Onder de Serviërs (2)
Serviërs
Josip Tito, president van Joegoslavië (links) en Leonid Brezjnev, secretaris-generaal van de communistische partij van de Sovjet-Unie (met medailles), 1971.
foto © Reporters
In dit tweede deel over Balkanland Servië mijmert Benno Barnard over de horizontale samenleving, zonder klassen, ooit rijp voor het communisme.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVan alle lelijke steden in Europa is Belgrado ongetwijfeld de mooiste.
De lelijkheid is vooral het gevolg van de bombardementen door de nazi’s en de geallieerden. Aanschouw in het centrum de nog overgebleven voorname Europese panden die de vorige eeuwwisseling ons heeft nagelaten, en die er hier niet heel anders uitzien dan in Brussel of Praag of Budapest; en zie hoe daartussenin de armoedige, universele bouwkunst van het tijdvak 1950-1990 verrijst, waarmee de tijdens de oorlog ontstane gaten als holle kiezen zijn geplombeerd.
De straten ruiken naar benzine en tabak. Het is allemaal erg Europees, maar ouderwets Europees: tabak is bij ons een zeldzaamheid in het openbaar en onze motoren zijn minder romantisch vervuilend…
Achter een kafana, een café, is een muur die het bovenste deel van een borstwering vormt: in de diepte stroomt de rivier; aan de overkant verrijzen de constructies van het nieuwe Belgrado. In een van de torengebouwen was het Centraal Comité van de Communistische Partij gevestigd. In de tijd van Tito speelden ze in de lift continu een bandje met de Internationale af, zegt mijn vriend de dichter. Hij heet Josip, naar Josip Broz Tito, automonteur, agitator, maarschalk en held van de Joegonostalgici.
‘Ik heb me lang voor dat Josip geschaamd, maar nu pronk ik ermee. Zo slecht was het onder Tito nu ook weer niet.’
‘Maar wel communistisch,’ zeg ik.
‘Hoor eens hier, de geschiedenis heeft in ons geen talent voor democratie ontwikkeld. Maar omdat we stronteigenwijs zijn en graag ruzie maken, scheurden we ons van Moskou af en ontwikkelden ons eigen communisme. Niet geweldig, maar best leefbaar.’
‘En dictatoriaal. Je ontkent toch niet dat het een politiestaat was? Ik heb ergens gelezen dat er meer politieke gevangenen waren dan in alle satellietstaten van de Sovjet-Unie bij elkaar.’
‘Zeker in de jaren vijftig was de situatie dramatisch. Maar daarna werd het geleidelijk beter. En Tito verhinderde wel dat al die verschillende stammen hier elkaar in de haren vlogen.’
‘Met stammen bedoel je orthodoxen, katholieken en moslims?’
‘Dat bedoel ik, ja. De oorlog die mijn vaderland heeft verscheurd was een godsdienstoorlog. Dat staatsatheïsme was zo gek nog niet. Het verbood overigens niemand naar een orthodoxe kerk te gaan.’
In een rommelig boekwinkeltje heb ik een prentbriefkaart gekocht met een officieel portret van maarschalk Tito. Hij zit achter een zwaar bureau een document te lezen, pen in de aanslag, sigaar tussen duim en wijsvinger. Golvend haar. Donker brilmontuur, met bruinig getinte glazen. Grijs, tweedelig pak. Op het bureau een bloemstuk met een lint eromheen, dat om een of andere reden aan een Belgisch bordeel herinnert, of althans zoals ik me een Belgisch bordeel voorstel…
Nette armoede.
Nette armoedige rijkdom.
Op dat partijgebouw heeft de NAVO in 1999 drie tomahawks gegooid.
‘Waarom drie, zul je zeggen? Die dingen zijn toch peperduur?’
Ik heb geen flauw idee, kameraad Josip.
‘Het gebouw was zo koppig als het communisme zelf. Het viel niet om. Het is uitgebrand maar blijven staan. Inmiddels is het gerestaureerd en de grap is dat er een plan bestaat om er een identieke toren naast te bouwen.’
‘Waar jullie natuurlijk geen geld voor hebben.’
‘Straks betaalt de Europese Unie er wel voor. Mochten we per ongeluk ooit lid worden.’
Een van de meest idyllische plekken in Belgrado is het park van de citadel, waar we later die dag rondslenteren. In de behaaglijke lente worden we er omringd door de kenmerken van een vreedzame tijd, ongehaastheid, ijsjes, spelletjes, lezen op een bankje, vrijen in de zon… Ik vraag me af in hoeverre er zoiets bestaat als hereditaire oorlogsdrift. Hoe simplistisch is het om te denken dat de inwoners van deze contreien messentrekkers zijn, altijd bereid hun kudde en de eer van hun vrouwen te verdedigen, altijd geneigd rovers de keel door te snijden?
Van deze vraag formuleer ik tegenover Josip een tactvollere versie.
‘Je moet weten dat een middenklasse en adel hier ontbreken. De eerste Servische vorst stamde van varkenshoeders af. Er is altijd een arme massa en een corrupte bovenlaag geweest. En dat heeft de mensen hier manipuleerbaar gemaakt. Ze laten zich makkelijk ophitsen tot een oorlog… Ik kan het niet ontkennen.’
Hoe oud zijn die dingen, hoe diep in het collectieve karakter gekerfd zijn dergelijke reflexen?
De zon brandt. In het volgende dal zijn ze onbetrouwbaar en hebzuchtig. De pope zegt dit, de priester zegt dat en de imam nog iets anders. De eer wankelt. De pruimenbrandewijn vuurt het gemoed aan. Mijn dochter is beeldschoon. Mijn oogst is verdord. Armoede. Achterlijkheid. En altijd loert het romantische gevoel dat er een andere wereld moet bestaan, een verwezenlijking van het op aarde onbestaande, sevdah geheten.
Mag ik je woorden zo samenvatten, Josip?
‘Dat is de romantische kijk. Maar die klopt vrij aardig. Je moet je een cultuur voorstellen waarin je de bendeleider hebt, de macho, de nouveau riche. Maar de gentleman ontbreekt. Je kunt veel bezwaren tegen de adel aanvoeren, maar de adel heeft er in Europa wel voor gezorgd dat er in de negentiende eeuw, in de moderniteit een notie kon ontstaan van burgermansfatsoen. Dat is in de Balkan nauwelijks gebeurd.’
Het ontbreken daarvan lijkt me een fataal gebrek. Zonder de burgerman die doet of hij van adel is geen beschaving.
‘In Servië is er gewoon geen verticale ordening,’ zegt Josip na een stilte die door Servische pop uit een ghettoblaster aan flarden wordt gescheurd. ‘Degene met het grootste geweer is de baas, tot hij vermoord wordt tenminste. We zijn niet het meest rationele volk op aarde.’
‘En het socialisme onderdrukte die uitwassen dus?’
‘De Slavische volkeren zijn eigenlijk geboren communisten. Dat zit in onze tribale erfenis. Je kunt dat tot op zekere hoogte vergelijken met alle tribale culturen, de islamitische voorop: een grotendeels ongeschoolde, manipuleerbare massa, met een corrupte, manipulerende bovenlaag.’
Interessante anekdote in dat verband: dichter Josips vader was een boerenzoon die goed kon leren. De grootouders van zijn moeder waren Kroaten die tot de Oostenrijks-Hongaarse bourgeoisie behoorden, en gold als een erfelijke klassevijand. De vader moest de partij toestemming vragen om met haar te mogen trouwen.
‘Haar grootouders? Wat kon zij daar nu aan doen?’
‘De ambtenaar die zich aanvankelijk met het dossier bezighield was door mijn moeder afgewezen.’
Daarna maakte de vader carrière, zodat Josip als een product van de titoïstische elite beschouwd kan worden. Hij beaamt het met een dubbelzinnige grijns. ‘Ach,’ zegt hij. ‘Mijn ouders zijn alweer zo lang dood. Mijn moeder heeft zelfs het uiteenvallen van Joegoslavië niet meer meegemaakt. Mijn vader wel. Het had andersom moeten zijn. Hij had het gevoel dat hij stierf zonder een erfenis achter te laten.’
De grijns maakt zich van zijn mond los en zweeft weg boven de Donau, op zoek naar een gelukkiger mond.
Goed – een cultuur zonder een behoorlijke burgerij dus. Dat maakt het des te boeiender om hier vanaf een terras de voorbijflanerende zoölogie te bestuderen, de doorsneevrouwen en doorsneemannen.
‘Geen tanden? Een snor? Ruikt naar stront? Een Bosnisch meisje!’ Ik herinner me in een krant gelezen te hebben dat een Nederlandse blauwhelm die woorden op een muur in Srebrenica had achtergelaten.
De meisjes in de grote stad hebben beslist geen snor. Misschien zijn ze direct uit hun boerenschoenen in een sprookje gevlucht door hun haar te blonderen: het bouwpakket voor Servische seksbommen bevat een zonnebril, een decolleté, naaldhakken en nog wat parafernalia, maar vooral de nodige scheikunde om hun haar te blonderen. Sommige vrouwen zijn zo te zien in een keramische oven gebakken. De macho’s herinneren dan weer aan de meikever die, wanneer het paard van de sultan wordt beslagen, op het idee komt ook zijn poot uit te steken – deze uitdrukking leer ik van Josip.
De parade van slechte smaak berust op hetzelfde principe als het verfijnde manipuleren dat hoger opgeleide en beter geklede vrouwen doen. Josip gelooft in het spel van de verleiding, dat de heer der schepping immers eeuwig verliest. De westerse emancipatie heeft in zijn ogen vooral een ideologisch stelsel van frustraties opgeleverd.
‘Best lekkere meiden,’ zegt hij opgewekt.
(wordt vervolgd)
Lees ook deel 1 van deze reeks.
Tags |
---|
Personen |
---|
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
Professor Dirk Rochtus leidt zoals elk jaar een reis naar Duitsland. Deze kaar naar het onbekende Silezië.