JavaScript is required for this website to work.
post

Een ‘rood Israël’ aan de Zwarte Zee

Bruno De Cordier4/3/2019Leestijd 5 minuten
Leden van de joodse commune ‘Rode landbewerker’ (Красный пахарь) in het noorden
van de Krim, omstreeks 1929

Leden van de joodse commune ‘Rode landbewerker’ (Красный пахарь) in het noorden van de Krim, omstreeks 1929

foto © Le Courrier du Maghreb et de l’Orient (https://lecourrierdumaghrebetdelorient.info/israel/israel-un-israel-sovietique-en-mer-noire/)

Een joods thuisland op de Krim? Lang voor de oprichting van Israël leek het een kans te maken, maar de geschiedenis besliste anders

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Tientallen jaren voor de oprichting van Israël werd geëxperimenteerd met een joods thuisland… op de Krim. Een duik in een (half-)vergeten stuk joodse- en sovjet-geschiedenis.

Oktjabr is vandaag een wat verloren steppedorp met een naam van dertien-in-een-dozijn, in het district Jankoïe, in het noorden van de Krim. Weinig herinnert er ter plekke nog aan dat hier bijna een eeuw geleden een kleine zionistische landbouwcommune was die Tel-Hai heette, en de aanzet zou worden van een grotere joodse vestiging in dit gebied, met dorpen die ooit Jiddische en Hebreeuwse namen droegen.

De episode, die verder leeft in de Jiddische folk-klassieker ‘É’Jankoïe’, paste in een sovjet-politiek om de zionistische idee en het joods-socialisme te recupereren voor haar nationaliteitenbeleid en socialistisch-communistisch maatschappijproject.

Joodse aanwezigheid

De joodse aanwezigheid op de Krim gaat nochtans ver terug. De Krimçak en Keraïten, beide oriëntaals-joodse bevolkingsgroepen van Turks-Tataarse origine, bewoonden het schiereiland als sinds de dertiende eeuw. In 1783, toen de Krim bij het tsarenrijk werd gevoegd, waren ze met zo’n  2.500. Oost-Europese asjkenazische  joden begonnen zich op de Krim te vestigen rond 1820. In 1897 waren die met zo’n  24.000.

De joodse vestiging onder de vlag van ‘rood zionisme’ situeert zich op de achtergrond van de burgeroorlog die uitbrak na de bolsjewistische staatsgreep van 1917, de sovjet-machtsovername op de Krim in november 1920, en de oprichting van de autonome socialistische sovjet-republiek van de Krim in oktober 1921.

Halfweg richting Palestina

De aanzet kwam niet van het Kremlin en de communistische partij, maar van de links-zionistische  groep He-Halouts. Die beweging, waarvan de naam ‘pioniers’ betekent in het Hebreeuws, werd in het begin van de jaren 1900 gesticht door joodse immigranten in de VS. Begin 1919 kwamen er  afdelingen in Minsk, Sint-Petersburg en in Simferopol, de hoofdstad van de Krim.

Een aantal leden van deze laatste tak trokken weldra naar Palestina, waar ze zionistische kolonies in Galilea gingen vervoegen. Een zeventigtal anderen richtten in oktober 1922 in Jankoïe een socialistisch-zionistische landbouwcommune op. Ze noemden ze Tel-Hai (’levensheuvel’), naar een joodse vestiging in Galilea waar in maart 1920 een aantal kameraden waren gesneuveld toen ze slaags waren geraakt met hun Arabische buren.

Een jaar later werd in de omgeving van Jalta een andere commune opgericht. Maar de beweging was het sterkst in Jankoïe waar de asjkenazisch-joodse bevolking aangroeide met joodse immigranten uit het pas onafhankelijke Polen en Wit-Rusland, en joden die de burgeroorlog in zuidelijk Oekraïne waren ontvlucht. Eind 1926 opereerden er in het district met zijn vruchtbare ‘zwarte aarde’  een twintigtal joodse landbouwcommunes. Hun werking was geïnspireerd door die van de kibboetsen in Galilea. Sommige bewoners van die kibboetsen, (afstammelingen van) joodse immigranten uit het tsarentijd, trokken zelfs naar de Krim om de joodse communes landbouw- en irrigatietechnieken bij te brengen.

‘Proletariërs worden!’

Weldra trokken de zionistische communes, die een tijdje, met bemoedigende resultaten, hun ding konden doen, de aandacht van de sovjet-autoriteiten in Simferopol en Moskou. In augustus 1924 was het centraal comité van de communistische partij immers gewonnen voor de idee om in de Sovjet-Unie een joods autonoom gebied op te richten. Als mogelijke locaties werd eerst gedacht  aan Wit-Rusland met zijn grote joodse populatie. Wat later werden het kustgebied van de Zee van Azov en de Krim voorgesteld. Eén van de voornaamste pleitbezorgers van de idee was Michail Kalinin, toen voorzitter van het centraal comité en naaste handlanger van Jozef Stalin.

Kalinin, die zelf niet van joodse afkomst was,  zag een aantal belangen in zo’n joods sovjet-thuisland. Zionistische en joods-socialistische bewegingen genoten vrij veel steun onder de joden van het oude tsarenrijk en de jonge sovjet-staat. Die wilde men voor de kar van de communistische partij spannen. Men wilde ook een seculiere joodse nationaliteit en joods landbouwproletariaat creëren om de joden beter in te passen in het sovjet-socialisme.  Hun nieuwe identiteit moest losgekoppeld worden van het judaïsme. Antireligieuze agitatie, het sluiten van synagogen en jesjiva’s en het afzetten en vervolgen van rabbijnen ging gepaard met het bevorderen van een seculiere joodse cultuur rond het Jiddisch.

Hoewel er in het tsarenrijk een joods industrieproletariaat bestond, werden de joden door de communisten gecatalogeerd als een volk van ambachtslieden en ‘kleinburgerlijke kruideniers’. Ze moesten dus worden ‘geproletariseerd’ in collectieve boerderijen of kolchozen.  Het jonge sovjet-regime wilde zich met een thuisland ook verzekeren van de verdere steun aan zijn joodse populatie van joodse humanitaire en zionistische organisaties uit de VS en in mindere mate West-Europa. Tussen 1925 en 1929 werd maar liefst 86 procent van de uitgaven voor de hervestiging en uitrusting (financiële bijstand, bouwmaterialen, opleiding, tractoren en oogstmachines, werktuigen… ) van joodse kolonisten op de Krim gefinancierd door buitenlandse, hoofzakelijk Noord-Amerikaanse, joodse organisaties.

Blauwdruk voor een republiek

Het Kremlin en de plaatselijke communistische bewindvoerders waren zich ook al te goed bewust van de sterke anticommunistische onderstroom op het schiereiland. Niet alleen onder de Krim-Tataren die er toen nog een kwart van het bevolking vormden, maar ook onder de Slavische meerderheid. De rode terreurcampagnes in het najaar van 1920, die op de Krim naar schatting 10.000 doden hadden gemaakt, lagen immers nog vers in het geheugen.

De communisten gingen er van uit dat het vestigen van een bevolking van buitenaf en het toekennen van een gebied en culturele rechten meer loyale en betrouwbare sovjet-onderdanen zou opleveren. Op het hoogtepunt — midden jaren dertig — leefden er zo’n 65.000 joden op de Krim, circa 8 procent van de bevolking. In 1932 telde het schiereiland twee joodse nationale districten, een  blauwdruk voor een volwaardige autonome republiek. Er bestonden ook 32 joodse ‘lokale sovjets’ (gemeenten), waarvan twee-derden in het district Jankoïe lagen.

Ter vergelijking, in dat jaar telde de sovjet-republiek Wit-Rusland, met zijn joodse populatie van 350.000 zielen, 27 joodse lokale sovjets en geen joods nationaal district. Desalniettemin stapte het Kremlin in 1937 af van het plan van een joodse Krim-republiek. Er kwam immers steeds meer tegenstand van de Krim-Tataren — inclusief Krim-Tataarse communistische functionarissen — die in 1921 officieel erkend waren als de oorspronkelijke bevolking van het schiereiland.

In maart 1928 was ook nog een ander joods gebied met land- en bosbouwkolonies opgericht rond het stadje Birobidzjan, in het verre oosten van de Sovjet-Unie. Op zijn hoogtepunt, rond 1934, leefden er zo’n 20.000 joden, zo’n vijfde van de bevolking. Het gebied bestaat nog steeds — al wonen er nog amper joden.

Einde experiment

Op de Krim keerde het tij voorgoed na de nazi-inval in de Sovjet-Unie in juni 1941. Met het snel naderen van het Duitse elfde leger en zijn Roemeense bondgenoten, die het schiereiland tussen de herfst van 1941 en de lente van 1944 bezet hielden, werd een chaotische massa-evacuatie van de joden naar niet-bezette stukken van de Sovjet-Unie opgezet. Een aantal joden geraakte toen, via Iran of per boot via de Zwarte Zee, tot in Palestina. Maar ongeveer één derde geraakte niet op tijd weg van de Krim, en onderging een gelijkaardig tragisch lot als tal van volksgenoten in andere bezette gebieden.

In februari 1944, een paar maanden voor de her-inname van de Krim door de sovjet-strijdkrachten, werd de idee van een joodse republiek op de Krim nieuw leven ingeblazen in een petitie aan Stalin van het ‘Joodse antifascistische comité van de Sovjet-Unie’, dat daarin gesteund werd door links-zionistische organisaties in de VS. Er moest een thuishaven komen voor de Krim-joden die drie jaar eerder geëvacueerd waren, joodse overlevenden van de nazibezetting van Wit-Rusland en Oekraïne, en de joden uit Birobidzjan, waar de kolonies door de barre natuurlijke omstandigheden en de moeilijke logistiek geen succes werden.

Geen politiek draagvlak meer

Het verzoek werd geweigerd. Vanaf mei 1944 werd de voltallige Krim-Tataarse bevolking, op collectieve beschuldiging van nazicollaboratie, naar Oezbekistan gedeporteerd. Ook aan die Krim-cultuur kwam, althans tot 1988-89, een einde. Stalins antizionistische draai eind jaren dertig en begin jaren vijftig, een toenemend officieel wantrouwen tegenover de joden, en de oprichting van Israël haalden verder het draagvlak en de mogelijkheid voor een ‘sovjet-zionistisch’ experiment weg. In 1948-52 kwam een aanzienlijk deel van de joden die naar Israël trokken uit gebieden die bezet (Polen) of geannexeerd (de Baltische regio, westelijk Wit-Rusland, Galicië en Wolynië, … ) werden door de Sovjet-Unie.

De auteur is hoofddocent aan de Universiteit Gent

Meer van externe auteurs
Commentaren en reacties