Onder de Serviërs
De Donau in Belgrado bij valavond.
foto © Reporters
Tijdens een bezoek aan Belgrado, Servië, proeft Benno Barnard de couleur locale en kauwt hij op het idee van een ’turkitude’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMet dank aan mijn gedichten bevind ik me in Belgrado, de hoofdstad van Servië. Het land is van geografische vorm gewijzigd, van politieke leiding, etnische samenstelling en economische theorie – maar die dingen gebeuren hier regelmatig. Er wonen nog geen tien miljoen mensen, die er al eeuwen van dromen een groot volk te worden. Geen wonder dat ze zo dikwijls naar het zwaard grijpen, want via de schede lukt het ze niet.
Belgrado werd Turks in 1521. Het oudste koffiehuis in Europa is hier gesticht in 1522. Het eerste wat de Turken blijkbaar deden na de verovering van de stad was even bijkomen onder het genot van een kopje koffie.
En dus drink ik koffie, op het terras van mijn hotel. Dat heet Kasina, heeft een gevel uit het interbellum en ligt aan de Terazije, een van de drukke centrale
boulevards. De gangen en kamers zijn van een nette armoede, die me wel bevalt – de weelderigheid in hotels komt me altijd enigszins onzinnig voor. Dit is een museum van de communistische jaren zestig, die verstard zijn tot de verschoten rode vloerbedekking en het magere licht in de gangen, tot de strenge deuren – een ervan is gecapitonneerd, er hangt een bordje met DIREKTOR op – en het hoekige, gefineerde meubilair in de kamers. Ik was me met een ongeparfumeerd, vierkant stuk zeep; ik benut kleurloos, ruw toiletpapier, dat zo op het gevoel af nog speciaal is ontworpen voor het proletarische gat. De kraan van de wastafel wekt de ziel van het gebouw, die langdurig apocalyptisch kreunt. Het zegenrijke bewind van de Europese Unie heeft Belgrado duidelijk nog niet bereikt.
Op het terras jaagt de zwart-witte ober – minder gelakt dan zijn Brusselse collega’s – met zijn handdoek zigeunerkinderen weg als vliegen. Een zwerver drinkt haastig een verlaten glas bier leeg. Jonge, aantrekkelijke mensen flaneren voorbij. Aan de overkant verrijst de Jugendstil van hotel Moskva, waar de spionnen van alle mogendheden plachten te komen.
Ik drink koffie dus ik ben in Europa, meer bepaald in het grensgebied tussen twee verdwenen rijken, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse sultanaat. Maar ook in de eenentwintigste eeuw ligt deze uithoek nog tussen het westerse christendom, met alles wat dat inhoudt aan noties over kennis, emancipatie en mensenrechten, en het obscurantisme van Erdogans Turkije. En dan zwijg ik nog van de invloed van Rusland, waarmee de Serviërs het orthodoxe christendom delen. In die zin is Belgrado gelegen op een driesprong.
Vroeger was Belgrado de hoofdstad van de socialistische federatie
Joegoslavië, nu zetelt de regering van de kapitalistische republiek Servië er. Het eerste land genoot de beste reputatie van alle Oostbloklanden; maar na het gebombardeerd te hebben tijdens de recentste Balkanoorlog, in de jaren negentig, wantrouwen we het tweede nog altijd een beetje. Ze zitten, zoals dat heet, in de wachtkamer van de Europese Unie, en ze zullen niet zo makkelijk toetreden als de Kroaten, hoewel die net zo enthousiast oorlog hebben gevoerd als de Serviërs. De Kroaten zijn namelijk katholiek en hadden van meet af aan de steun van Duitsland…
Verbazing over en wantrouwen jegens de Balkan, vermengd met angst voor de Turken: dat zijn oeroude gevoelens en ervaringen, waaraan onze hypothalamus nog de herinnering bewaart. Er wandelen nu, in de week voor Pasen, al wat toeristen rond. Wij zijn hier niet de eerste bezoekers, vrienden!
In de achttiende eeuw, toen de Turken hier nog heersten, waren westerse reizigers, handelaars en diplomaten, onder pruiken, achter geraffineerde omgangsvormen, verbijsterd door de verschillen tussen het verlichte westen en het feodale Turkse rijk…
Ik eet aan boord van een restaurantboot, die voor anker ligt in de Donau: ik soupeer om zo te zeggen boven op de grens tussen het Habsburgse en het Ottomaanse rijk. Mijn disgenoot is een Servische dichter.
‘Iedereen gelooft dat we op de Russen lijken,’ zegt hij. ‘Maar die patriarchale cultuur van ons heeft meer gemeen met de Turkse. Onze hele levenswijze, ons eten, drinken, roken, feesten, zelfs onze seksuele moraal, is door hen beïnvloed.’
De zon zakt weg achter het eiland en het water wordt tinkleurig. De vissen springen. Wanneer er motorbootjes voorbijtuffen, wiegt de Donau ons in
haar schoot.
Ik kauw op het idee van een turkitude, zoals er ook een negritude en een belgitude bestaan, die allebei een bepaalde levenswijze aanduiden.
‘Je bedoelt dat je elkaar niet eeuwenlang kunt negeren?’
Nu komt er een veelkleurig verlichte discoboot langsvaren, waarop Madonna met een seksueel getint lied Servische jongeren helpt globaliseren.
‘Hoe verklaart je dan de haat tegen de Bosnische moslims? Dat zijn niet eens Turken.’
Hij haalt zijn schouders op.
‘Bosnische moslims zijn Bosnische Serviërs die ooit tot de islam zijn bekeerd. Sommigen beschouwen dat als een verloochening van het Servendom, of hoe noem je dat. Je vindt trouwens ook wel Serviërs die weigeren een voet in een Turks restaurant te zetten.’
Lamsvlees eten en non-stop roken zijn natuurlijk subtielere vormen van Turks gedrag dan de baard van de Profeet aanroepen. Evengoed zou ik het bestuur over Europa toch niet aan de Bosnische Serviërs toevertrouwen – zij het ook niet onmiddellijk aan de Servische Serviërs. Democratie vergt een paar eeuwen van oefening.
Mijn collega zuigt op een graat van zijn katvis uit de Donau.
‘Kleinere volkeren hebben grotere minderwaardigheidscomplexen,’ zegt hij.
De karaf met wijn glimlacht en ik besluit het onderwerp katholieke fascisten in Kroatië nog wat uit te stellen. In plaats daarvan verdiep ik me in de ingrediënten van onze maaltijd: de verse knoflook, tomaten, vis, aardappelen – en hierachter doemt de fantasie van een autarkisch, nog niet door de moderne wereld vernietigd platteland op; een voorouder in mij overschouwt de rommelige romantiek van zijn erf, rondom zijn okergele boerderijtje, waar hij heer en meester is, zijn eigen fruit plukt, zijn eigen groenten teelt; zijn eigen geiten blaten er, zijn eigen hooioppers weerkaatsen er het gouden zonlicht; in november zal zijn eigen varken er krijsen; en tot deze droom behoort ook de schandelijke, tegen alle moderniteit indruisende dienstbaarheid van moeder de vrouw, die mij, patriarch, de keuken uitjaagt… (Wel raakt hij enkel met behulp van een tang van zijn kiespijn verlost en hebben twee van zijn kinderen de lagereschoolleeftijd nooit bereikt.)
In elk restaurant of café – hier kafana geheten – beroert op zeker uur een orkestje, samengesteld uit gitaar, viool, accordeon en weemoedigheid, de snaren van het Servische gemoed. Er hoort een zangeres bij, uit wier boezem de volksliederen opwellen, en iedereen zingt mee, de burgerman, de nieuwe rijke, de dichter. In ruil voor honderd dinar krijg de Serviër een lied dat zijn lot bezingt; wanneer een lied hem emotioneel raakt, maak hij een gebaar alsof hij zijn pols doorsnijdt.
‘Vergelijk dat eens met die weke, taartjes vretende Habsburgers aan de overkant!’ roept de dichter.
Wij nuttigen slivovice zoals een degenslikker messen.
Intussen probeer ik iets te denken over het fenomeen dat werkelijk iedereen de teksten van tientallen liedjes kent; dat er dus een levende volkscultuurbestaat.
Waarom associëren wij, die gewillig alle globale prefab slikken, dat verschijnsel toch spontaan met primitieve noties, met bloedverbondenheid en grond? Zou het kunnen dat wij iets te zeer door de Amerikanen zijn bevrijd, of is dat een infame redenering?
Het water weerspiegelt de nacht.
Brandende slivovice! Wat een treffende weergave van de Servische karakterstructuur vorm je!
(wordt misschien vervolgd)
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
Professor Dirk Rochtus leidt zoals elk jaar een reis naar Duitsland. Deze kaar naar het onbekende Silezië.