JavaScript is required for this website to work.
Wetenschap

Oorlogen ‘goed voor de geneeskunde’?

Wat blijft over van een hardnekkige legende?

Luc Pauwels15/6/2021Leestijd 4 minuten
Een militair veldhospitaal: toch niet de beste plek voor uitvindingen.

Een militair veldhospitaal: toch niet de beste plek voor uitvindingen.

foto © Andrey Metelev/Unsplash

‘Oorlog is goed voor de geneeskunde’, wordt wel eens gezegd. Is er ook iets van waar? En zoniet, waar komt die gedachte dan vandaan?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Bij de recente oorlog in de Gazastrook en de burgeroorlog in Jemen denken we terug aan een hardnekkige legende. Oorlog zou ‘goed zijn voor de medische vooruitgang.’  Maar klopt dat ook? Bieden oorlog dan toch een onbedoeld voordeel? Luc Pauwels vroeg het aan Dr. Leo van Bergen, medisch historicus met bijzondere reputatie. Hij houdt zich sinds jaar en dag bezig met de relatie tussen oorlog en geneeskunde.

Is het waar dat oorlogen voor grote vooruitgang in de geneeskunde hebben gezorgd?

Neen, dat is niet waar. Wel zijn er in oorlogstijd bij tijd en wijle ontdekkingen gedaan die ook in vredestijd konden worden gebruikt. Ook het gebruik van al gedane ontdekkingen is soms in een stroomversnelling geraakt, zoals het gebruik van penicilline of verdoving. Maar dat geldt ook, en veel meer nog, voor vredestijd. De meeste echt belangrijke medische vindingen zoals bijvoorbeeld de bacteriologie of de ontrafeling van het DNA, zijn in vredestijd gebeurd.

De omstandigheden in vredestijd – denk aan internationale uitwisseling van kennis of controle van verkregen resultaten – zijn veel beter voor het boeken van waarlijke medische vooruitgang. Als er vooruitgang is geboekt in oorlogstijd bij sommige delen van de geneeskunde, dan zijn andere onderdelen  juist fiks op achteruitgegaan omdat zij voor de oorlog van ondergeschikt belang waren.

Een ander argument is dat velen als medische leek de oorlog ingingen en er volleerd uitkwamen. Maar dat gaat alleen over specifieke oorlogsverwondingen die voor een groot deel in vredestijd niet voorkomen. Het gaat ook alleen op voor bepaalde specialismen zoals chirurgie, orthopedie of psychiatrie. In andere specialismen werd de oefening juist teruggeschroefd, denk maar aan kindergeneeskunde, gynaecologie of geriatrie

Waar komt die veronderstelling vandaan? Waarop steunt ze?

De veronderstelling steunt op puur anekdotisch bewijs. Veel artsen kunnen wel iets opnoemen dat in een bepaalde oorlog in hun vakgebied is uitgevonden. Ze nemen dan aan dat zonder die oorlog de uitvinding niet zou gedaan zijn. Ten eerste is dat laatste helemaal niet zeker. Ten tweede is het onjuist om vanuit enkele uitvindingen, die vaak helemaal niet zo baanbrekend waren als veelal werd voorgesteld, te stellen dat dus oorlog in zijn geheel goed is voor de geneeskunde in haar geheel.

De veronderstellingen achter de zin ‘oorlog is goed voor de geneeskunde’ gaan trouwen nog veel meer op voor vredestijd. Maar niemand zegt ooit: ‘Vrede is goed voor de geneeskunde’.

Kan je zeggen dat het tegendeel waar is? Dat in oorlogstijd het medische ondergeschikt is aan het militaire?

Ja. Bedenk dat medische hulp in oorlogstijd niet primair gericht is op het genezen van zieken en gewonden, maar op het weer gevechtsklaar maken van de soldaat. Als dat is bereikt, wordt men ‘genezen verklaard’. Als daarbij een vinding werd gedaan die ook algemener toepasbaar bleek, dan was dat bijvangst, niet doel. Experimenten waren gericht op het verhogen van efficiëntie en snelheid. Efficiëntie en snelheid zijn niet hetzelfde als kwaliteit of wetenschappelijk bewezen effect.

Bovendien waren veel vindingen gericht op problemen typisch voor oorlogstijd. Wie bijvoorbeeld door de Eerste Wereldoorlog een kei in het behandelen van gasgangreen was geworden, hoefde niet te verwachten daar vanaf november 1918 een glanzende carrière mee op te kunnen bouwen. Het probleem bestond niet in vredesziekenhuizen.

Geldt dat ook voor de psychiatrie?

Ja. Ten eerste was de veronderstelling tot diep in de tweede helft van de 20ste eeuw dat oorlog niets met psychische problemen te maken had. Of beter: oorlog mocht niet als oorzaak worden gezien, omdat dat niet best is voor de moraal, noch van de soldaten zelf, noch van het thuisfront. Dus werd er gezocht naar vreemde snuiters in de familie of ‘onmannelijk’ gedrag in de jeugdjaren van de neuroticus. Met andere woorden: de gekte werd niet veroorzaakt door de context, maar lag in het individu. De oorlog had de reeds aanwezige ‘karakterzwakte’ alleen maar duidelijk gemaakt.

Dus werden in de Eerste Wereldoorlog, om die als voorbeeld te nemen, de methodieken gericht op het zo snel mogelijk wegnemen van de symptomen, door het veroorzaken van pijn, bijvoorbeeld met behulp van elektriciteit. Althans bij de soldaten. De officieren kregen praat- of bezigheidstherapie in lommerrijke gebieden. De filosofie erachter was: de soldaat moest banger worden voor het hospitaal dan voor het front. Al waren Duitse psychiaters vaak al tevreden als de Kriegsneurotiker in de wapenfabriek aan het werk konden.

Zijn er belangrijke verschillen tussen medische zorg in oorlogstijd en in vredesdagen?

Ja. De wetenschappelijke omstandigheden in vredestijd zijn veel geschikter voor het bereiken van daadwerkelijke vooruitgang dan in oorlogstijd. Er is kort gezegd veel meer ruimte voor fundamenteel onderzoek in plaats van toegepast onderzoek, dat in oorlogstijd het alleenrecht heeft. Ook is er in vredestijd kans op herhaalbaarheid, wat onontbeerlijk is voor de validering van behaalde resultaten.

In oorlogstijd is herhaling van experimenten vaak alleen al praktisch niet mogelijk. Herhaling van een oorlogsexperiment in vredestijd is daarbij lastig omdat de kans zeer groot is dat het experiment niet door de ethische toetsing komt. Het is precies de reden dat bijvoorbeeld de uitkomsten van experimenten in concentratiekampen niet gebruikt kunnen en mogen worden. De herhaalbaarheid ervan is zacht gezegd ietwat lastig.

Wat is de oorsprong van de mythe dat ‘oorlog goed is voor de geneeskunde’?

In de oorlogen van de negentiende eeuw waren er al berichten dat er iets was uitgevonden of toegepast kon gaan worden. Dat leidde nog niet tot de veralgemenisering dat oorlog dus goed is voor de geneeskunde. Dat gebeurde na de Eerste Wereldoorlog wel. Al waren er ook artsen die het tegenovergestelde beweerden, zoals de Belg Maurice Duwez of de Nederlander Arius van Tienhoven. Het heersende verhaal werd onder meer verkondigd door de Duitse chirurg Ferdinand Sauerbruch: hoe men ook over de oorlog zelf dacht – zegen of ramp – hij had in ieder geval de geneeskunde op een hoger plan gebracht ter meerdere eer, glorie en gezondheid van latere patiënten. Bewijzen hiervoor werden niet echter niet geleverd en tegengestelde opinies werden genegeerd.

Een fraai voorbeeld is de Nederlandse-Zwitserse hoogleraar Otto Lanz. In 1915 vluchtte hij vanuit een Duits oorlogshospitaal terug naar Utrecht, blij die ‘middeleeuwse toestanden’ achter zich te kunnen laten. Tien jaar later gaf hij hoog op van al wat hij en zijn collega’s in de oorlogsjaren hadden opgestoken.

Artsen waren met andere woorden op zoek naar zingeving. De rol die zij in de oorlog hadden gespeeld was terugblikkend niet iets geweest om alleen maar trots op te zijn. Zij hadden opgelapt met als waarschijnlijke gevolg verlenging van de slagen en van de oorlog zelf. Hun werk had daardoor niet alleen levens gered, maar ook gekost, terwijl Hippocrates toch het ‘doe geen kwaad’ had voorgeschreven. De mythe dat zij beter waren geworden in hun werk, dat zij veel hadden geleerd en dat oorlog dus de geneeskunde vooruithielp, verzachtte de pijn, suste het geweten.

Meer weten over oorlog en geneeskunde? Zie https://boeken.doorbraak.be/p/aspekt-articles-de-grote-oorlog-henk-van-der-linden/

Luc Pauwels (1940) is historicus, gewezen bedrijfsleider en stichtte het tijdschrift 'TeKoS'.

Commentaren en reacties