JavaScript is required for this website to work.
post

Terry Jones, de Monty Python van de 14de eeuw

Jean-Pierre Rondas2/2/2020Leestijd 7 minuten
Moord op de onnozele kinderen van Breugel de Oudere, of de Jongere (kopie)

Moord op de onnozele kinderen van Breugel de Oudere, of de Jongere (kopie)

foto © Kunsthistorisches Museum, Wien

Terry Jones (Monty Python) vergeleek de Engelse huurlegers van de 14de eeuw met het deels geprivatiseerde Amerikaanse leger in de Irakoorlog

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Ja, ik weet het, hij is dood, de Welshman Terry Jones, de tekstschrijver van de Monty Python.

Koppen zoals de zijne zie je in Wales wel vaker. Hij zette dat hoofd vooral in voor huisvrouwenrollen, ratbag ladies  zoals de maagd Mandy, moeder van Brian.

De hoogste lof voor de specialist in sullige grappen, voor zijn komische talenten als acteur, regisseur en zelfs als schrijver. Zelden werd vermeld wat hij dan wel geschreven had. Soms werd er ietwat gegeneerd aan toegevoegd dat hij als historicus was opgeleid. Hoe kon dat? En wat voor historisch onderwerp had deze lolbroek dan wel bestudeerd? Niemand die het wist te melden.

Een interview met een Python!

Wel, lang geleden ben ik het hem eens gaan vragen. Ik kende het antwoord al (ik had zijn boek gelezen) maar hij moest het me vertellen. De hoogtepunten van de Monty Python waren in 1987 al voorbij, het Flying Circus  was over- en uitgevlogen, hun drie films waren (onder zijn regie) gemaakt. Maar zijn eerste studie aan de universiteit van Oxford, namelijk Middelengelse literatuur en geschiedenis, bleef hem zijn leven lang bezighouden. Later zou hij bekendstaan als de BBC-mediëvist, omwille van zijn TV-werk over het dagelijks leven in de Middeleeuwen.

Maar er zat meer achter, en ook dat kwam eruit toen ik hem naar aanleiding van een tentoonstelling over The Age of Chivalry  bij hem thuis opzocht.

Hij woonde toen in de Londense wijk Peckham, ten zuiden van de Theems, in de Borough of Southwark. Het zou leuk zijn te veronderstellen dat hij daar was gaan wonen omwille van zijn historische hobby: de middeleeuwse schrijver Geoffrey Chaucer (1340-1400) had zijn beruchte pelgrimage naar Canterbury laten beginnen in de herberg De Tabbaard, gelegen in datzelfde Southwark. En Terry’s belangrijkste bijdrage tot de geschiedenis van Engeland en van de Engelse literatuur is nu eenmaal een studie over 36 regels uit de proloog van deze Canterbury Tales. 36 van de 17.000 verzen!

Maar eerst de grapjes: brood en kaas

Bij mijn bezoek vergastte Terry Jones me eerst op de verhalen die je vandaag ook terugvindt in Harry De Paepes boeiende overzichtswerk over de relaties tussen Vlaanderen en Engeland De twee kanten van het kanaal. Terry schepte er genoegen in om me te vertellen over de moord op de Vlamingen in Londen gedurende de Boerenopstand (Peasants’ Revolt) van 1381. Hoe waren die Vlamingen daar gekomen? Koning Edward III (1327-1377) had de Vlaamse textielspecialisten naar Engeland gelokt met de belofte dat ze

‘alle dagen beef en mutton zouden eten tot niets dan volheid hun magen zou verzadigen; ze zouden kunnen leven van het werk van hun handen; ze zouden een proportioneel deel van de winst van hun arbeid voor zichzelf mogen houden; ze zouden slapen in goede bedden en hun bedgenoten zouden nog beter zijn (their beds should be good, and their bed-fellows better) want de rijkste grondbezitters (yeomen) van Engeland zouden het niet versmaden hun dochters aan hen uit te huwelijken’ (Kroniek van die tijd).

En zo was het ook gebeurd: Chaucer was zelf met een dochter uit zo’n huwelijk getrouwd. Maar de almaar rijker wordende Vlamingen maakten zich gehaat door hun succes; en toen de opstandige boeren in 1381 Londen innamen, profiteerden de stadsburgers van de chaos om onder die Vlamingen heuse moordpartijen aan te richten. Om zeker te zijn dat ze geen Engelsen afslachtten, dwongen ze die Vlamingen om bread and cheese te zeggen; wie brood en kaas zei, ging eraan:

Many Flemmynges loste here heedes… and namely they that koude not say Brede and Cheese, but Case and Brode (Chronicles of London).

Genoeg grapjes

Maar ik wilde wel een interview over Jones’ ernstige, academische studie over die 36 regels uit Chaucers Canterbury Tales.

Deze vertellingen vormen het imposantste werk uit de Engelse literatuur van voor Shakespeare, bijeengeschreven door de intelligentste en meest veelzijdige auteur van zijn tijd. Wat de verhalen bijeenhoudt is een raamvertelling over een dertigtal pelgrims die gezamenlijk ter bedevaart zullen reizen van Londen naar Canterbury, naar het schrijn van de heilige Thomas a Beckett ‘die hen had geholpen toen ze ziek waren’, that hem had holpen whan that they were seke (Middelengels is niet zo lastig voor Vlamingen die de Reynaert in het Middelnederlands kunnen lezen). De pelgrims spreken af dat ze gedurende de ongeveer vier dagreizen die ze te gaan hebben, elk twee verhalen zullen vertellen, en idem dito op de terugreis, dat maakt samen de geplande 120 vertelsels. Wie het mooiste verhaal vertelt, krijgt bij terugkeer een gratis avondmaal in De Tabbaard.

Van die 120 geplande verhalen heeft Chaucer er 22 afgekregen, goed voor die beruchte 17.000 verzen. Hij schreef de bundel voor en na 1390, en de pelgrimage zelf plaatst hij in april van het jaar 1386 of 1387 of 1388, al naargelang van de wetenschappelijke bron. De weg naar het doel is bezaaid met herbergen en kraampjes en overal vindt men de gewone santenboetiek à la Lourdes en andere oorden, maar dan gekwadrateerd zoals Huizinga die toestanden heeft beschreven in zijn Herfsttij der Middeleeuwen. Heel die handel heeft archeologische bewijsstukken achtergelaten; zo heeft men honderden ampullen gevonden, gemaakt door ampullers of ampullenmakers, toen een zeer winstgevend beroep. Er waren ook levensgrote bustes van Thomas te koop, waarin telkens een stukje van zijn door zwaarden verbrijzelde schedel was ingewerkt.

24 burgers en een ridder

Geen enkele van de 25 pelgrims behoort tot de armste klassen, en al zeker niet tot de boerenklasse van de Peasants’ Revolt. Maar er is al evenmin een edelman bij. De pelgrims behoren allen tot de toenmalige middenstand. Beroepen zoals een dokter, een schipper, een molenaar, een kok, een herenboer, een rentmeester, een rechtsgeleerde. Verder gaat het om leden van de toen zeer gediversifieerde clerus: een aflaatkramer, een monnik, een nonnenpriester, een priores, een non, een pastoor, een foerier. En natuurlijk ook de beroemde Vrouw van Bath.

Tenslotte is er de Ridder, the Knight.

Zoals alle andere pelgrims wordt hij in de vermakelijke proloog als personage voorgesteld. Aan deze passage heeft Terry Jones zijn serieuze studiewerk gewijd: Chaucer’s Knight. The Portrait of a Medieval Mercenary, voor het eerst verschenen in 1980.

Zo begint het fragment in de vertaling van A. Barnouw (Prismapocket nummer 1506!):

Een ridder was daar, een waardig man
Die dweepte, van de eerste dag al an
Waarop hij uitreed, met chevalerie,
Waarheid en eer, vrijheid en curteisie.

Terry’s punt is nu dat Chaucer niet meent wat hij daar schrijft, en dat ook elk volgend woord van de resterende 32 regels geladen is met ironie, sarcasme en kritiek op het ridderschap. Is dat nu zo’n grote vondst? In de Chaucer-filologie dus wel. Want uiteindelijk heeft dit te maken met twee vragen: 1. Bracht de brave en zich doorgaans conformerende hoveling Chaucer dus toch op ironische wijze kritiek uit op een van de opmerkelijkste ontwikkelingen van zijn tijd? en 2. was de hoveling Chaucer, in dienst van oorlogvoerende koningen, soms een pacifist? De antwoorden op deze twee vragen hebben dan weer alles te maken met het wereldbeeld van de persoon Terry Jones.

De Ridder bij Bruegel

Na de hierboven geciteerde aanhef somt Chaucer alle veldslagen op waaraan de ridder heeft deelgenomen, om zijn portret van de man te besluiten met:

He was a verray parfit gentil knight!

Niet alleen de Victorianen in de 19de eeuw, maar ook alle Britse literatuurwetenschappers in de 20ste eeuw namen dat klakkeloos over. Zagen geen dubbele bodems. De Knight  was een ode aan het Engelse en zeer christelijk ridderideaal, hij was het paradigma van het ridderschap. Dat ‘verray parfit gentle knight’ is daarom vaak te vinden op grafzerken op Engelse soldatenkerkhoven van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. In zijn Geschiedenis van Engeland  schreef ook de Gentse historicus Raoul Van Caeneghem dat Chaucer de ridder als menselijk type boven alle anderen inschatte; en vertaler Adriaan Barnouw heeft het over de ridder als kampioen van het christendom tegen de ongelovigen.

Hoe anders onze Monty Pythonist! Hij haalt er een schilderij De Moord op de Onnozele-Kinderen  van Pieter Bruegel de Oude bij, waarop in de rechterbenedenhoek een ‘ridder’ te paard staat afgebeeld, de schijnbaar neutrale staf-houder die met de staf in de hand waardig aanwijst waar nog gemoord moet worden. Dat is voor Jones het (anachronistische) beeld van de Chauceriaanse Ridder, afgeleid uit Chaucers lange lijst van veldslagen waarin deze betrokken was.

Gaan vechten in heidense streken

De Knight strijdt in heidens land (in hethenesse), wat slaat op kruistochten in verre gebieden zoals Walachije, Pruisen, Tartarije, Turkije en Litouwen. De Engelse publieke opinie dacht daar niet veel goeds over. De kroniekschrijver Walsingham merkte bijvoorbeeld op dat bij de invallen in Litouwen, waaraan heel wat Engelse, anders werkloze ridders deelnamen, er voor acht bekeerde Litouwers ongeveer 4000 christen soldaten gesneuveld waren… dat vond de auteur maar verspilling.

Hij was bij Alexandriës val, schrijft Chaucer. Dat was dan de parel aan de kroon van het christelijke ridderschap, die verovering van Alexandrië in 1365. Of eerder de nodeloze, nutteloze, wrede plundering en slachting in die Egyptische stad. Na enkele dagen was de stad trouwens weer in heidense handen, dankzij het verraad van diezelfde huurlingen-ridders zoals de Knight. Heel Europa sprak er schande van, en Guillaume de Machaut had er illusieloos over geschreven in La prise d’Alexandrie.

In Pruisen had de Ridder zich bij de Teutoonse Orde aangesloten, het belangrijkste centrum van militair opportunisme, waar geen onderscheid gemaakt werd tussen ordeleden en de nieuwe militaire ondernemers zoals de roof- en huurridders. Maar wat heeft hij in Rusland te zoeken, een christen natie, een land vol van kerken en abdijen? Hij gaat daar met de Tartaren van de Gouden Horde juist tégen de Russen vechten, dus samen met de heidenen tegen zijn medechristenen. De Knight  is in feite een bandiet die brandschat en verwoest, geen idealistische kruisvaarder.

De Ridder vecht dus onridderlijk voor wie hem betaalt: voor Moren, Turken, Cyprioten, Duitsers, christenen of heidenen: waarom zou hij dan niet voor een heiden tegen een andere heiden vechten? In heel die opsomming is ook geen enkele vermelding te vinden van een wapenfeit in de Honderdjarige Oorlog (waaraan Chaucer zelf had deelgenomen), niets van de veldslagen bij Crécy, Calais of Poitiers, of ook niet over de verdediging van de Engelse kust waar de Fransen waren begonnen met kustplaatsen te plunderen…

Hawkwood – Acuto

Hij doet dus echt denken aan iemand die Chaucer zelf goed gekend heeft: de in Italië vechtende Engelse condottiere John Hawkwood, wiens familienaam door de Italianen werd uitgesproken als Acuto (probeert u zelf maar eens uit of dat klopt). Giovanni Acuto, die een graf heeft in de Duomo van Firenze met daarboven een fresco waarop hij als leider van de stad te paard staat afgebeeld. En die als leider van zo’n ‘Vrije Compagnie’ echt voor ‘truth’ was, in de zin van ‘be true’, ‘betrouwbaarheid’ dus. Als Hawkwood-Acuto beloofde 5000 burgers te massacreren, zoals in 1377 in Cesena in opdracht van de latere paus Clemens VII, dan deed hij dat. Zo was hij nu eenmaal, true, tegen contractbreuk. Trouwens, om Hawkwood in Italië te kunnen betalen begon de paus belastingen te heffen in Engeland, Hawkwoods vaderland…

Daar komt Jones’ interpretatie van de Ridder op neer. A verray parfit gentle knight. De bloem van het ridderschap staat hier in al haar glorie voor ons te prijken.

Terry Jones’ verre spiegel

Hij kon er lang over vertellen, en wat hij vertelde staat nog eens ordentelijk opgeschreven in zijn boek over Chaucer’s knight – The Portrait of a Medieval Mercenary.

Jones zelf was een pacifist en heeft vanaf de jaren tachtig ook de commercialisering van de oorlogvoering aan de kaak gesteld. Heel expliciet vermeldde hij parallellen met die waanzinnige veertiende eeuw toen de Vrije Compagnieën van huurridders gemakkelijk het Franse leger aankonden – net zoals, schrijft hij in zijn boek van 1980, een multinational een staat als het ware kan opkopen. Hij zag hoe de commercialisering zowel in de 14de als in de 20ste eeuw in de hand werd gewerkt door deregulering, waardoor ook het staatsmonopolie op geweld wordt uitbesteed aan firma’s. In de Ridder en zijn kornuiten zag hij een voorloper daarvan. En hij zag, en toonde aan, hoe Chaucer deze ‘moderne’ ontwikkelingen aan de kaak stelde en de hypocrisie van een voorbijgestreefd ridderideaal aanklaagde.

Later zou Terry Jones zich als opiniemaker keren tegen de oorlog in Irak (2003-2011) en tegen het onzalige Amerikaans-Britse koppel van de onwetende George Bush en de perfide Tony Blair, die in naam van het Westen en het christendom de boel op stelten zijn gaan zetten ‘in hethenesse’. Al zijn stukken werden verzameld in Terry Jones’s War on the War on Terror: Observations and Denunciations by a Founding Member of Monty Python  (2003).

Terry Jones’ boek over Chaucer onthult een ‘verre spiegel’, A Distant Mirror  zoals ook de Amerikaanse historica Barbara Tuchman dat deed in haar gelijknamige boek over de rampzalige 14de eeuw, die voor haar een verre spiegel was voor het zichzelf vernietigende Europa van de Eerste Wereldoorlog.

Exit via Camra

Terry Jones had dorst gekregen van het interview en nam me mee naar een pub in de buurt die duidelijk lid was van de CAMRA-beweging, de Campaign for Real Ale, en waar we dus a pint of real ale  konden krijgen, zonder schuim en op de juiste temperatuur geserveerd. In de tuin van de pub stond een van die micro-brouwerijen, en warempel, met de winst van de Monty Python was Jones ook zelf beginnen te brouwen. Aan Erwin Van Mol denkende, moet er dus ergens een diep verband bestaan tussen kolder en brouwerijen…

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties