Gebrek aan nationale politieke partijen is geen constructiefout
Deze tekst verscheen op knack.be op 4 april 2012.
De splitsing van de partijen is niet de oorzaak van het politiek verbrokkelen van het land of het probleem om een Belgisch beleid te voeren; het zijn alle drie gevolgen van hetzelfde feit, namelijk de tweedeling van het land.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementAlain Van Hiel meent een belangrijke oorzaak gevonden te hebben ‘van het niet aflatende communautaire debat’ in ons land: het gebrek aan Belgisch-nationale partijen. Zijn artikel is boeiend, maar lijkt toch oorzaak en gevolg wat door elkaar te halen.
Van Hiels stelling dat een ‘unitaire kieskring waarbij enkel regionale partijen opkomen’ een tegenspraak in zichzelf lijkt en dat zo’n idee maar zin heeft met nationale partijen, is natuurlijk gewoon juist. Als Elio Di Rupo in Vlaanderen pamfletten gaat verdelen waarin hij probeert aan te tonen waarom we voor hem moeten stemmen en niet voor Johan Vande Lanotte, dan kan het land wel helemaal op de schop.
De invoering van zo’n Belgische kieskring is inhoudelijk allerminst neutraal, maar houdt een wettelijke incentive in om de partijen weer op Belgische leest te schoeien. De vrijheid die vandaag bestaat voor partijen om te kiezen waar ze zich aan de kiezer presenteren, wordt dan vervangen door de dwang dat in het hele land te doen.
Zo’n dwang bestaat in geen enkel vergelijkbaar federaal land. Daarmee wordt de kieswet misbruikt om een politiek-inhoudelijke agenda door te drukken. Dat is niet alleen niet de bedoeling van kieswetgeving maar kan bovendien niet anders dan een democratie onwaardig genoemd worden. Voor dat thema verwijs ik graag naar een polemiekje tussen Dave Sinardet en mezelf.
De techniek van een Belgische kieskring moet beschouwd worden als een onrechtstreekse kunstgreep om het ‘probleem’ van de niet-nationale partijvorming in dit land aan te pakken.
Het feit dat wij geen grote Belgisch-nationale partijen kennen, wordt door Van Hiel volkomen terecht aangestipt als één van de meest opvallende specifieke kenmerken van dit land. Wordt daardoor het voeren van een Belgisch beleid moeilijker of ligt een andere realiteit aan de basis van beide fenomenen? Van Hiel brengt het ontbreken van Belgisch-nationale partijen in verband met de vaststelling dat dit land uit twee democratieën bestaat. Helemaal correct, maar wat is oorzaak, wat is gevolg? Als Van Hiel spreekt over ‘de constructiefout’ van België, wekt hij de indruk dat de splitsing van de partijen de oorzaak is.
Hij gaat echter voorbij aan onze geschiedenis en wetgeving. Het ontbreken van Belgisch-nationale partijen kan moeilijk een constructiefout genoemd worden. Geen enkele wet verbiedt partijen om zich in het hele land aan de kiezer te presenteren. Als de meeste partijen dat niet doen, is dat een vrije keuze. Een aantal kleintjes zijn overigens wel België-wijd actief, weliswaar met zeer beperkt electoraal succes. De kiezer lijkt die optie niet te lusten. Met de constructie van dit land heeft dat fenomeen dan ook niets te maken.
Het proces van splitsing van de klassieke partijen begon trouwens toen België nog unitair was en dus helemaal anders geconstrueerd dan vandaag. Die splitsing was een antwoord op het bestaan – zelfs binnen de unitaire structuur – van, jawel, de facto twee verschillende democratieën. De informele tweedeling van het land was de oorzaak van de formele splitsing van de partijen; het wegvallen van Belgisch-nationale partijen het gevolg.
De voor de Franstalige katholieken frustrerende ‘Leuvens-Vlaams’-episode dreef de twee taalkundige vleugels van de CVP/PSC uit elkaar (1968-1972). Bij de verkiezingen in 1971 kon de PVV zich handhaven, maar kreeg de PLP zware klappen, zeker in Brussel door het succes van het FDF. De spanningen leidden tot de splitsing van de Belgische liberale partij. De minder serviele houding van Karel Van Miert deed André Cools, na het Egmont-debacle, eenzijdig besluiten tot de oprichting van de PS (1978). Het gaat in de drie gevallen om spontane en jarenlang aanzwellende processen, die niets met constructiefouten te maken hebben (tenzij men de constructie België zelf als een fout beschouwt).
Dat de dynamiek van uit elkaar drijvende landsdelen door die splitsing werd versterkt, kan uiteraard niet worden tegengesproken. Maar het proces ontstond uit het ongenoegen dat unitaire partijen en structuren veroorzaakten. De splitsing van de partijen is niet de oorzaak van het politiek verbrokkelen van het land of het probleem om een Belgisch beleid te voeren; het zijn alle drie gevolgen van hetzelfde feit, namelijk de tweedeling van het land.
Ik vroeg kort geleden aan een academicus waarom hij, vanuit een heel andere achtergrond, ‘Vlaamsgezind’ was geworden. Zijn antwoord was kort en duidelijk: ‘Een land dat niet eens nationale politieke partijen telt, is geen land. Als dat het gevolg is van een spontaan proces, dan is het verstandig je bij die echte realiteit neer te leggen. En die is niet Belgisch.’
Personen |
---|
Peter De Roover was achtereenvolgens algemeen voorzitter en politiek secreteris van de Vlaamse Volksbeweging , chef politiek van Doorbraak en nu fractievoorzitter voor de N-VA in de Kamer.
Peter De Roover verantwoordt de keuze van de N-VA om in Vlaanderen een Zweedse coalitie op de been te helpen, zonder het Vlaams Belang.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.