JavaScript is required for this website to work.
post

Het legaat van de idioot

Basisintuïties van George Steiner

Jean-Pierre Rondas10/2/2020Leestijd 8 minuten
De heropgebouwde Frauenkirche in Dresden. ‘Een restauratie van de Frauenkirche
of van Warschau draagt de boodschap uit: het is voorbij. Maar het is niet
voorbij!’

De heropgebouwde Frauenkirche in Dresden. ‘Een restauratie van de Frauenkirche of van Warschau draagt de boodschap uit: het is voorbij. Maar het is niet voorbij!’

foto © Reporters / DPA

In 2004 interviewde Jean-Pierre Rondas één van de grootste cultuurcritici van de 20e eeuw, de onlangs overleden George Steiner.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

George Steiner is 90 jaar geworden. Een van de grootste cultuurcritici van de 20ste eeuw, elitair universalist en polyglot, religieus agnost, doemdenker en apocalypticus volgens sommigen die hem zijn kritiek op het postmodernisme niet konden vergeven.

Bij zijn 75ste verjaardag ging ik hem interviewen in zijn huis in Cambridge. Ik had me gewapend met de basisintuïties die ik in zijn vroegste werk had gevonden en die hem nooit hadden verlaten. Ik confronteerde hem ermee. Hieronder een uittreksel uit dit gesprek, dat ik begin met het lot van de beroemde Frauenkirche te Dresden, waarvan de restauratie tijdens de week van het interview voltooid werd.

Jaren voordien had ik aan de oevers van de Elbe buiten de stad de onafzienbare rijen genummerde, uit het puin van 1945 geredde stenen zien liggen die later in de restauratie zouden ingepast worden. Ik sprak mijn bewondering uit niet alleen voor het vernuft dat ingezet werd om de kerk herop te bouwen, maar ook voor de volhardende wil om dat te doen. Maar Steiner werd er emotioneel van: men had de kerk in haar ruïne moeten laten staan, als gedenkteken.

De rest spreekt voor zich. Deze enkele bladzijden bieden ook een pakkend aperçu van zijn denk- en gevoelswereld.


George Steiner: Al die reconstructies zijn zo dubbelzinnig! Een restauratie van de Frauenkirche of van Warschau draagt de boodschap uit: het is voorbij. Maar het is niet voorbij! De holocaust, maar ook Rwanda, ook Pol Pot, hebben de drempel naar de onmenselijkheid verlaagd. We weten nu waartoe we in staat zijn. We weten nu dat er aan de onmenselijkheid geen grenzen zijn.

Vergeet niet dat sterke en lucide geesten van de Verlichting exact het tegendeel hebben beweerd. Na de affaire Calas zei Voltaire dat er in Europa nooit weer gefolterd zou worden. Jefferson, die ik zeer bewonder, zei: één ding kan ik u beloven, niemand zal ooit weer boeken verbranden — en in Duitsland schreef de jonge Heine in 1821 dat waar men boeken verbrandt, men tenslotte ook mensen gaat verbranden. Niemand luisterde! En nu zouden we een museum maken van wat een blijvende aanwezigheid hoort te zijn?

Jean-Pierre Rondas: Dit is dan de ‘brutale paradox’ waarover u het heeft: dat een hoogstaande cultuur kan samenvallen met de georganiseerde wreedheid.

Mijn hele leven lang is dit mijn thema geweest. Als jonge student begon ik me af te vragen hoe het mogelijk was dat iemand thuiskwam van zijn werk waar hij mensen folterde, om dan Schubert te spelen —  en goed te spelen: dat is nu net het punt — of om Rilke te lezen. Ik doel trouwens niet alleen op Duitsland. Het is een eerlijke vraag. In de kamer waar we nu zitten had ik vaak de eer om Arthur Koestler te mogen ontvangen. Hij stelde dat we twee soorten hersenen hadden: onze dierlijke hersenen achteraan het hoofd, die sadistisch zijn en behept met territoriumdrift; en dan een kleine aanzet tot ‘morele’ hersenen. Welnu, daar is niet het minste bewijs voor. Jammer genoeg gaat het om één stel hersenen.

Ooit stelde u dat vooral l’ennui de hoge cultuur kan doen ontaarden in gewelddadigheid.

Ik heb dat van Théophile Gautier, die in het midden van de Parijse belle époque zei: liever barbarij dan verveling. Moravia’s prachtige boek La Noia gaat daar ook over. Noia is zelfs sterker dan het gewone ennui, het is zoals de acedia in het Latijn. Nausée is actiever en betekent dat je moet gaan braken; bij noia drink je nog een kopje koffie…

Uit de verveling die gepaard gaat met een slecht aangeleerde en slecht verteerde cultuur, ontstond de honger naar wreedheid, naar actie, naar gewichtigheid. Het aantal intellectuelen dat van geweld droomt, is ontzaglijk. Het fantasma van geweld en het libido voor terreur kunnen ineens toeslaan, ook aan een schrijfmachine of in een leven vol boeken…

Waaraan is het prestige van de humane wetenschappen volgens u ten onder gegaan?

Ik herinner me de watersnoden in de vroege jaren vijftig, toen de Atlantische Oceaan het land van New England overstroomde. Het bleek toen dat Lloyds van Londen, toen de belangrijkste verzekeringsmaatschappij, niet in staat was aan zijn verplichtingen te voldoen. Toen hoorden we van het bestaan van die haast anonieme herverzekeraars in Zwitserland die Lloyds financieel konden steunen.

Welnu, voor de humane wetenschappen was de theologie zo’n herverzekeraar. Zelfs voor een agnosticus betekende het bestaan van een instantie waarin men waarden doorgaf, of de idee van een transcendente waarheid, dat men de beschikking had over een uiteindelijke herverzekering. Dat tweeduizend vijfhonderd jaar grote literatuur, van Homerus tot Joyce en Beckett, een theologische of mythologische dimensie inhield, betekende ook dat er uiteindelijk iets was waarop je kon betrouwen. Daarvoor hebben we in het Engels een woord dat ik als schrijver speciaal koester, to underwrite: een verzekeraar underwrites iets waardevols.

Het genie dat de volgende stap heeft gezet, was Samuel Beckett. Elke grote tekst van Beckett gaat over het adieu aan de herverzekeraar en over de vraag: wat nu? Meer zegt Beckett niet. In één van zijn theaterteksten staat de fantastische en zeer eenvoudige zin: ‘He does not exist, the bastard‘. Je kan die zin op twee manieren lezen: ofwel bestaat God niet, ofwel is hij een bastard juist omdat hij niet bestaat en ons niet kan helpen. Beckett kan dat, beter dan welke andere schrijver ook, omdat hij ons dwingt de vraag te stellen: als er geen (her)verzekeraar meer is, en we bevinden ons in het oog van de storm, wat gaan we dan doen?  Daarom leven we niet alleen in een boeiende periode, maar tegelijkertijd ook in een epiloog, een nawoord bij een groot klassiek tijdperk.

Het tijdperk na de door Nietzsche verkondigde ‘dood van God’?

Ik weet niet goed welke betekenis Nietzsche aan die fameuze zin heeft gehecht. De idee duikt trouwens ook al op bij Novalis en bij Jean Paul, die lang voor Nietzsche de uitdrukking der Tod Gottes precies zo gebruikte. Anderzijds lees je in Wittgensteins dagboeken wel tien keer: als ik mijn werken aan God kon opdragen dan zou ik dat doen. Het was misschien ook maar een metafoor…

Ik kan heel gemakkelijk datgene wat religieus is in mezelf aanwijzen: het is het besef dat onze hersenen zo klein zijn in verhouding tot de vragen die we moeten stellen, en dat op zich al is een religieuze overtuiging. Dat we op bepaalde vragen nooit antwoorden zullen krijgen, is een religieuze overtuiging. Ik kan me geen universum voorstellen dat we uiteindelijk zouden kunnen begrijpen. Het zijn de vragen die me fascineren. Daarin ben ik beïnvloed door Heidegger, die zegt dat de natural piety, de Frömmigkeit van de menselijke ziel erin bestaat vragen te stellen. Dat is volgens mij zeer juist. Een uitmuntend student stelt vragen. De meester heeft de antwoorden niet, die heeft weer andere vragen.

U schreef dat u zichzelf plaatst in de traditie van Ernst Bloch, Adorno, Walter Benjamin: de grote Joodse messianisten.

Ernst Bloch heb ik nog gekend; ik speelde voor vertaler voor hem als hij naar Engeland kwam. En als ik over muziek schrijf, wat ik vaak doe, hangt de grote schaduw van Adorno over mij. Toen ik After Babel klaar had wist ik dat dit het boek was dat Walter Benjamin tien keer beter had kunnen schrijven als hij wat langer had geleefd. Zij, Bloch, Adorno en Benjamin zijn de messianistische, maar ook tragische figuren.

Neemt u deze erfenis van het messianisme ook op in de betekenis die Walter Benjamin eraan gaf?

Neen, hij deed het zelf niet! Voor hem was het messianisme een metafoor, hij geloofde helemaal niet dat er een messias zou komen. Het is een andere manier om het woord ‘hoop’ te gebruiken, of het woord ‘morgen’. Wij gokken op de mogelijkheid van een morgen, en telkens als ik in de herfst bij de start van een nieuw academiejaar een nieuwe groep studenten mocht verwelkomen, was dat een gok op morgen. Ik heb die studenten nu niet meer, en ik mis ze verschrikkelijk.

Uw uitspraak over het legaat van Benjamin, Adorno en Bloch wordt besloten met ‘de erfenis van de ethico-filosofische omgang van de rabbi’s met het woord’.

Dat is de Centraal-Europese en rabbinale traditie, waarvan ook Karl Marx en Emmanuel Levinas deel uitmaken, of Jacques Derrida wiens laatste acht of negen teksten in feite Talmudische commentaren zijn. Dat is ook die geweldige beweging van secularisering, toen een traditie van duizenden jaren Joodse betrokkenheid met het woord zich van de religie afwendde en zich op het seculiere domein richtte.

Vanwaar uw preoccupatie met Dostojewski’s Grootinquisiteur? U laat zelfs de negentigjarige Hitler een ‘grootinquisitoriale’ monoloog houden. Deze invulling lijkt de realpolitieke opstelling die beweert te kiezen voor ‘het goed van het volk’, ten gronde te veroordelen. Kiest u voor de zwijgende, onrealistische visionair van het Woord?

Aristoteles zegt dat het Griekse woord ‘idioot’ slaat op de persoon die thuisblijft omdat hij niet betrokken wenst te geraken bij de politiek op het marktplein. Zo iemand heeft volgens hem het recht niet de politici voor varkens uit te maken, want waarom probeerde hij dan niet om het beter te doen dan zij? Welnu, mijn hele leven lang ben ik een ‘idioot’ geweest, in die zin dat ik altijd alle actieve betrokkenheid heb geweigerd. Honderd keren heb ik wel de kans gehad: ik had me bij een politieke partij kunnen aansluiten of ervoor kunnen werken; mensen die ik enorm bewonder zijn lid geworden van de Franse Communistische Partij, of van de groenen of de liberalen. Ik heb dat niet gedaan, ik ga zelfs niet stemmen want ik geloof helemaal niet in de democratie, ik ben een Platonische anarchist. Dat is een comfortabele positie, maar dat is ook de reden waarom ik geen recht heb te zeggen dat ik het beter had gedaan.

Maar er zijn mensen die hun leven hebben gegeven aan de politieke actie en die een groot verschil hebben gemaakt. We zijn het erover eens dat als Mandela of Gandhi deze kamer zou binnenkomen, dat we dan zouden opstaan, en ik denk dat we dat zelfs zouden doen voor de warrige, getikte, bevooroordeelde en geïnspireerde Bertrand Russell, omdat hij weigerde om niet betrokken te geraken.

Ikzelf ben in verschillende opzichten een particulier persoon. Ik voelde dat ik wilde studeren en onderwijzen, en bepaalde waarden wilde meedelen aan anderen, iets wat ik niet had kunnen doen in een politieke atmosfeer. Het enige wat ik heb gedaan is mijn studenten vertellen dat je de stad moet verlaten als er bepaalde soorten van onrecht zich beginnen voor te doen. Als je dat onrecht niet kunt tegenhouden, ga dan weg. Het is een laf advies, maar ik geloof in de ballingschap. Ik geloof in de leer van de grote Chassidische meester, de Baäl Shem Tov, dat de waarheid zich altijd in ballingschap bevindt. Dit is de zin die voor mijn hele leven op vele manieren als leidraad heeft geleid: Die Wahrheit ist immer im Exil.

Ook dat is een comfortabele, geprivilegieerde en beschermde positie, ik weet het. De Britten hebben me toegezegd dat ze mijn privébestaan zouden beschermen, dat hun systeem me zou toelaten mijn leven te besteden aan dingen waar zij geen ene moer om gaven (de filisterij zit hier diep, het woord intellectueel is hier als belediging bedoeld), maar als het nu eenmaal dat was wat ik wou doen, dan was dat in orde. Bepaalde andere landen zou ik trouwens daarvoor nooit in overweging nemen. Ik weiger bijvoorbeeld lezingen te geven aan Amerikaanse universiteiten waar studenten in de commissies zetelen om professoren te benoemen. Op dat ene kleine principe geef ik niet toe.

Maar waarom ontmoeten wij elkaar niet in een bureau aan de universiteit van Jeruzalem? Dat is de vraag. Waarom zitten we hier in Cambridge, Engeland? Mijn vader was lid van de eerste zionistische vereniging in Wenen ten tijde van Herzl. Ik geloof dat het nationalisme de verschrikking van onze tijd is. Ik denk dat het de plicht van de Jood is, om te leren hoe ergens te gast te zijn en om die kunst ook aan anderen aan te leren. Geloof me, dat is een moeilijke kunst, want heel vaak schoppen ze je eruit en werkt het niet. Dan bevind je je weer in een getto.

Maar te gast zijn in Israël, dat is nog wat anders. Als ik nu in Israël zou wonen, zou ik op alle straathoeken moeten staan en uitroepen dat, als we andere mensen martelen om te kunnen overleven, het dan beter zou zijn om juist niet als een militaire natie te overleven. Na een tijd zouden ze me dan ofwel arresteren ofwel opsluiten in een gekkenhuis, daar twijfel ik niet aan. Maar dat is het wat ik had moeten doen, ik weet het, ik ben niet gek. Ik weet dat, als ik de moed had gehad om dit te doen, ik dan veel beter zou slapen.

’s Nachts spookt Spinoza door mijn geest. Wat zou hij hebben gedaan? U weet dat hij ondergedoken was. Hij sloot ramen en deuren en schreef een van de grootste werken ter wereld, de Ethica, die we nu bezitten omdat hij het zo heeft gedaan. Toen zijn beschermheren, de Gebroeders de Witt, op straat werden vermoord aarzelde hij even. Zou hij de straat opgaan? Hij deed het niet. Oordeel niet, vooral niet over een Spinoza; maar toch kan ik u vertellen dat er momenten zijn dat ik diep beschaamd ben omdat ik de moed niet heb gehad naar Haifa of naar Tel Aviv te gaan. Misschien zou Simone Weil gegaan zijn, als ze niet zo vroeg was gestorven, ik weet het niet.

In Israël schrijven ze veel over mij, ze zijn daar een beetje geobsedeerd door mijn persoon. Het ergste is als ze zeggen dat ik gelijk heb. Diegenen die zeggen dat ik een varken en een hond ben en dat ik niet het recht heb te spreken vanuit de beschutte wereld van Cambridge: met die mensen kan ik leven. Maar het is bijna onverdraaglijk als ze zeggen dat ik gelijk had. Meer kan ik u niet vertellen.


George Steiner, Het oog van de meester, De Bezige Bij, 2004

George Steiner, De idee Europa. Essay, Nexus Instituut, 2004

(Dit is een gedeelte van het interview dat werd uitgezonden in het programma Rondas op Klara, zondag 2 mei 2004. De volledige transcriptie en vertaling staat in Rondas’ Wereldbeeldenboek, Kapellen 2006, p. 103-115.)

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties