Lucifers bij mijn verstand
Rye, Oost-Sussex.
foto © Flickr - Mark
Ik ben bedroefd om de dood van vriend Boris. Maar de dood van een vriend is een metafoor van je eigen dood: ik rouw vooral om mezelf…
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementZaterdag 17 februari
De plof van mijn kussende lippen, en dan nog een plof, en de tussenliggende klinker is een open mond, en na die dubbele kus ontsnapt mijn ingehouden adem… Poppy. De Klaproos omvat de zomer en de oorlog, de roos en de ontploffing, Sussex en Flanders Fields, haar schoonheid en kwetsbaarheid – ons hele leven met al zijn associaties.
Intussen ken ik haar niet.
Misschien is dit niet-kennen van de Ander geen obstakel maar een voorwaarde, die de verveling verdrijft en de mythe oproept. Mijn niet-aflatende verbazing over haar schept en herschept de mythe; ik ontvang telkens nieuwe openbaringen en mijn mond valt steeds opnieuw open bij het zien van haar Haar-zijn, dat verandert zoals een diamant verandert, licht brekend, koolstof blijvend (vergeeft u mij deze burgerlijke vergelijking).
Vandaag moesten we met Owen een praktische kwestie regelen voor de mis van morgen, maar het was al laat en dus hielden we het bij een kort gesprek met de zielenherder, in het deurgat van zijn pastorie; en opeens zei die veel jongere man tegen mijn vrouw (mijn vrouw!): ‘Wat zie je er trouwens prachtig uit…’
Noem mij in uw salon een verstilde poëet, een scherpzinnige intellectueel of nostalgische aristocraat, en ik zal het glas uit uw hand slaan: ‘Nee’, zal ik schreeuwen, ‘ik ben een macho!’
Ik wil dat andere mannen mijn vrouw begeerlijk vinden, zodat ik dat bezittelijk voornaamwoord kan cursiveren…
In het deurgat van de pastorie lachte Poppy koket. Ze is ruim twintig jaar ouder dan onze dikke dominee, dus het tafereeltje was bovenal komisch, zij superieur, hij potsierlijk.
Ik schrijf soms een liefdesgedicht – de verborgen strekking van mijn liefdesgedichten is dat ik een Italiaan wil zijn, louter om mij aan het matriarchaat te kunnen onderwerpen.
Later
Het kan zijn dat ik ook Peter niet werkelijk ken, of hem enkel ken zoals een botanist een roos kent of een geoloog een kristal. Ik ken een buitenkant, iedereen kent enkel een buitenkant, of een binnenkant zoals die naar buiten gekeerd is – maar de rozenblaadjes en de lichtval bedriegen ons.
Zondag
Ik heb de nodige lucifers bij mijn verstand afgestreken en begrijp opeens hoe het zit.
Er zijn twee manieren om niet van literatuur te houden: de eerste is niet van literatuur houden, de tweede is van de contemporaine literatuur houden (des te erger voor degenen die meedraaien in de literaire nijverheid).
Maar vroeger… Ach nee, ik verveel me dood met de helft van al die door de tijd geheiligde meesterwerken. Laatst citeerde een vriend de ouwe Nicolas Boileau; hij meende dat ik wel iets kon opsteken uit diens Art poétique:
Ce que l’on conçoit bien s’énonce clairement,
Et les mots pour le dire arrivent aisément.
Die Nicolas! Was het maar waar! Zo werkt het helemaal niet, kan ik vanuit jarenlange ervaring getuigen. Nicolas klinkt als een amateur wanneer hij zoiets beweert.
Dinsdag 20 februari
Aleksej Navalny hield zich in kamp De Poolwolf overeind met zoveel mogelijk boeken en las er gewoonlijk tien tegelijk en door elkaar heen. Dat is ook mijn methode, maar dan met drie of vier boeken, en ons huis is misschien geriefelijker dan een strafkolonie boven de Poolcirkel.
Maar nu blijkt die kleine gespierde Mefisto hem te hebben vermoord, vorige week vrijdag waarschijnlijk. In de krant staat een foto van hem tijdens zijn proces: hij is vastgeketend aan een bruut in gevechtstenue, die op zijn domme bolle kop een bontmuts draagt; maar Aleksej heeft zijn handen opgeheven en de linkerarm van de bolle mee omhooggetrokken en de bolle kijkt verbaasd naar het binnenkort veroordeelde vlees waar hij aan vastzit. De bolle is de geketende. Navalny is vrij. Hij keert ons met een glimlach zijn handpalmen toe; de boeien om zijn polsen zijn niet meer dan wat satanische franje; hij tart de duivel in het Kremlin en hij zegent ons en zwaait naar ons. Ik heb nooit eerder een foto van Christus gezien.
(Tien tegelijk! Boven de Poolcirkel!)
Woensdag
De wandeling met de honden is een voortploeteren, heuvelop, door een kleverig glanzend landschap, waar een zenuwzieke tegen de ijzeren lucht graaiende bomen heeft geschetst en de doornstruiken zich ophopen – bij elke nieuwe stap laat de modder met tegenzin mijn achterste laars los en zijn zuigen produceert een onsmakelijk, Pools aandoend geluid, een zhlop dat het beeld van een toiletontstopper oproept…
Sammie experimenteert met een nieuw kleurenpatroon, zwart-wit-bruin, en holt dan de steile helling naar een beek af, waar ze zich baadt als een blij kind; dan holt ze in drie seconden weer omhoog en schudt zich droog, zodat mijn broekspijpen vol spatten komen te zitten – maar wat is dat, ik word duizelig, de hele aarde onder mijn voeten is levend en schudt zich droog, alsof onder mijn voeten de lente al is begonnen… En ondertussen tilt Roffel zijn ouwe grijze kop op en zoekt naar geuren – en de aarde komt weer tot rust, mijn duizeling is over, en bij de aanblik van zijn ene blinde oog, die maansteen, bedenk ik dat de lucht er nu al maandenlang uitziet als een oudemannenoog, dat onophoudelijk en zonder aanwijsbare oorzaak traant en traant. De Grijsaard Wereld. Deze stokoude Mensheid.
En een gevoel van diepe vermoeidheid overvalt mij, niet als resultaat van geleverde inspanningen, maar als de onafwendbare dwang van een vreemd soort wereldwijde ouderdom, de mijne nu dus inbegrepen…
Nog een maand. Nog een maand en de wereld is herboren en vanuit mijn keuken stap ik zo lichtvoetig als een hond de hof van Eden in.
Zaterdag
Het waait. Mijn hemel, wat waait het hier vandaag. En de brug aan de voet van Brede Hill, waar je het dorp binnenrijdt of verlaat, staat onder water; de weg is afgesloten.
Merkwaardig genoeg geniet ik van deze omstandigheden als een luddiet, misschien omdat overstromingen, blikseminslagen en dergelijke aan onze controle ontsnappen (ik trek de grens bij aardbevingen en vulkaanuitbarstingen), net als geniale ingevingen en weergaloze versregels.
En toch heb ik niet de minste neiging de hedendaagse weefgetouwen kapot te slaan.
Maandag
Omdat ik bij de dokterspraktijk in Northiam een nieuwe doos pillen voor mijn a-ritmische hart moet gaan halen, doe ik mijn boodschappen in de onweerstaanbaar archaïsche dorpswinkel: de rommelige schappen met fabrieksproducten, de vers gekakte eieren, opgetooid met stront en achterwerkpluimage, de groenten, gegarneerd met plakkerige aarde – en als door een spiegel zie ik de houten gruttersbakken en glazen potten in de dorpswinkel van mijn kindertijd, waar de witharige mevrouw Struis, jaargang 1900 volgens mijn ouders, even gestreng als liefdevol achter de toonbank verrees om ons voor een stuiver snoep te verkopen… Een regenworm klampt zich zowel in Northiam als Rozendaal aan een kool vast – want alles gebeurt tegelijkertijd, maar ons kleine verstand kan dat niet bevatten – als een met planeet en al verdwaalde alien…
Ondertussen heb ik een papieren krant gekocht, ook al heb ik al het nieuws vanochtend al op mijn computerscherm gelezen, maar lieve God, ik wil dat papieren kranten blijven bestaan!
In de auto lees ik een voorpaginabericht over de Church of England, die zich verontschuldigt voor het vernietigen van inheemse religieuze praktijken in Afrika ten tijde van het Wereldrijk. In het commentaar werpt de hoofdredacteur de vraag op in hoeverre hekserij, kannibalisme en de rituele moord op tweelingen bescherming als werelderfgoed verdienen en of je je moet verontschuldigen voor het verkondigen van de waarheid, als je tenminste meent dat het Evangelie waar is; in het andere geval moet je je kerk ogenblikkelijk opdoeken.
Het probleem van de Church of England is dat zij Engeland haat en zich ervoor geneert dat zij een kerk is.
Donderdag 29 februari
Schrikkeldag.
Boris is dood, die sympathieke Boris Rousseeuw, de vermaarde drukker van de Carbolineumpers, is onverwacht bezweken aan een hersenbloeding, en dat terwijl iedereen vreesde dat de kanker hem klein zou krijgen. Boris! We waren bevriend.
De laatste keer dat ik hem zag was een jaar geleden. Hij was recent geopereerd aan huidkanker; een deel van zijn neus was weggesneden, die zou later worden gereconstrueerd. ‘Ik zie eruit als de elephant man’, zei hij.
We spraken bij hem thuis in Essen af, hij wilde niet in een café door het mensdom aangestaard worden. Zijn voorhoofd was omzwachteld. Hij was met een gueule cassée uit de Grote Oorlog van de kanker teruggekomen.
Desondanks was het een genoeglijke middag; hij maakte een optimistische indruk, al wist je zoiets bij Boris nooit zeker.
Dat was onze laatste ontmoeting, pijnlijk scherp in mijn geheugen gegrift, als een ets in een van de vele kleine meesterwerken die hij, onnavolgbare ambachtsman, met de hand drukte.
Hoe goed kende ik hem, hoe kenbaar was hij?
Hij heeft me meer dan eens in Engeland bezocht, ook met zijn tweede vrouw, Martine, die hem die laatste jaren heel wat gelukkiger maakte dan hij lange tijd geweest was. Op een andere ets in mijn hoofd hebben we aan het vissershaventje van Hastings net een berg schaaldieren verorberd; verzadigd overschouwen we het slagveld, dat 1066 van lege harnassen, en kletsen over de literatuur, ons nageslacht, de wereld, zijn vrouw en mijn vrouw, zoals ouwe kerels doen.
Maar kende ik Boris?
In zekere zin, tot op zekere hoogte. Bij een van zijn bezoeken kregen we het over zijn behoefte aan de rituelen van de katholieke mis. Hij bleef al pratend zo gesloten als een biechtstoel, maar de deur stond op een kier en ik hoorde iets uitermate intiems, dat verknoopt moet zijn geweest met verdriet om de dingen die waren misgelopen in zijn leven.
Over zijn ziekte verstrekte hij enkel informatie wanneer ik daarop aandrong, in minimale dosissen dan nog. Aan klagen deed hij niet, ook niet toen zijn gezicht mismaakt was. Hij praatte veel liever over zichzelf door te praten over de dingen die hij maakte. De ware Boris was zijn werk. Nooit over jezelf zeuren in een tijdperk van holle vaten – mijn moeder zou het ‘geestesadel’ hebben genoemd.
De rouwkaart voor Anna staat al zeven jaar op de vensterbank. Ik kijk alweer zo lang naar die kaart dat ik vergeten was dat Boris hem gedrukt had. Maar ik lees op de fondslijst van de Carbolineumpers dat het wel degelijk een kaart van Boris is. En nu hij nooit meer op bezoek komt, kan ik nooit meer naar die kaart kijken zonder ook aan hem te denken.
(Nagekomen gedachte)
Ik ben bedroefd om Boris, maar de dood van een vriend is een metafoor van je eigen dood. Ben ik bedroefd om Boris? Ik ben bedroefd om mezelf: de klok beiert voor een ander, maar de ander ben je zelf. De kust van ons continent erodeert onophoudelijk, het gruis stort in zee, en Boris was geen eiland, ik ben geen eiland – ik ben bedroefd omdat ik aan mezelf denk, aan Christopher en Poppy, die tranen om me zullen storten, nee lieve vriend, ik rouw om mezelf…
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.