JavaScript is required for this website to work.
Europa

Over regionalisme, nationalisme en het zelfbeschikkingsrecht van volkeren

geïnspireerd door lectuur van de Duitse filosoof Hermann Lübbe*

Geraard Goossens19/8/2019Leestijd 7 minuten
Hermann Lübbe

Hermann Lübbe

foto © collage

Het begrip ‘volk’ is geen atavisme, en zelfbeschikkingsrecht geen historisch relict. Moderniteit en homogenisering bevorderen ze juist.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een maat voor het dynamische karakter van onze cultuur is de snelheid waarmee zich homogeniserende structuren – informatie- en communicatiesystemen, productiemethoden, verkeerssystemen – globaal verspreiden. Zij veroorzaken een historisch ongeziene mobiliteit van een historisch ongezien aantal mensen en ze versterken over heel grote ruimtes onze wederzijdse afhankelijkheid. De zogenaamde wereldgemeenschap is dus allerminst een fictie, maar een praktische en normatieve realiteit. Het aantal mensen dat erin opgroeit en dat wetenschappelijk, technisch, economisch en politiek van haar vanzelfsprekendheid leeft, neemt enkel toe.

Maar dit globaliserende proces legt zich over zeer verschillende, traditionele herkomstwerelden en het is op dat moment dat ook ‘identiteit’ cultureel en politiek een thema moet worden. Want moderniseringsprocessen bedreigen identiteiten en dus zal, complementair met de structuren die ons steeds meer met elkaar verbinden en aan elkaar gelijk maken, ook de interesse groeien in het behoud van wat ons van elkaar doet verschillen. De behoefte aan particuliere, herkomst-specifieke identificatieprocessen wordt intenser samen met de groei van een homogeniserende cultuur. Dat die particulariserende zelfhistorisering hoogtij viert laat zich dan ook met tal van voorbeelden illustreren.

Denken we aan de toenemende gevoeligheid voor monumentenzorg, waar we de authentieke bouwsubstantie absoluut willen bewaren in steden die tegelijk allemaal wereldsteden willen zijn. Denk aan het ongedifferentieerde comfort waar de toerist op rekent, terwijl hij tegelijk overal waar hij heen gaat toch op zoek is naar het ‘typische’. Denk aan de toename van het aantal musea en de explosie in het objectgebied van wat allemaal geïnventariseerd en gearchiveerd wordt, terwijl musea zelf al lang geen stoffige bewaarplaatsen meer zijn en archieven alles in het werk stellen om publieksvriendelijk te zijn. Denken we aan het aantal retrospectieve kunsttentoonstellingen, denk aan het succes van populariserende historische lectuur enzovoort.

De zelfhistorisering is dus geen a priori ideologisch conservatieve of traditionalistische praktijk. Erfgoedspecialisten hoeven geen traditionalisten te zijn, monumentenzorgers of museumdirecteurs geen conservatieven. Historiserende wetenschappen zitten zowel onder een ‘links’ als onder een ‘rechts’ beleid in de lift. En dit is geen banale vaststelling, want het komt er blijkbaar voor iedereen op aan dat wij de historisch-particuliere elementen ook functioneel present houden, en kunnen integreren in een steeds globalere en homogenere context. En wanneer die historiseringsbeweging zich ook politiek organiseert dan kan men spreken over ‘regionalisme’.

Regionalisme en homogenisering

De oorsprong van het regionalisme is dus een compenserende reactie op de culturele homogeniseringsdruk die van de moderne beschaving uitgaat. De vaststelling dat mensen emancipatorisch kunnen loskomen uit hun contingente herkomst en dat dit onmiskenbaar tot het proces van beschaving behoort, is triviaal. De vraag die in het regionalisme naar boven komt, en die ook antwoord geeft op de legitimiteit ervan, is die naar de grenzen van dat emancipatieverlangen. Dat die grenzen er moeten zijn, is ook triviaal.

Ze loochenen zou namelijk betekenen dat onze identiteit volledig tot onze beschikking staat, dat we ze exclusief zouden moeten kunnen richten op doelen met universele geldigheid en dat we zo in een toestand van indifferente mensheidshomogeniteit zouden kunnen terechtkomen. Dat zou de utopie zijn van mensen die enkel nog mensen zijn en hun respectievelijk anders-zijn als Ier, Portugees of Pool (maar ook als katholiek of jood of moslim) achter zich hebben gelaten. Zo’n identiteitsconcept is echter absurd vanwege zijn feitelijke onmogelijkheid.

Maar waar ligt de grens dan? Hoeveel van hun contingente identiteit kunnen mensen verondersteld worden op te geven in het moderniseringsproces? De grens ligt daar waar dat emancipatieproces inhumaan en terroristisch wordt. Dit kan men bijvoorbeeld vaststellen in de stelling van Marx dat, nadat de Franse Revolutie godsdienstvrijheid voor de joden had gebracht, het er nu zou op aankomen de joden en de mensheid van het Jodendom te emanciperen, te bevrijden. De religie-politiek in sommige communistische landen heeft aangetoond waartoe dit kan leiden. Toch is het niet steeds makkelijk te bepalen in welke gevallen de historistische conserveringsimpuls en in welke gevallen de universele eisen die gepaard gaan met de modernisering het hoogste recht toekomt. Een heel algemeen normatief oriënteringsprincipe zou ‘zoveel universaliteit als nodig en zoveel verscheidenheid als mogelijk’ kunnen zijn.

Wat wel vastgesteld moet worden is dat in de regel de gepolitiseerde aanspraak op niet-universaliseerbaar anders-zijn – juist vanwege zijn niet-universaliseerbaarheid – zich zonder zendingsdrang laat gelden. Kortom, het regionalisme manifesteert zich politiek niet als expansiedrang maar als weerstand tegen politieke homogeniseringsdruk. De vrijheid die het claimt, is niet de vrijheid die allen gelijk maakt, maar de vrijheid om krachtens onze herkomst van elkaar te mogen verschillen. Ideaaltypisch kan men op die manier eventueel ook een onderscheid maken tussen nationalisme en regionalisme. Voor het nationalisme schijnt het namelijk constitutief te zijn dat het, bovenop contingente herkomst, ook nog een superioriteitsgevoel cultiveert en dit werkt tendentieel expansief. Het opeisen van culturele superioriteit, waardoor de eigen natie tot incarnatie van universele mensheidsdoelen wordt, hetgeen resulteert in een universele zendingsdrang, is niet kenmerkend voor het regionalisme. Dat heeft bescheidener doelen en is meestal gericht op het verwerven van culturele en bestuurlijke autonomie.

Heropleving van de herkomstwerelden

Uiteraard draagt het zogenaamde zelfbeschikkingsrecht waarop die regionalisten een beroep doen de mogelijkheid tot conflicten in zich. Iedereen looft dan de Europese Unie omdat ze die conflicten tussen naties in West-Europa op zijn minst zou hebben geneutraliseerd. Maar met het ineenstorten van de Sovjet-Unie is de ‘nationalisme’-problematiek opnieuw expliciet op de agenda gekomen. In de ex-Oostbloklanden heeft men een heropleving van de herkomstwerelden kunnen waarnemen. Dat hier een hoog-explosieve dynamiek mee op gang kan komen is gebleken tijdens de burgeroorlog in ex-Joegoslavië.

Maar hiermee is over dit ‘nationalisme’ toch nog niet het laatste woord gezegd. Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren werd namelijk ook expliciet erkend en bekrachtigd in een charta van de Verenigde Naties in 1966, en in de slotakte van de conferentie voor veiligheid en samenwerking in Europa van 1975. Het gaat hier dus over de ‘positivering’ van een onvervreemdbaar recht dat nu niet enkel individuen, in de vorm van mensenrechten, maar ook collectieven toebehoort.

Men kan zeggen dat het zelfbeschikkingsrecht der volkeren de natie, zelfs indien ze nog geen staat is, als rechtssubject herkent. En het zou absurd zijn te veronderstellen dat de erkenning van naties als rechtssubjecten een soort van creatio ex nihilo zou zijn. Volkeren zijn in vele gevallen namelijk ouder dan staten, en bewaren ook een zeker vermogen tot zelfidentificatie lang nadat staten zijn verdwenen. Historisch is het zelfbeschikkingsrecht van volkeren ook een recent recht, dat zijn kracht vooral in de vorige eeuw heeft laten gelden. Alleen al daarom is het onzin om het volksbegrip tot een atavisme te verklaren en nationale oriënteringen in de politiek tot een historisch relict.

Rechten worden bovendien nooit interesseloos ontdekt, maar zijn steeds antwoorden op concrete problemen en conflicten. Zo was tijdens de jaren vijftig en zestig de belangrijkste functie van dat zelfbeschikkingsrecht het kolonialisme te delegitimeren. De VN werd dan ook een wereldforum voor antikolonialistische zelfbeschikkingspropaganda. En met succes.

Nieuwe staten met soms willekeurige grenzen

Maar daarmee is de centrale vraag nog niet beantwoord, namelijk: wat is dat dan ‘een volk’? De geschiedenis van de dekolonisering heeft geen aanleiding gegeven tot een generaliseerbaar, normeerbaar antwoord op die vraag. De nieuwe staten in Afrika vormden zich meestal binnen grenzen die historisch het resultaat waren van de willekeur van de machtspolitiek van de kolonisatoren. In sommige gevallen moet dit tot het besluit leiden dat ook in etnisch gemengde gebieden een collectieve identiteit en een staat kan gevormd worden, en dat dus het volk niet altijd aan de staat voorafgaat.

In andere postkoloniale staten heeft dat de etnische tegenstellingen alleen maar op de spits gedreven en tot bloedige burgeroorlogen geleid. Wie in het dekoloniseringsproces de volkeren geweest en gebleven zijn die, een beroep doend op hun zelfbeschikkingsrecht, onafhankelijke staten zijn geworden, kan men niet zeggen. Het dekoloniseringsproces is dan ook geen juridisch maar een politiek proces. Ook in Europa had eerder al, na de eerste wereldoorlog, zo’n pluralisering van nieuwe staten plaatsgevonden. Bijvoorbeeld tijdens de opdeling van de veel-volkeren-staat Oostenrijk-Hongarije. Met dit belangrijke verschil dat het hier veel duidelijker was welke entiteiten als volkeren moesten beschouwd worden. De meeste Europese volkeren beschikken namelijk al sinds de Verlichting en de Romantiek over een historisch gereflecteerd zelfbewustzijn en over een politiek activeerbare identiteit.

Dit zelfbeschikkingsrecht is dan ook een van de krachtigste middelen geweest die voor de uiteindelijke desintegratie van het Oostblok hebben gezorgd. En niemand heeft het recht van de Baltische staten, Polen of Hongarije in vraag gesteld, om opnieuw onafhankelijke staten te worden. Het geval van Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië illustreert dan weer dat de vorming van nieuwe staten in de moderne wereld geen kwestie meer kan zijn van diplomatieke onderhandelingen tussen grootmachten. Per decreet laten zich geen volkeren of staten meer vormen.

Politiek is van een andere orde dan wetenschap

Maar volgt daaruit dat de volkeren die heden ten dage zelfbeschikkingsrecht opeisen eerst moeten kunnen bewijzen dat we hier effectief te maken hebben met een collectief dat ‘een volk’ mag genoemd worden? Moeten we, om het zelfbeschikkingsrecht efficiënt te hanteren, eerst weten wat een volk is? Kan men aan volkeren een bewijs vragen dat zij inderdaad collectieve subjecten zijn die overeenkomstig objectieve criteria een volk kunnen genoemd worden? Wie zou zo’n bewijs van volk-zijn moeten afleveren? Moet de VN een expertencommissie van volkenkundigen, antropologen en historici oprichten die hierover kan delibereren?

Dat is absurd. Met andere woorden, voor het zelfbeschikkingsrecht is een eenduidige definitie van wat een volk is niet nodig. Etnosociologen mogen criteria hebben waarmee ze volkeren kunnen onderscheiden, hermeneuten mogen aan de bijzondere betekenis herinneren die taal heeft wanneer een volk wordt gevormd. Historici mogen het bestaan van volkeren verklaren uit de integrerende kracht van rechtsinstituties of negentiende-eeuwse nationalistische ideologieën. Aan een volksbegrip dat ook volkenrechtelijke betekenis heeft, komt men op die manier niet.

Vergelijk het met mensenrechten. Net zoals het onwenselijk is om een normatieve expertendefinitie te verlangen van wat ‘een mens’ is voor het toekennen van mensenrechten, zo is ook een normatieve definitie van volk-zijn in een volkenrechtelijke context onwenselijk. Cognitief bekeken is de wetenschap ‘wat een mens is’ namelijk triviaal. En dat geldt, mutatis mutandis, ook voor een volk. Collectieven hebben geen toestemming van de wereldgemeenschap nodig wanneer ze zich een volk willen voelen. Dit wil zeggen dat het feit dat volkeren net als individuen rechten hebben, onafhankelijk is van de mening van derden die kunnen vaststellen of ze objectief met een volk te maken hebben. Het bestaan van een volk is niet het resultaat van cognitieve operaties maar van politieke processen.

Dat zo’n politieke processen gewelddadig kunnen verlopen klopt uiteraard, maar dat is geen reden om het recht op zelfbeschikking weer in te trekken. Tot de oplossing van potentiële conflicten draagt dit namelijk niets bij. De enige vreedzame oplossing ligt in de uitwerking van procedures waarin volkeren hun recht op zelfbeschikking kunnen laten gelden. De politieke emancipatie van de meerderheid van de volkeren in het Oostblok, de boedelscheiding in Tsjecho-Slowakije zijn hiervan voorbeelden.

Toenemende zelfbeschikkingseisen

Om te besluiten. De vraag waarop de samenhorigheid van een volk dat zich als rechtssubject vormt stoelt, is de iure niet relevant. Enkel de onderhandelingen, procedures en verdragen die dit proces begeleiden zijn dat wel. Taalgrenzen noch religiegrenzen zijn identiek aan staatsgrenzen. En ze moeten dat ook niet zijn.

Waarop een wil tot zelfbeschikking zich beroept is hoogst heterogeen en daarom materieel niet normeerbaar en enkel in procedures constateerbaar. Het zelfbeschikkingsrecht verhoudt zich bovendien niet anachronistisch tot een eventuele Europese eenmaking. De behoefte tot differentiatie verhoudt zich integendeel compenserend tot uniformiseringsprocessen, en dus zal ook samen met de Europese integratie de virulentie van zelfbeschikkingseisen toenemen.

Dit is misschien te betreuren, maar het enige alternatief is de kerkhofrust van een totalitaire onderdrukking. Want het klopt: ten tijde van de marxistisch-leninistische dictatuur waren er in het Oostblok geen nationaliteitenconflicten.

_____________

* Met name Politischer Historismus. Zur Philosophie des Regionalismus; in Philosophie nach der Aufklärung (Düsseldorf, 1980) en Abschied vom Superstaat. Vereinigte Staaten von Europa wird es nicht geben (Berlin, 1994).

Categorieën

Geraard Goossens is master wijsbegeerte en archivaris bij de VRT

Commentaren en reacties