M’n fiets
dat is het daveren van de zon
foto © WIkimedia Commons
De fiets is geen vervoersmiddel meer, maar een statussymbool. Het stalen ros is slachtoffer van moderne eerzucht, met alle gevolgen van dien.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementToen ik tien was, reed ik voor het eerst met mijn fiets(je) — geen vélocipède of draisienne, en ook geen hoge bi — in de grote stad, althans Antwerpenaren denken dat de metropool een grote stad is. Een jongetje van tien kon toen nog karren in het brave gewriemel van een stad. Er was véél minder verkeer, we schrijven 1957, maar belangrijker nog: ouders waren nog niet zo sullig en politiek correct overbezorgd als vandaag, er waren nog geen snowflakes te bekennen die huilie-huilie konden doen. De Instagram-generatie was nog niet geboren, het narcisme van de selfie-watjes was nog lang niet begonnen. Kortom: de regie van het leven lag nog voor een groot stuk in eigen hand.
Ondertussen rijd ik al 62 jaar met alle soorten fietsen (stadsfiets, hybride fiets, sportfiets, mbk, racefiets en zelfs een baanfiets – wat Vlamingen een pistefiets noemen), elke dag, door weer en wind, veel trainingsarbeid ook, want op het WK van de media en tijdens de klimtochten in de Franse of Spaanse bergen met gestaalde coureurs wil je niet afgaan en je gemiddelde mag niet dat van een knullige recreant zijn: Strava is daarin onverbiddelijk. So far so good, alhoewel.
Heilige koeien
Als fietser van het eerste uur (gelukkig niet te vergelijken met de bijbelse werkers van het eerste uur!) stel ik een aantal zaken vast. We leven in een dichtbevolkt land waar de leisure time heilig maar ook afmattend blijkt (daarom decompressie alom van de manische hyperkinetiek van het bedrijf, de school… waar men werkt); een overbevolkt immigratieland waar de schaarse ruimte duur bevochten wordt en waar de fiets stilaan een heiliger koe wordt dan de auto. Gelukkig dat bij al die schaarste allochtonen, nieuwe Belgen, immigranten, asielzoekers (via newspeak transmigranten genoemd) de fiets nog niet hebben ontdekt. Hun mimetische begeerte geldt eerder zaken die geen inspanning vergen.
Vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw, schat ik, werd de fiets, in tegenstelling tot vroeger, ook een statussymbool, niet meer iets wat alleen dient om zich functioneel te verplaatsen. Simpele fietsen zonder versnellingsapparaat en met, bij wijze van spreken, alleen een bel en een ‘licht’, werden vanaf dan — met uitzondering van in China gemaakte brol — zelfs niet meer geproduceerd! Elke fiets werd vanaf dan een glimmend pronkstuk. De grote postmoderne ‘sofisticatie’ (Belgisch Nederlands) had een aanvang genomen, en het zou nooit meer stoppen, waardoor de modale toerist nu met meer dan tien versnellingen kart waarvan hij er twee gebruikt.
Lycra en andere modes
Werd ik op vijftienjarige leeftijd nog uit het Antwerpse Sint-Jan Berchmanscollege gemieterd omdat ik aan wielrennen deed en deze sport alleen door het geteisem (het ‘reucht’ in het Antwerps) werd beoefend, althans zo luidde de uitspraak van de toenmalige kanunnik die het met walg in zijn stem verkondigde, dan zie je nu CEO’s en captains of industry op te dure racefietsen en in lycra pakjes elkaar de loef afsteken. De Ronde van Vlaanderen voor amateurs, die soms bijna even hard trainen als beroeps, is dan ook een modeshow voor flitsende en glitterende pomo’s geworden.
Bij die modeshow met racefietsen van 5000 euro en meer, zijn nieuwe vervoersmiddelen gekomen, en dat allemaal op een zakdoek groot: de bakfiets, de e-bike en de speed pedelec, drie soorten fietsen die drie soorten karakters en houdingen aanspreken. De e-bike is al te vaak voor de lamme fietser die plots ontdekt dat ook hij of zij 25/uur zonder inspanning kan rijden. Menig oudje dat zijn bocht tegen die snelheid wilde nemen, heeft dat al bezuurd.
De speed pedelec, waarvoor nu door bepaalde bedrijven rijlessen worden ingelegd, is dan weer voor de macho in de man of de vrouw, want die raust tegen 45 km/uur of meer voorbij en denkt dat hij als keizer van de fietsers tot alles in staat is. De pedelec zoals die vandaag (dis)functioneert, is een nieuw oorlogstuig dat de roekeloosheid van de geprikkelde postmoderne mens uitdaagt, want met weet ondertussen al lang dat bij een snelheid van meer dan dertig kilometer per uur de zintuigen niet adequaat meer kunnen reageren.
Haast en spoed
Het was al erg met de auto, het wordt alleen maar verhevigd door de argeloze cyclist die plots ontdekt dat ook hij 40 km/uur kan halen, en dat met een soevereine achteloosheid. De meeste pedeleccers missen ook de ervaring om zulke hoge snelheden te halen zonder al te veel brokken te maken. Vraag het de verzekeringsmaatschappijen! En de chirurgen op de spoedafdelingen! Vraag het de beroepsrenners bij wie we de laatste tien jaar meer spectaculaire tuimelpertes zien dan ooit.
Daar zijn verschillende redenen voor, maar de opgedreven snelheid op die lichte marteltuigen is er zeker één van. Naast hun snelheid wikkelen de ‘speedpedeleccers’ zich vaak ook in een zwartachtig unheimisch pak en nemen daarmee de allure aan van een nieuw soort Batman of Spider Man. Let u ook maar eens goed op hoe verbeten ze rauzen en rossen. De bakfiets ten slotte is voor de nieuwe groene aristocratie die zich op de weg begeeft om een postmodern statement te maken.
Overbevolking
Waren sommige fietsostrades ’s morgens en ’s avonds al overbevolkt, dan kwam er nu dus het gevaarte bij van een ding dat tot 45/uur kon sjezen, en dat was voor sommigen nog te traag want die wilden hun machientje zelfs opdrijven, zoals men dat vroeger met ‘brommers’ deed. De politie weet het en kijkt ernaar, geeft met frustratie toe dat men niet bij machte is een en ander te controleren, en de politiek loopt zoals altijd achter de feiten aan. Ondertussen weten de verzekeringsmaatschappijen dat e-bikes, maar vooral speed pedelecs hen veel geld kosten… Niet iedereen immers kan rijden als Mathieu Van der Poel of Wout van Aert. Velen hadden het jaren niet meer gedaan, sprongen op zo’n aalvlug karretje en namen de pose aan van keizers in een cyclistische 4X4-turbo: hier zijn we, opzij, opzij, opzij, we hebben grote haast.
Putten vol bobo’s
Is er gewoon te veel en te snel volk op sommige fietspaden en liggen die er dan nog vaak hobbelig en Antwerps kramakkelijk bij, vol putten en opgevulde stukken, vol glas en kiezelsteentjes; worden die fietspaden dan nog vaak flauwtjes afgescheiden van de autoweg door wat witte, nauwelijks nog zichtbare strepen, dan loert er nog een gevaar: de recreant die vijfmaal per jaar bij stralend weer zijn huisje verlaat en onbekommerd de hort op snelt. Zélf bestempelen dit soort recreanten een groep coureurs al vlug tot wielerterroristen, maar zélf zijn ze niet te beroerd om met zijn drieën of vieren naast elkaar achteloos (maar wel met gele hesjes aan!) op de weg te zwalpen, doof voor alle rinkelende bellen. Voor hen is het leven op dat moment één groot zonnetje en hun stuurmanskunst is navenant.
Maar er is erger: de bakfietsbobo, aan wie Chris Ceustermans hier al refereerde. Met zijn aanhangsel/bak, vooraan of achteraan, zendt hij (de metroman) of zij (een geharde neofeministe) een code uit: ik ben groen en rood, ben superieur, mijn gedachtegoed is de toekomst, neem aan mij maar een voorbeeld, want anders gaat de aarde eraan, ik ben tegelijk Al Gore (airmiles verzamelend) en Greta Thunberg, op wielen, en in mijn groen-rode dictatuur zal iedereen Anuna aanbidden. De bakfietser, met als archetype de rood/groene Zurenborger in Antwerpen, is de kleine evenknie van de SUV-keizer, even verwaand in zijn houding, de een fysiek, de ander in zijn ostentatieve politieke correctheid, maar vaak allebei met tattoos en tattootjes (voor de vrouwen).
Vroeger…
U merkt het: fietsen vandaag is niet meer hetzelfde als vroeger. Dan karde men gewoon met de fiets, zonder duur versnellingsapparaat, zonder pretenties, zonder lycra, zonder aanhangsels, zonder elektronica, zonder Strava, zonder talking head-mentaliteit – maar wél mét dezelfde putten in de weg, want die zijn in België voor de eeuwigheid gemaakt.
In een dichtbevolkt land als België zijn er gewoon te veel bewegingen, en die zijn, zoals dat wereldwijd ook het geval is, noch te beheren noch te beheersen. Het is antropologisch gesproken een zwaktebod: niemand kan die processen en dynamieken immers terugdraaien, wat de broosheid van onze beschaving uitmaakt, vergeleken bijvoorbeeld bij de Chinese of de Russische. Die zijn massiever en dictatorialer, maar uiteindelijk misschien wendbaarder dan de onze.
Machinaties
Wie op hoge poten in een 4X4/SUV/terreinwagen kruipt, identificeert zichzelf met zijn oorlogstank, het is een extensie van zijn lichaam, de boosaardige auto is als het ware in zijn lijf ingeplant/ingepland. Bij een erg smalle poort aangekomen, zegt de bestuurder immers: ‘Ik kan daar niet door’, terwijl hij of zij gewoon moet uitstappen en door het poortje wandelen. Zo is het ook met de snelle cyclistische machines (want machines zijn het!): ze zijn nu de imperiale en ultrasnelle heersers van het fietspad. Alles wordt massaler (veel meer fietsen), sneller (zie de speed pedelecs) en agressiever.
Vooral dat laatste is vanzelfsprekend: de wervelende chaos van oncontroleerbare bewegingen, op een bedje van ultrakinetiek, leidt tot nieuwe instabiliteiten, tot onzekerheid en die wekt agressie op, of angst, en die dringt door tot in de diepste poriën van onze ziel, waar hij zich bij de existentiële angst voegt. En, zo wist Kierkegaard, angst is een vreemde macht die het individu omsluit en hem machteloos maakt. Alleen de endorfines, opgewekt door het gestage en bedachtzame duwen op de pedalen, kunnen u nog vrij maken en u optillen tot materialistisch-mystieke hoogten. Haast u echter langzaam. En bedenk ondertussen dat de Engelse romancier H.G. Wells zijn sciencefictionroman The War of the Worlds (1898), met al zijn vernietiging en dood, concipieerde terwijl hij op zijn nieuwe fiets in het vredige Woking en Chertsey (Surrey) rondpeddelde. Alle wanhoop is nog niet verloren.
Wim van Rooy (1947) is publicist en essayist. Hij is licentiaat Letteren en Wijsbegeerte afdeling Germaanse Filologie en licentiaat Zweedse Taal- en Letterkunde (RUGent, 1971) - bijkomende specialisatie: godsdienstwetenschap. Hij is auteur van o.a. ‘De malaise van de multiculturaliteit’ en ‘Waarover men niet spreekt. Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam’.
Het overlijden van de briljante schrijver Wessel te Gussinklo ging bijna onopgemerkt voorbij. Een in memoriam.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.