JavaScript is required for this website to work.
Column

Het klimaatarrest steunt op hoogst betwistbare rechtsopvattingen

ColumnMarc Bossuyt11/12/2023Leestijd 3 minuten
Prof. Em. Marc Bossuyt heeft bedenkingen bij het klimaatarrest, uitgelokt door
Klimaatzaak, met boegbeelden als Francesca Vanthielen en Nick Balthazar

Prof. Em. Marc Bossuyt heeft bedenkingen bij het klimaatarrest, uitgelokt door Klimaatzaak, met boegbeelden als Francesca Vanthielen en Nick Balthazar

foto © PG/Belga

Lopen wij een ‘werkelijk en onmiddellijk risico om van het leven te worden beroofd’ omdat België de klimaatdoelstellingen niet haalt?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het klimaatarrest van het Hof van Beroep van Brussel zal sommigen hebben verbaasd. Franstalige Brusselse rechters oordelen dat de verdragsbepaling die het recht op leven waarborgt, wordt geschonden door de Belgische, de Vlaamse en de Brusselse regeringen omdat zij de Europese klimaatdoelstellingen niet halen.

Mensenrechten zijn rechten waarop elke mens aanspraak kan maken, wie, waar en wanneer dan ook. In hun klassieke benadering zijn het rechten die de overheid, ongeacht de beschikbare middelen, kan en moet waarborgen en die door de rechter kunnen worden afgedwongen.

In wezen, maar niet exclusief, leggen deze rechten aan de overheid negatieve verplichtingen op. Voorbeelden zijn het verbod op foltering en slavernij, en het verbod op willekeurige inmenging in de vrijheid van gezinsleven, meningsuiting, vergadering, vereniging en dergelijke. Dat geldt ook voor het verbod om iemand op willekeurige wijze van het leven te beroven.

Positieve verplichtingen

In de in 1948 aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (EVRM) werden ook zogenaamde economische en sociale rechten opgenomen. Het recht op sociale zekerheid, bijvoorbeeld, legt aan de overheid positieve verplichtingen op. Daarom voorziet het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten de verplichting om, in functie van de beschikbare middelen, die rechten geleidelijk te verwezenlijken. De rechter kan hierin maar tussenkomen in de mate dat bindende rechtsbepalingen de aard, de omvang, de modaliteiten en de voorwaarden ervan nader hebben gedefinieerd. Het komt de nationale politieke overheid toe de prioriteiten en de tijdsperiode voor het verwezenlijken van die rechten te bepalen.

Ondanks de negatieve omschrijving van de meeste vrijheidsrechten heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in 1968 al vanaf zijn derde arrest (de Belgische taalzaak!) aan het recht op onderwijs ook positieve verplichtingen toegeschreven: niet alleen geen inmenging in het recht van eenieder om onderwijs in te richten en zijn kinderen te sturen naar de school van zijn keuze maar ook de plicht van de overheid om scholen op te richten.

Scheiding der machten

Slechts één rechter (de Noorse) meende dat het hof zich op een gevaarlijke weg begaf. Het impliceerde immers dat rechten gewaarborgd in het EVRM in tijd en plaats konden variëren. Het hof is op deze weg verdergegaan door overal positieve verplichtingen te gaan lezen, in alle bepalingen van dat verdrag. Het verantwoordt deze benadering door te zeggen dat het verdrag een levend instrument is dat moet worden uitgelegd in het licht van de hedendaagse omstandigheden en dat de rechten uit het verdrag niet theoretisch of illusoir zijn, maar praktisch en effectief zijn.

Deze benadering staat op gespannen voet met het beginsel van de scheiding der machten. Een staat is maar gebonden door de verplichtingen die hij heeft aanvaard. Met uitzondering van wat inherent is aan de in het EVRM gewaarborgde rechten en vrijheden, kunnen dergelijke verplichtingen niet worden opgelegd, zonder tussenkomst van de nationale wetgever. Het gaat om politieke keuzes die toekomen aan de politieke overheid.

Preventief optreden

Het Brusselse hof van beroep gaat dit keer wel heel ver in het toekennen van positieve verplichtingen aan het recht op leven. Het leest hierin de verplichting voor de overheid om preventief op te treden. Volgens dat hof, loopt door het gevoerde klimaatbeleid eenieder die in België verblijft, een ‘werkelijk en onmiddellijk risico’ om van zijn leven te worden beroofd. Minstens het ‘onmiddellijke’ karakter van dat risico lijkt betwistbaar. Dat lijkt nog meer het geval met de stelling dat enkel de vermindering van de uitstoot tegen 2030 met 55% dit risico kan wegnemen.

We zouden toch ook onze defensie-inspanning verhogen tot 2% Is er geen reëel risico dat – zo niet – ons recht op veiligheid in gevaar komt?

Dergelijke doelstellingen zijn lovenswaardig, maar niet van aard om door een rechter te worden afgedwongen. Er zijn trouwens nog heel wat andere objectieven die zich daartoe niet lenen. We zouden toch 0,7% van ons bnp besteden aan ontwikkelingshulp? We zouden toch onze defensie-inspanning verhogen tot 2%? Is er geen reëel risico dat – zo niet – ons recht op veiligheid (security), gewaarborgd door artikel 5 EVRM, in gevaar komt? We zouden toch onze schuld tot 60% van ons bnp beperken en ons begrotingstekort tot 3%? Loopt ons eigendomsrecht geen risico als we die doelstellingen niet halen? Het blijft wachten op een arrest van een Nederlandstalige kamer van het hof van beroep van Brussel dat de federale, de Brusselse en de Waalse regeringen veroordeelt omdat zij op dat punt onvoldoende maatregelen nemen.

Het klimaatarrest van het Brusselse hof van beroep is wel een doorwrocht werkstuk. Maar het is onmiskenbaar ideologisch geïnspireerd en steunt op rechtstheoretische opvattingen die aan de rechter een rol toekennen die hem op het terrein brengen dat in onze democratische samenleving is voorbehouden voor de wetgevende macht.

Prof. Emeritus UAntwerpen.

Commentaren en reacties