Van De Panne tot Opgrimbie: mijmeringen bij 5 jaar Vlaamse federale minderheid (2008-2013)
Deel 5: De Franstalige politieke partijen (bis): de gekwetste heerser
Osceola is moe van België. In een essay zegt hij waarom en hij doet dat in een aparte, niet-klassiek flamingante taal, waaruit misschien meer dan moeheid boosheid spreekt. Een stevige boterham met een staalharde analyse. Deel 5. (lees ook de vorige delen [http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/panne-opgrimbie-een])
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement ‘Tout va très bien, Madame la Marquise,
Tout va très bien, tout va très bien.
Pourtant, il faut, il faut que l’on vous dise,
On déplore un tout petit rien’
Paul Misraki, 1935
Maar de heerser (zie deel 4) is gekwetst, misschien zelfs vernederd. Hij heeft met lede ogen moeten aanzien dat de Vlamingen gedurende decennia hele stukken en brokken bevoegdheid en begroting uit de unitaire staat wegsleurden. Als één langgerekt volksfeest in het paleis van een pas omgevallen Arabische despoot. Schrijnende pijn, jaren later voelt het nog altijd als amputaties (meervoud). En hij wordt ’s nachts soms uit zijn slaap gehouden door het doembeeld dat het voor hén wel eens nooit genoeg zou kunnen zijn.
Hij zag ondertussen zijn eigen dominante cultuur verarmen, en ziet zich al decennia jaar na jaar living hand to mouth-transfers aanvaarden van de cultuur die hij ooit probeerde te assimileren tot de zijne. De heerser-bedelaar. Uitbreiding van het sociaal stookoliefonds, dat was de aalmoes die de PS eiste toen Leterme die partij einde 2007 vroeg zijn coalitiepogingen te komen depanneren. Ambitie? Veralgemening van het assistanat, ook bekend als: iedereen een uitkering.
‘C’est la mer à boire’: de heerser zag zijn staatsbedrijven failliet gaan of opgekocht worden. Met als absolute dieptepunt les hauts-financiers Lippens-Votron-Mittler, aanspraakmakers op de troon van de ooit soeverein heersende Société Générale de Belgique. Op het hoogtepunt van hun hoogmoed werden ze met pek en veren afgevoerd, als uit een ordinaire goktent in een strip van Lucky Luke. Parvenus zou Di Rupo zeggen. België, het enige land dat als gevolg van de bankencrisis een grootbank aan het buitenland moest verkopen. (Aan … Frankrijk, needless to say. ‘Bof’, zuchtte Maurice Lippens achteraf, ‘die van BNP waren de enige buitenlanders die niet bang waren van het Belgische institutionele doolhof’.)
De Belgenmop is België zelf
En tenslotte, to add insult to injury, zag de heerser zich de Belgenmop van de wereld worden door zijn wereldrecord ‘land zonder regering zijn’. (Sublieme bewijs uit het ongerijmde van het niet-werken van België: veronderstel namelijk dat België wél werkt, en je stoot onvermijdelijk op een contradictie: 500 dagen aanmodderen tot je je zo vastgereden hebt dat je niet meer vooruit of achteruit kan.) Hoe irritant lang moeten die 500 dagen geduurd hebben voor het Nederlandsonkundige deel van het rondreizende circus dat la diplomatie belge heet? Receptie na receptie, sjieke ambassade na sjieke ambassade daarover vragen krijgen. Daar sta je dan met je Franstalige oververtegenwoordiging qua ambassadeurs Word je elke keer je de wijn aan het bespreken bent – liever in je zeer goede Frans dan in je krakkemikkige Engels (haha, de Belgenmop binnen de Belgenmop: ambassadeurs in schabouwelijk Engels, als België niet bestond moest men het uitvinden) – onderbroken met de vraag om eerst de janboel back home nog eens uit te leggen. Je zou voor minder je glas halfvol wegzetten en de dienstwagen laten voorrijden. De imagoschade is enorm, ze zal de Belgicisten-van-beroep blijven achtervolgen zolang België zal blijven bestaan: ‘Pardon me. Hang on a sec. Zei jij daarnet niet dat land te vertegenwoordigen dat ooit eens – nog niet zo lang geleden – 500 dagen (…)?’
Ook voor binnenlands gebruik is de schade enorm. Was het me in de hoogdagen van Paars al eens gelukt om met een Franstalige over het Belgische probleem te praten, dan kon die als die wou met een vingerknip de discussie doodmaken. ‘T’es séparatiste, ou quoi?’ Di Rupo gemeentjes in de campagne van 2007 vragend aan Leterme: ‘Meneer Leterme, houdt u wel van België?’ Ces petites phrases qui tuent. Phew. Het is zo een uphill battle geweest voor de Vlamingen. Al bijna 200 jaar lang moeten ze zich schuldig voelen niet te houden van iets dat hen werd opgelegd.
Of Vlaamse Belgicisten die beet denken te hebben: ‘Zeg het dan. Zeg het dan, dat je België wil splitsen.’ (‘Want wat met geweld is samengebracht zult zij niet scheiden.’) Zeer nuttig, dat gebroken taboe. Ha, en hoe zou dat voor wijsneus Karel De Gucht geweest zijn die buitenlandminister was tijdens de Leterme-crisis? Beeld: De Gucht als verveelde gast in het rechttoe-rechtaan praatprogramma op Nederland1 Pauw & Witteman; De Gucht zingt tien maal na mekaar helemaal zijn arrogante zelf zijnde het refreintje ‘Tout va très bien madame la marquise’. Pauw en Witteman alleen maar minutenlang wenkbrauwengefrons.
Taal en macht
De heerser ziet zich uiteindelijk zelfs verplicht zich tot het morrende volk te richten in het patois van het volk zelf, le flamand zoals Franstaligen het Nederlands noemen. (Het Nederlands: met 20 miljoen native speakers de 8ste taal van de EU, maar voor wie Frans nog altijd een wereldtaal vindt slechts het dialect van 6 miljoen flamands, en dus tijdverlies om het te leren.) Herinner le prince Philippe in 2001 glimmend van trots als kersverse vader: ‘Het is een vrouwtje!’ Beluister het gestotter van di Rupo, of de platitudes van Onkelinx en Milquet, wanneer ze de pers toespreken na uit de comfort zone van hun ééntalige ministerraad te zijn gerukt. Alsof Vlamingen massaal de politieke geletterdheid van kleuters zouden hebben. Hun strategie is gesofisticeerd: ze lachen de tv-kijkende Vlaming uit door zichzelf uit te lachen. (Trouwens jammer dat de ministerraad – de vergadering die er wél toe doet – nooit op tv komt; in de plaats daarvan krijgen we commedia dell’arte van het parlement, het hysterische Villa Politica.)
‘Maar kijk eens’, zeggen mijn linkse vrienden me, ‘terwijl ons eigen Frans al decennia verslechtert, is hun Nederlands aan het verbeteren’. Hun bewering blijkt gesteund op een populatie van enkele tientallen écoles d’immersion in Wallonië. Berouw na de zonde? Krokodillentranen op een hete plaat? Elke keer een Vlaamse federale ambtenaar in het Frans antwoordt op een vraag van zijn Franstalige overste, zou het met een superieur monkellachje moeten zijn. Voor het eerst in de geschiedenis van België begint te gelden dat macht zich uit door het wél spreken van een taal in plaats van door het niet-spreken van een taal. Als ik Le Soir of Métro opensla, ben ik elke keer weer verbaasd dat alleen buitenlandse tv-programma’s van andere Franstalige zenders worden afgedrukt. Ik heb medelijden met deze woestijn van monocultuur.
De troon van de heerser trilt, net als zijn hand. Remember Philippe Maystadt, de bekwame en eeuwige PSC-machtsminister van (vooral) Financiën (1980-2000). (Hij was het – en niet de kwestie-Happart – die er in 1987 over besliste dat 5 jaar rooms-blauw besparingsbeleid welletjes was geweest.) Voor Maystadt was macht zoiets natuurlijks dat hij het nooitnodig heeft gevonden publiekelijk ook maar een woord Nederlands te spreken. Daarentegen ogen Di Rupo, Onkelinx, Milquet, en le prince Philippe niet als heersers. Ze lijken een beetje schichtig als ze spreken tegen die omsingeling door Vlaamse microfoons. Ze ogen houterig, stuntelig, gemaakt spontaan. Ze ogen alsof ze niet goed in hun vel zitten, zich bewust van een inconvenient truth somewhere out there, waaraan ze keer op keer worden herinnerd door le vent du nord als de verkiezingsuitslagen binnenstromen.
De klap van de 500 dagen zonder regering is nog steeds niet verwerkt: ‘Hielden die rare Vlamingen dan al die tijd al niet van dat prachtige land waarin we nu al bijna 200 jaar met hen samenleven (‘vivre ensemble’)?’ Di Rupo sprak toen hij met zijn PS buitenspel stond tijdens het eerste bedrijf van de Leterme-crisis van een tristesse infinie parmi les gens. De Belgische vlaggen die in Franstalig België werden uitgehangen tijdens de 500-dagen-crisis hadden een hoog ‘Ne me quitte pas’-gehalte. Ze wapperden niet, ze hingen als bijna dode bladeren in die herfst van 2010. Vlaggen van wanhoop, vlaggen van ontkenning. Faire le deuil bestaat uit meerdere stappen. In denial. Het land dat nog niet weet dat het niet meer bestaat. (Niet weten dat het niet meer bestaat. ‘C’est bien dit ça hein’, zou Michel Daerden zaliger grinniken om één van zijn betere wisecracks.) Beeld uit Sus & Wis: een blok steen heeft net een klets gekregen van Jerommeke, maar verkruimelt pas 2 prentjes later.
De heerser zit aan de pillen, fluistert men. Hij is rijp voor de psychiater.
(de auteur is moe van België)
Morgen: ‘de Vlaamse gedoogpartijen’. Osceola schreef hier eerder al de bijdrage ‘treinen van schaamte en andere grensgevoelens’.
Deel 1, deel 2, deel 3 en deel 4 van dit essay verschenen eerder.
<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>
Categorieën |
---|
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Karianne Boer: ‘De lockdowns hebben bijgedragen aan bijna 200 maal meer kindermisbruikmateriaal.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.