JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Harry Van Velthoven: ‘Er ontstaat een Brussels nationalisme’

Peter De Roover13/4/2012Leestijd 7 minuten

Dat hij de Vlaamse Beweging ging bestuderen, was puur toeval. Maar intussen groeide Harry Van Velthoven wel uit tot een van dé kenners van de problematiek van de Belgische nationaliteiten. In het meervoud!

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Zaventem herbergt niet alleen een luchthaven. Ook historicus Harry Van Velthoven woont er. Zijn collega Els Witte noemt hem ‘één van de specialisten van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging’. Het boek Waarheen met België? (ASP) bundelt een selectie artikels uit zijn 35-jarige academische loopbaan en spreekt de bewering van Els Witte in elk geval niet tegen. Deze rijke bron biedt ruim stof voor een boeiend vraaggesprek aan de keukentafel. Het thema, België, is complex en hoewel ze niet van hem komt, haalt Van Velthoven graag volgende boutade aan: ‘Wie denkt België te begrijpen, heeft het verkeerd uitgelegd gekregen’.

Van Velthoven blijkt een ernstig vakman, want voor hem ligt een stapel papier met daarop de minutieuze voorbereiding op basis van onze ingestuurde vragen. Historische correctheid is voor hem een must. Zijn antwoorden doorspekt hij spontaan met data, maar als hij toch even over een naam twijfelt, klinkt het meteen: ‘Dat moet geverifieerd worden’. Geen man die schaatst over één nacht ijs.

Hoe Vlaams is de Vlaamse Beweging?

Waarom koos hij als jonge historicus voor de studie van de Vlaamse Beweging? Het antwoord kan onthutsen. ‘Puur toeval’, erkent Van Velthoven, ‘ik kreeg van professor Jan Craeybeckx een studieonderwerp toegewezen en dat was het socialisme in Antwerpen. Mijn bevindingen botsten wel eens met die van Lode Wils en zo kwam ik meteen bij de Vlaamse Beweging terecht.’ Daar is hij ook zijn hele loopbaan blijven op werken. ‘Ik heb die Vlaamse Beweging altijd willen bekijken in een drieledig kader. Het gaat over een machtsanalyse, waarbij sociologie en politicologie een belangrijke rol spelen. De Vlaamse Beweging wilde macht en machthebbers staan die nooit graag af. Dat is voor de francofonie in België niet anders. Je moet ook oog hebben voor de andere conflictvelden in ons land. De Vlaamse Beweging staat niet op zichzelf. Ze beïnvloedt en wordt beïnvloed door de levensbeschouwelijke en de sociaaleconomische tegenstellingen. En tenslotte is er het internationaal vergelijkend perspectief, wat de vraag doet opkomen hoe Vlaams de Vlaamse Beweging is. De parallellen met de Waalse en de Brusselse Beweging zijn overigens treffend.’
Het idee van een gegeven en onveranderlijke volksidentiteit wordt door de geschiedeniswetenschap intussen als achterhaald beschouwd. De ‘constructivistische’ interpretatie kent meer aanhangers. Van Velthoven definieert die als volgt: ‘Politieke elites hadden naties en nationale identificaties instrumenteel “geconstrueerd” en aan de leden van de natiestaat een ruimte, een tijd en een identiteit bezorgd’. Is natievorming dan een puur kunstmatige zaak? Van Velthoven: ‘Neen, je hebt ten eerste de zogenaamde protonationale factoren, de groei van een bepaalde samenhorigheid daaraan voorafgaand. Daarnaast heb je de vraag hoe die nationale constructie wordt opgevangen. Dringt ze door, tot welke sociale groepen en in welk tempo? Ik zie in de constructie van de Belgische, Vlaamse, Waalse of Brusselse “natie” hetzelfde mechanisme spelen. Ze strijden voor symbolen, soms zelfs dezelfde. De Vlaamse leeuw was ooit Belgisch. De Belgische constructie ging uit van eeuwenlange bezettingen die resulteerden in de opstand van 1830. De Vlaamse Beweging zou deze legitimering overnemen in haar strijd tegen de Franstalige Belgische staat, om van daaruit een eigen natiegevoel te ontwikkelen: het concept van Vlaanderen, de culturele en politieke invulling ervan, de constructie van een eigen Vlaamse economie en later van een eigen arbeidsmarkt.’

Wat is nationalisme?

Dat was toch geen toeval? Had men bijvoorbeeld een Oost-Vlaams natiegevoel kunnen scheppen? Van Velthoven: ‘Er moet een noodzaak aangevoeld worden. De taalonderdrukking was er zo één. Legt men zich daarbij neer of verzet men zich? Op die vraag antwoordde de Vlaamse Beweging met de tweede optie. Verder wordt het gewicht van zo’n beweging bepaald door de vraag hoe dat taalbindend element zich verhoudt tot de identificatie met geslacht, sociale klasse, geloof, enzovoort.’
Van Velthoven houdt van juiste definities en hanteerbare categorieën, maar erkent de beperkingen ervan. Zo is het volgens hem onmogelijk een universele bepaling te geven van het begrip nationalisme. Daarom wijst hij ook het idee af dat het begrip automatisch een negatieve invulling verdient. Om van nationalisme in een historische Belgische context te kunnen spreken, zet hij drie elementen op een rij: een wij/zij-gevoel; een eigen territorium en het geloof in een eigen bevolkingsgroep.
Vanuit dat kader ziet Van Velthoven, naar analogie met een Vlaams en een Waals nationalisme, vandaag de uitbouw van een Brussels nationalisme. ‘Brusselaars definiëren zich als groep tegenover de andere inwoners van dit land; hebben hun gebied van 19 gemeenten; ze zien die Brusselse bevolking als multi-etnisch, meertalig en een soort lichtbaken voor de rest van de wereld. Voor hen is Brussel meer dan een stad, maar een concept of project. Iemand als de Brusselse filosoof Philippe Van Parijs beschouwt de inmenging van Vlaanderen dan als kolonialistisch.’ Als de identificatie met dat nationalisme gaat domineren, zet Van Velthoven een koppelteken en komen we bijvoorbeeld bij het Vlaams-nationalisme.
Voor er sprake was van Vlaams, Waals of Brussel nationalisme, zocht België een eigen identiteit. ‘De Belgische revolutie impliceerde’, volgens onze gesprekspartner, ‘het uitsluitend Franstalig bezetten van eliteposten in alle domeinen’. Hij verduidelijkt: ‘De Franse taal was de beschavingstaal, met daaronder de Waalse en Vlaamse dialecten. Binnen Vlaanderen kenden we de strijd tussen particularisten en degenen die voor het algemeen Nederlands kozen. De tweede groep won het pleit. De wet van 1883, die Nederlands gedeeltelijk invoerde in het secundair onderwijs, was de belangrijkste vooroorlogse taalwet want ze erkende impliciet het Nederlands als cultuurtaal.’

Wallonië wilde geen tweetalig België

Maar daarmee ontstond er nog geen tweetalig België. Van Velthoven deed daarover heel wat onderzoek. ‘In 1912 wonnen de katholieken de verkiezingen weer – ze waren al aan de macht sedert 1884 – hoewel de socialisten en liberalen samen een meerderheid van de zetels hadden in Wallonië. Daarop entte zich de taalstrijd. De Vlaamse Beweging dacht nog aan de invoering van een veralgemeende tweetaligheid voor het hele land. Daartegen verzette de Waalse Beweging zich fel. Niet alleen werd de Franse taal superieur geacht en beschouwden Franstaligen het leren van Nederlands als tijdverlies. Maar ze vreesden nog verdere achterstelling tegenover de “Vlaamse tweetaligen”. Na de Eerste Wereldoorlog werd het gevaar nog groter geacht omdat de katholieke zuil de talrijke Vlaamse inwijkelingen in Wallonië begon te organiseren en de vrees bestond voor de uitbouw van klerikale eilanden. Wallonië moest daarom homogeen Frans blijven.’
De Waalse Beweging diende daarvoor een prijs te betalen door de Franstaligen in Vlaanderen te laten vallen. De taalwetten van de jaren ’30 gingen uit van het territorialiteitsbeginsel, waarmee het idee van een tweetalig België definitief verlaten werd. Naast het eentalig Franse Wallonië en het eentalig Nederlandse Vlaanderen, bleef Brussel over als betwist gebied. De afwijzing van de Waalse Beweging van de tweetaligheid, vindt Van Velthoven achteraf beschouwd wellicht een gelukkige zaak. ‘Welke tweetaligheid zou dat geweest zijn, met zo’n grote prestigeverschillen tussen beide talen?’

Te vroeg voor meer Waals zelfbestuur

‘De keuze voor de Franse Gemeenschap die Wallonië en Brussel omvat of voor het Waalse gewest, blijft tot vandaag onuitgeklaard en zorgt nog steeds voor spanningen aan Franstalige zijde’, weet Van Velthoven. De francofonie gaat graag uit van ‘de scheppende kracht van de Franse cultuur die geen grenzen kent’. Het FDF was dé exponent van dat denken en beïnvloedde daarmee ook de andere Franstalige partijen zeer sterk. Die francofonie spoort niet altijd samen met de Waals belangen. Van Velthoven: ‘De vrees voor l’état Belgo-flamand zorgde wel voor gezamenlijke stellingnames. Maar bij de stakingen tegen de eenheidwet in de beginjaren ’60 trok André Renard bijvoorbeeld al resoluut de Waalse kaart. De Waalse socialisten geloofden niet meer dat het socialisme in België de meerderheid kon halen en vandaar het terugplooien op Wallonië dat voor zichzelf moest zorgen.’ In Wallonië zou het socialisme in die redenering wel een echte kans krijgen.

Waarom wijst Di Rupo dan nu het aanbod af om via een copernicaanse omwenteling daar ook echt werk van te maken in Wallonië? Volgens Van Velthoven omdat het te vroeg is. ‘Na de staatshervorming van 2001 was alles bereikt voor Di Rupo en werden de Franstaligen demandeurs de rien. Wallonië is vandaag niet klaar om op eigen benen te staan. Het boek uit 2007 van Jean-Yves Huwart was een echte ogenopener. Deze Waalse economische journalist beschrijft wat hij het verloren decennium noemt. Hij hekelt de verspillingseconomie waar de PS in de jaren ’90 vorm aan gaf. De enorme transfers vanuit Europa en Vlaanderen werden niet functioneel gebruikt. Di Rupo besefte dat het zo niet verder kon, onder meer omdat het ongeduld in Vlaanderen als maar toenam. Hij zette Wallonië op een nieuwe weg via het zogenaamde Marshallplan. Maar de vruchten daarvan kunnen nog niet geplukt worden.’ Van Velthoven ziet wel iets in de nieuwe Waalse aanpak. Het geloof in de onaantastbare grandeur van de Franse taal verdween en er wordt zwaar ingezet op meertaligheid en innovatie.

Drieledigheid wint?

‘In Brussel deden zich belangrijke identiteitsverschuivingen voor’, stelt Van Velthoven vast. ‘Aanvankelijk beschouwden de Walen zich daar in ballingschap. Vanaf de jaren zestig evolueerden zij van Brusselse Walen naar Waalse en dan Franstalige Brusselaars. Die tendens ziet men ook aan Nederlandstalige kant. In de laatste fase beschouwt men zich als “Brusselaars”. Dat heeft, zoals in Vlaanderen, ook te maken met een instellingsdynamiek: eigen gewest, eigen parlement, eigen regering, eigen symbolen, eigen grootstedelijke problemen, een rationele en emotionele identificatie.’
Traditioneel wil Vlaanderen België tweeledig uitbouwen op basis van de gemeenschappen, de Franstaligen kiezen voor de drieledige gewesten. Valt de keuze met deze regering definitief op de gewesten als basis van de staatsstructuur, met Brussel als volwaardige deelstaat? Van Velthoven geeft toe dat het die richting uitgaat en dat het denken vanuit de gemeenschappen eerder in het defensief zit. ‘Maar de dobbelsteen is niet definitief gevallen. De eerste nota-Di Rupo ging nadrukkelijker de richting van volwaardige drieledigheid uit. Wouter Beke heeft dat deels omgebogen. Zo vielen de tweetalige lijsten op gewestniveau weg en een eventuele herziening van de taalwetgeving werd naar een commissie verwezen. Volgens het dagboek van koninklijk onderhandelaar Vande Lanotte was Brussel voor de Franstaligen de vette vis die ze als compensatie wilden binnenhalen en het ging dus niet alleen om de herfinanciering, overigens gewenst door de hele Brusselse regering. Uit de onderhandelingen bleek dat de Franstaligen minutieus waren voorbereid en beter samenwerkten dan de Vlamingen, die ook minder uitgewerkte plannen hadden.’

‘De vraag hoe we Brussel binnen tien jaar zien, wordt in Vlaanderen amper opgeworpen. Dat is niet nieuw. De lippendienst aan het idee dat Vlaanderen Brussel niet loslaat, werd weinig ondersteund door interessant denkwerk.’ Van Velthoven stelt vast dat vanaf de eerste taalwet Brussel de losprijs is geweest voor de emancipatie van Vlaanderen. En dat lijkt vandaag weer zo. ‘Wat zet Vlaanderen tegenover het in Brussel steeds meer gesteunde meertalige project van mensen als Philippe Van Parijs, die van Brussel een gewest-gemeenschap willen maken? Theoretisch beschouwd oogt dat model prachtig, maar de machtspolitieke praktijk staat daar wat haaks op. Het zou er ook op neerkomen dat Vlaanderen zich structureel grotendeels uit Brussel terugtrekt. Dat zou een verkeerde politieke keuze zijn.’

Peter De Roover was achtereenvolgens algemeen voorzitter en politiek secreteris van de Vlaamse Volksbeweging , chef politiek van Doorbraak en nu fractievoorzitter voor de N-VA in de Kamer.

Meer van Peter De Roover
Commentaren en reacties