervan. Die ontvoogding wordt goed geïllustreerd door een grappig toeval: in het namenregister achterin het boek staan Elvis Presley en Armand Preud’homme broederlijk achter elkaar, allicht bien étonnés de se trouver ensemble…
Auteur Alain Debbaut, die Nelly Maes’ herinneringen optekende, is wel twintig jaar jonger, maar weet erg goed te schetsen hoe in de jaren vijftig en begin zestig van vorige eeuw die emancipatie zich stap voor stap een weg baande van conservatieve roomse bekrompenheid naar een open en kritische kijk op de wereld. Zo wordt verteld hoe destijds iets als het Jong-Davidsfonds baanbrekend was omdat het – o zo voorzichtig nog – discussies toeliet over kerkelijk gezag, over de wijde wereld buiten Vlaanderen, en … omdat die discussies werden gevoerd in gemengde gespreksgroepen! Wie het allemaal zelf heeft meegemaakt wordt er haast nostalgisch bij.
Een nostalgische terugblik is dit boek echter helemaal niet geworden. Debbaut is ook zijn licht gaan opsteken bij allerlei mensen wier wegen die van Nelly Maes hebben gekruist – als tegenstanders die wederzijds respect bleven koesteren (bijvoorbeeld Freddy Willockx), of als medestrijders die ei zo na tegenstanders werden (bijvoorbeeld Bert Anciaux). Die getuigenissen zorgen er voor dat het levensverhaal geen heiligenverhaal is geworden. Dat zou Maes zelf trouwens nooit gewild hebben. Daarvoor was, is en blijft ze (overigens zowel over haar politieke als over haar privé-leven) te nuchter, te eerlijk, te bescheiden.
Nuchter, eerlijk, bescheiden… het zijn kenmerken waarmee je het doorgaans niet ver schopt in de politiek. Maes heeft dan ook aardig wat tegenkanting ondervonden. Vanwege haar keuze voor de Volksunie, én tegelijk binnen die partij vanwege haar progressieve standpunten. En – vooral dat aspect wordt uitvoerig en terecht in het licht gesteld – als vrouw in het mannenbastion dat politiek zeker toen nog was.
De schaamteloze uitlating van socialistisch vakbondsleider en parlementslid Louis Major (‘Wijven moeten niet zoveel complimenten maken.’) is in de Belgische politieke geschiedenis legendarisch geworden, maar is in dit boek slechts één van de vele verhalen die duidelijk maken hoe vrouwen altijd en overal hebben moeten knokken om een gelijkwaardige plaats te krijgen en te behouden.
Daarenboven bestond Nelly Maes het om in een partij als de Volksunie, die toen nog grotendeels steunde op een rancuneuze kleinburgerlijke basis, standpunten te verdedigen die veel verder reikten dan de traditionele Vlaamse kerktoren, en aandacht hadden voor de sociaal-economische, de ontwikkelings- en de ontwapeningsproblematiek. Dat ze die standpunten onversaagd en met felle gedrevenheid verkondigde, leverde haar snel de bijnaam ‘rooie Nelly’ op – in ’t Pallieterke als scheldwoord, voor haar (en vele medestanders) een geuzennaam.
Het valt hoe dan ook niet te loochenen dat Nelly Maes in de Volksunie een belangrijke rol heeft gespeeld. Dat de Volksunie in het leven van Maes een nog belangrijker rol heeft gespeeld valt nog veel minder te loochenen. Nog steeds krijgt ze een krop in de keel wanneer het gaat over het uiteenvallen van die partij (in het najaar van 2001) dat zij samen met enkele anderen tot het bittere einde probeerde te verhinderen.
Maar uiteindelijk was 2001 slechts het dramatische einde van een verscheurdheid die sinds het grote Egmont-trauma (in 1977-’78) nooit meer echt was geheeld, en die in feite altijd aanwezig is geweest. Maes ziet die verscheurdheid als de potentiële tegenstelling tussen ‘degenen die de structuren willen veranderen’ en ‘degenen die aan taalpolitiek doen’. Soms lopen die twee bekommernissen samen, soms werken ze elkaar tegen. Wie vindt dat de traditionele Vlaamse taaleisen zijn ingewilligd, kan sociaal-economische opties laten doorwegen en belandt dan (meteen of na omwegen) bij een van de drie klassieke Belgische politieke families; wie van oordeel is dat aan de gelijkberechtiging van Vlaanderen in dit land nog aardig wat schort, moet dan maar zijn heil zoeken bij de neo-nationalisten. Wie zich in geen van beide keuzes thuis voelt, blijft dakloos achter.
‘Zwei Seelen wohnen, ach ! in meiner Brust’ moet de partijloze Nelly Maes met Goethes Faust gedacht hebben, toen ze bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2012 meteen twéé borden in haar tuin zette: een voor de N-VA en een voor … Groen. Bien étonnés de se trouver ensemble, inderdaad.
Alain DEBBAUT, Ongebonden best. Nelly Maes, vrouw en Vlaams, Kalmthout, Pelckmans, 2013; 267 pp.
Morgen plaatsen we deel 2.
<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>
Categorieën |
---|
Edi Clijsters is doctor in de politieke wetenschappen, oud-adjunct-hoofdredacteur van De Morgen en vertegenwoordigde de Vlaamse regering in Berlijn. Hij is kernlid van Vlinks en medewerker van het maandblad Meervoud.
Roger Bourgeois speelde een belangrijke rol bij de linkse ‘Vlaamse Demokraten’ in de jaren ’60 van vorige eeuw.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.