Is er sprake van een malaise in de Vlaamse film? Alleen al de vraag opwerpen, is ze beantwoorden. En wie is dan daarvoor verantwoordelijk? Dat kan alleen maar het verzelfstandigde Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) zijn. Begin deze eeuw stond de Vlaamse Gemeenschap al haar bevoegdheden op het vlak van film af aan het VAF. Daar had men zelfs een ruime dotatie en een heus gebouw voor over.
Er is wel een beheersovereenkomst die om de zoveel jaar moet worden vernieuwd. Maar in de praktijk mag het VAF doen wat het wil. Dankzij die monopoliepositie bepaalt het VAF dus het hele filmbeleid in Vlaanderen. Van de productie van een film tot subsidie van een filmfestival zeg maar. Nu is een monopolie nooit goed. Filmmakers wier project door het VAF is afgewezen kunnen alleen maar in beroep gaan bij … het VAF. Dat kan je toch onmogelijk verzinnen.
Schietschijf
Tot 2002 was de minister voor Cultuur verantwoordelijk voor het filmbeleid in Vlaanderen, bijgestaan door zijn administratie en wat filmproductie betrof geadviseerd door een audiovisuele selectiecommissie, samengesteld volgens het Cultuurpact. Meestal bevolkt met mensen met enige expertise. Niet dat toen alles rozengeur en maneschijn was. Verre van. Het schieten op deze commissie was een nationale sport. Vaker wel dan niet was de minister de schietschijf. Maar er was tenminste debat. En de minister kon (andere) accenten in zijn beleid leggen.
Het afstaan van alle prerogatieven, van dat voorrecht door de toenmalige minister(s) – onder druk van de filmsector laten we wel wezen – was zonder meer een zwaktebod. En dat breekt nu (een groot deel van) diezelfde filmsector zuur op. In de 20 jaar VAF is zoveel scheefgegroeid dat het bijzonder moeilijk is geworden om nog een en ander recht te trekken. Alleen tabula rasa zou een goede zaak zijn.
Tabula rasa
Maar kan dat? Zolang het VAF bestaat was de eerste bekommernis het instituut zelf overeind te houden terwijl het toch in hoofdzaak over een filmbeleid in het Vlaanderen van vandaag zou moeten gaan. Niet dus. Sinds de introductie van het VAF zijn (voormalige) filmproducenten zoals Drouot en Provoost het beleid gaan bepalen terwijl het VAF in wezen een Cultuurfonds is. Alsof uitgevers zouden dicteren wie in Vlaanderen nog een roman mag schrijven en – vooral – wie niet!
Zo mochten – met dank aan het VAF – verhalenvertellers zoals een Harry Kumel, een Robbe de Hert en een Lieven Debrauwer (en nog andere regisseurs) ineens geen films (meer) maken. Dan zou je denken dat daartegen wordt geprotesteerd vanuit de filmsector zelf – neen dus – of in tweede instantie vanuit het Vlaams parlement. Ook al niet want censuur – een andere omschrijving is er niet – wordt blijkbaar getolereerd. Het VAF is een zelfstandig fonds en duldt geen kritiek. Van niemand. Wie dat wel doet kan het als filmmaker schudden voor eeuwig en drie dagen. Elke criticaster wordt maar al te graag als nestbevuiler weggezet.
Een monopoliepositie, zeker van een Cultuurfonds, vereist een grote openheid, een en al transparantie, een immense verantwoordelijkheid, continu debat, competentie en expertise, een hoge graad van onkreukbaarheid ( om dat mooie Nederlandse woord nog eens te gebruiken) en uitstekend kunnen omgaan met kritiek. Hallo VAF!?
Professionalisering
Het succes van de Vlaamse film afmeten op basis van alleen maar getallen qua cinemabezoek is oneerlijk. Het is maar een van de zoveel factoren. Alsof de waarde van een schilder louter zou worden bepaald door de prijs voor zijn schilderijen. Maar omdat filmproducenten het VAF-beleid tot nu toe hebben gestructureerd is gaandeweg marketingdenken het credo geworden.
Apropos, onder het mom van ‘professionalisering van de sector’ kon van meet af aan des te makkelijker aan vriendjespolitiek worden gedaan. Opnieuw enkele kleinere of beginnende makers geliquideerd. Hun projecten kwamen niet (of zeer moeizaam) door de selectieprocedures van leescomités – vage criteria en unanimiteit moeten meestal incompetentie maskeren – waarvoor bovendien te vaak een teveel aan Nederlanders werd aangevoerd.
Vlaamse kijker
Nog een woordje over het cinemabezoek van de Vlaamse kijker. We komen natuurlijk wel uit een tijd – de tweede helft van de 20ste eeuw – dat de release van een Vlaamse film een evenement was, dat elk dorp tenminste een bioscoop had, elke krant een filmpagina, annex een overzicht van alle mogelijke films in de bioscoop waar dan ook, gerichte advertenties voor nieuwe films terwijl de BRT televisie met Première een immens populair wekelijks filmprogramma uitzond met fragmenten van alle nieuwe films. En in Première Magazine reportages van filmopnames al dan niet met gesprekjes met de makers enzovoort. Van al dat moois blijft vandaag amper iets overeind. Kortom: Is de cinemabezoeker nog op de hoogte?
De gretigheid waarmee het VAF het filmtijdschrift Filmmagie liet verdwijnen – ondanks concrete, aanvaardbare plannen met het oog op een doorstart – spreekt voor zich. Een kritisch filmblad dat als Film en televisie zoveel voor de Vlaamse film (en filmeducatie) had betekend begraven net voor de 65ste verjaardag kwam neer op een moord (met voorbedachte rade) op een brok cultureel erfgoed.
Pitchen
Intussen blijft het marketing gericht handelen binnen het VAF alsmaar belangrijker worden. De jongste hype: pitchen. Filmmakers worden ‘uitgenodigd’ om hun filmproject in een mum van tijd te komen presenteren – zeg gerust verkopen – aan een jury. Een kunstje dat uit Hollywood is komen overwaaien waar iemand met een filmproject precies 1 minuut de tijd krijgt om een filmproducent te overtuigen. Nu is Hollywood het Mekka van de commerciële, publieksgerichte film. Nogmaals het VAF beheert een Cultuurfonds.
In de Vlaamse filmcontext is dat pitchen te gek voor woorden. Ofwel vindt men het lezen van filmscenario’s voortaan te tijdrovend. Toegegeven, het lezen van een filmscenario vergt een bijzondere manier van lezen. Ofwel is er in Vlaanderen te weinig expertise op dat vlak? Met het pitchen ben je al na enkele minuten klaar op voorwaarde dat je een geoefende … filmproducent bent. Het lijkt op een vicieuze cirkel.
Met andere woorden: de Vlaamse Gemeenschap is al die jaren door het VAF opgelicht. Het instituut heeft zijn eigenlijke taak bewust verloochend, het opleggen van nieuwe criteria zoals inclusiviteit, genderneutraliteit ten spijt. Bovendien is er ondanks aandringen nog altijd geen platform waar alle Vlaamse films, van korte films tot documentaires te zien zijn, die dankzij (Vlaams) gemeenschapsgeld zijn gemaakt. Een goed recht van elke belastingbetaler! Het geeft te denken.
Sinterklaas
De zeven Vlaamse films die momenteel in de bioscoop in Vlaanderen te zien zijn, illustreren de malaise perfect. Met uitzondering van het uitstekende drama dito puike acteursfilm: ‘Kom hier dat ik u kus’. Het betere werk dus. Scoort aan de kassa: ‘Sinterklaas en koning Kabberdas’ van Stijn Coninx een luchtige familiefilm tegen pesten – of is het een jeugdfilm zoals ‘De gebroeders Schimm’? Misschien is kindervriend Sinterklaas ondanks alle heisa nog de enige autoriteit die de tand des tijds weet te overleven.
Bij alle andere Vlaamse films welt de vraag op: Wie wil dat eigenlijk zien? Wie wil op een vrij rechtlijnige manier, zonder veel (psychologische) diepgang geconfronteerd worden met een bokser aan lager wal die ternauwernood door zijn liefje uit de goot wordt gered (Cool Abdoul), met een bijna verongelukte moto racer die tot alle prijs zijn droom wil zien voortgezet door zijn neefje (Rookie), een drammerige vader die hoe dan ook een nog niet goedgekeurd medicijn wil ophalen voor zijn doodziek dochtertje (Red Sandra), een persoonlijke afrekening met het drugsverleden dat het doel voorbijschiet (Dealer). Even terzijde: het roken in een (Vlaamse) film mag dan uit den boze zijn, in de plaats lijkt het snuiven van coke vanzelfsprekend geworden.
Wie de (internationale) film een beetje volgt, weet dat dezelfde onderwerpen, hoe goedbedoeld soms ook, de voorbije jaren veel betere films hebben opgeleverd. De relevantie van de Vlaamse film is zoek! Wie graaft eens in het verleden bijvoorbeeld?
Het VAF is dringend aan een grondige bezinning toe. Van een reglementering om grensoverschrijdend gedrag tijdens filmopnames tegen te gaan is ook nog niets terechtgekomen. Wie dat aankaart mag een job op een Vlaamse filmset vergeten. Het VAF zou er goed aan doen om voortaan bij elke beslissing het gezegde (of de waarschuwing?) van de Amerikaanse wetenschapper Carl Sagan in acht te nemen: ‘Elk kind begint als een natuurlijke wetenschapper en dan leren we het de verwondering af.’
Wat dat betekent moet maar gaan kijken naar films zoals: The Worst Person in the World, The Power of the Dog, Illusions perdues, France of (binnenkort) Madres paralelas.