Waar is neutraliteit hoger onderwijs naartoe?
Over de postmoderne en neomarxistische invloed aan onze universiteiten
Wat is er aan de hand in het hoger onderwijs?
foto © Reporters
‘Onze universiteitsopleidingen zitten vast in een pensée unique’, vindt Jorden Dewachter. ‘De nieuwe tegenstroom is rechts-conservatief’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEr wordt tegenwoordig vaak geschermd met de termen postmodernisme, cultuurmarxisme en neomarxisme. Is de postmoderne invloed binnen de menswetenschappen dan werkelijk zo groot als ze wordt voorgesteld door intellectuelen als befaamd psycholoog Jordan Peterson? Of gaat het om een favoriete complottheorie van de ‘alt-right’?
‘Hyperkritische’ ervaringen
Als student geschiedenis aan de KUL kon in ik in de eerste jaren al hier en daar een duwtje in links-progressieve richting (focus op feministische geschiedenis en gender bv.) ervaren, maar de geest kwam pas echt uit de fles in mijn masterjaar. Toen kregen we tijdens een vak over de expansie van Europa in de 19de en 20ste eeuw een wekelijkse uiteenzetting die ‘hyperkritisch’ moest zijn tegenover onze eigen westerse geschiedenis. Kritiek was er zeker en vast, maar ‘kritisch’ ten aanzien van de gangbare pensée unique aan onze academische instellingen waren de lessen allerminst.
Het vak in kwestie stond bol van de stellingen die men terugvindt bij allerlei typisch postmoderne studies (postkoloniale studies, genderstudies…), die socioloog Mark Elchardus treffend ‘disciplines zonder al te veel discipline’ noemt. Elchardus slaat hier de nagel op de kop, aangezien wetenschappelijke disciplines die sterk eenzijdig geïdeologiseerd en gepolitiseerd zijn, hun claim op wetenschappelijkheid verliezen. En dit is zeker het geval bij postkoloniale studies, genderstudies, cultural studies, ‘queer theory’ etc.
Politieke programma’s
Het probleem wordt al duidelijk wanneer men de definitie van die studies onder de loep neemt. Genderstudies gaan uit van de socio-culturele constructie van alle sekse- en seksuele categorieën. Deze discipline wordt dus gekenmerkt door een inherent anti-biologische logica en een radicaal feminisme, wat onmiddellijk een politieke lading geeft aan het onderzoek dat wordt verricht. Dezelfde kritiek geldt voor postkoloniale studies. Deze discipline gaat ervan uit dat het ‘imperialistische westerse neoliberalisme’ een globaal systeem is dat de derde wereld onderdrukt. De premisses zijn dat neokolonialisme en (post)koloniaal racisme ingebakken zitten in onze westerse samenleving en dat er nog altijd veel is dat kan ‘gedekoloniseerd’ worden in het Westen.
Als je deze ideologische uitgangspunten niet deelt kan je niet aan postkoloniaal onderzoek doen, wat natuurlijk leidt tot een vernauwing van de perspectieven, een gebrek aan kritische wetenschappelijke zelfreflectie en (zelf)censuur. Dit werd eerder al door de Nederlandse socioloog Eric C. Hendriks beargumenteerd in een column.
Koloniaal ideeëngoed
Tijdens de lessen die ik eerder aanhaalde werd onze moderne westerse geschiedenis dus via een postkoloniaal perspectief benaderd en, naar goede postmoderne gewoonte, gedeconstrueerd. Volgens onze professoren werd de Derde Wereld, vooral vanaf de 19de eeuw, door het Westen vanuit een racistisch superioriteitsgevoel gekoloniseerd. Ze beargumenteren dat dit proces vandaag nog sterk doorwerkt in onze samenleving, ondanks de dekolonisatie van de Derde Wereld sinds de Tweede Wereldoorlog. Dit koloniaal ideeëngoed doordringt volgens de postmodernisten onze hele geschiedenis.
Dat het Westen blijvende culturele, economische en politieke invloed op de Derde Wereld uitoefent, klopt uiteraard. Het is echter fout om de westerse geschiedenis haast te reduceren tot een postkoloniaal narratief, wat wel in verschillende mastervakken aan de KUL gebeurde. Boutades als ‘het Westen heeft zich verrijkt op de kap van de rest van de wereld’, ‘wie goed kijkt naar wat er gebeurd in de wereld moet wel links zijn’ en ‘N-VA is een anti-Verlichtingspartij’ waren schering en inslag. De eindconclusie was vaak dat het Westen er maar niet in slaagde om te gaan met diversiteit, terwijl de Arabieren, Ottomanen of Indiërs hier historisch gezien veel beter in zouden zijn geweest. Hallucinant genoeg werd de communistische Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog zelfs een beschaafdere buitenlandse politiek toegewezen dan de Verenigde Staten, omwille van de ‘agressievere’ Amerikaanse inmenging in andere staten. Kortom, onze westerse beschaving was altijd de kop van jut, zelfs in een vergelijking met de Sovjet-Unie.
Wat mij bijzonder verontrustte was het feit dat die opmerkingen niet louter van mijn medestudenten, maar vooral van de professoren zelf kwamen. De invalshoek van de lessen was tevens niet gewoon links, maar radicaal-links. De hele (neo)liberale consensus en het liberaal kapitalisme als systeem werden in vraag gesteld. Welvaartsherverdeling van de Eerste naar de Derde Wereld en kwijtschelding van alle schulden van voormalige kolonies werden als oplossingen voorgedragen. Ook het ‘koloniaal reliek’ Zwarte Piet passeerde de revue. Ik stond met mijn mening dat de hele discussie een non-debat was en grosso modo niemand de traditie nog als racistisch percipieerde, volledig alleen.
Anders denken ligt moeilijk
De gastdocent, de professoren en de meeste van mijn studiegenoten hadden de grootste moeite om te begrijpen waar mijn standpunt op gebaseerd was. Alsof dat nog niet volstond, werd tijdens de les een verplichte lezing aangekondigd van historicus Marcel van der Linden, die ‘het belang van Marx’ ideeën vandaag’ zou komen bespreken.
Het ‘succes’ van partijen als PVDA en PTB-GO toonde immers aan dat de marxistische analyse terug in de belangstelling stond. De professor gaf toe dat zijn recepten misschien niet altijd goed waren, maar dat op zijn minst zijn ideeën en analyses zeer relevant waren. De lezing ging uiteindelijk niet door. Op het einde van de lessenreeks kregen we nog een mailtje van onze professoren waarin stond dat ze geen echte alternatieven of oplossingen hadden voor het perfide systeem waarin we leven. Ze konden enkel hun hoop uitdrukken op een bewustwording van de problematiek en van de waarde van een ‘diverse en multiculturele samenleving’.
Wat mij nog het meest voor de borst stootte was onze verplichte uitstap naar Molenbeek, op het einde van het academiejaar. We werden hiervoor rondgeleid door publicist Hans Vandecandelaere, die een paradijselijk plaatje ophing van een compleet verpauperde en geïslamiseerde buurt in Brussel. Molenbeek barstte volgens hem van de positieve dynamieken buurtinitiatieven en het zou allemaal wel goed komen. Er werd nauwelijks een woord gerept over het islamfundamentalisme in wijken waar vrouwen niet onbegeleid over straat mogen wandelen en waar de meest orthodoxe moslims een dominante meerderheid vormen. Molenbeek werd als hyperdivers voorgesteld, maar in feite verdwijnt elke diversiteit waar één religieuze cultuur een monopolie weet te veroveren. Vandecandelaere zag binnen de islam echter een smeltkroes aan overtuigingen en een opkomend progressivisme.
Dat dit door verschillende recente studies radicaal wordt tegengesproken en een zeer significant deel van de Europese moslims juist fundamentalistischer wordt in zijn religieuze beleving, was hem blijkbaar onbekend. Als kers op de taart eindigde de excursie met een aantal zeer bedenkelijke uitspraken van de heer Vandecandelaere. Hij meende dat we allemaal veel te blank en te zuiver waren en wat meer hybride en ‘vuiler’ moesten worden. Blanke mensen uit de hogere middenklasse noemde hij tevens ‘witte bobo’s’. Los van zijn ware opvattingen, die ik niet ken, meende ik dus toch wat anti-blanke sentimenten in zijn verhaal te ontwaren.
Dominant postmodern cultuurmarxisme
Je kan dus op zijn minst zeggen dat studenten in de richting geschiedenis een links-progressieve richting uitgeduwd worden door de invalshoeken van de leerstof, uitspraken van professoren en excursies of lezingen als degene die ik hierboven vermeldde. Deze evolutie is enorm zorgwekkend, aangezien studenten op de meest open en neutrale wijze moeten worden onderwezen en niet richting politiek geladen conclusies geduwd.
Over de betekenis en de erfenis van de beweging van mei ’68 is de laatste tijd veel inkt gevloeid. Voor mij is deze erfenis duidelijk: een dominante positie van het postmoderne cultuurmarxisme in ons onderwijs, onze cultuur- en mediasector en een groot deel van de politiek. Het vergt werkelijk lef om in te gaan tegen het mainstream politiek correcte denken van de linkse goegemeente aan de universiteiten, net zoals het lef vergt dit te doen in de culturele sector (Hollywood bv.).
De nieuwe tegenstroom is dan ook ontegensprekelijk rechts-conservatief, aangezien zoveel geledingen van de samenleving door het postmoderne identiteitsdenken worden beïnvloed. Dit postmodern neomarxisme heeft sinds de jaren 70 zijn tentakels in het westers hoger onderwijs geplant en het gevolg is de ideologische beïnvloeding van een jonge generatie studenten, die de volgende intellectuelen zullen leveren. In feite betalen ouders, in de woorden van Jordan Peterson, voor de radicaal-linkse indoctrinatie van hun kinderen door ideologen. Ik kan, vanuit mijn ervaringen aan de KUL, zijn these zonder meer bevestigen.
De auteur is historicus en masterstudent Internationaal en Europees Recht. Hij is ondervoorzitter van Jong N-VA Klein-Brabant.
Karianne Boer: ‘De lockdowns hebben bijgedragen aan bijna 200 maal meer kindermisbruikmateriaal.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.