WO I, Vlaanderens dageraad aan de IJzer
Van cultuurflamingantisme naar politiek Vlaams-nationalisme
Van taalstrijd tot staatsvorming neemt Herman Verstraete ons mee doorheen de evolutie van de Vlaamse Beweging na de Eerste Wereldoorlog. Het IJzerfront mag een mythe zijn, maar daar ontplooide een taalbeweging tot een onstuitbare politieke kracht. Daar mag ook even bij worden stilgestaan, op de vooravond van de WO I-herdenkingen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVoor de oorlog: gematigd cultuurflamingantisme
‘Aan lange lansen, de leeuwen dansen!’, schreef Guido Gezelle. De leeuwen dansten, maar klauwden niet. De taalbeweging was katholiek, gedragen door onderwijzers en priesters. Opgesloten binnen de grenzen die de Fransgezinde bisschoppen vastlegden. De Vlaamse Beweging verspreidde het traditionele gedachtegoed. De vijanden waren: het Frans als taal, de francofone liberalen en het opkomende socialisme. De Vlaamse taalbeweging had geen contact met de massa. De socialisten klauwden wel. Als in 1898 de Gelijkheidswet wordt gestemd, is dat een gevolg van de uitbreiding van het stemrecht, waardoor het aantal kiezers vertienvoudigd wordt en omdat honderdduizend fransonkundige Vlamingen plots stemgerechtigd worden. Het Vlaams was plots officieel aanwezig. Voor socialisten bleef taalstrijd ondergeschikt aan hard sociaal engagement.
De grootste rem kwam van het katholicisme. Wanneer in 1906 het Nederlands wordt toegelaten in het middelbaar onderwijs, passen de rijksscholen die wet toe, maar de katholieke scholen roepen ‘njet’! Met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs, de vrijheid dus van het gezinshoofd, als uitleg en excuus.
De zweepslagen van de ontgoocheling: telkens zullen het de ontgoochelingen zijn die de Vlamingen wakkerschudden. Het jonge flamingantisme groeide door het bitse tegenwerk.
‘Hier ons bloed, wanneer ons recht?’
Nooit was het Belgisch nationalisme zo laaiend als voor, tijdens en meteen na Wereldoorlog I. Wat België tijdens de oorlog te verduren kreeg, dreef de Belgen bijeen. De koning werd bijna vergoddelijkt, geridderd, de Koning-Ridder. Het activisme werd ‘uitgespuwd’. Maar, er groeide een tegenstroom.
België was het enige land dat bijna volledig bezet werd. De soldaten zaten vier jaar opeengepakt bij mekaar, zonder contacten met de buitenwereld en familie. De Vlamingen leden reëel onder het franskiljonisme. Ze werden duidelijk als tweederangs behandeld en dit was veel erger dan het eenzijdige Frans. De Frontbeweging was op langere termijn een grotere bedreiging voor België dan het activisme. Bovendien, na de oorlog vonden beide bewegingen mekaar.
Nochtans, toen de flaminganten thuiskwamen, stonden ze er verweesd bij. Hun medemensen waren anti-activistisch, meestal anti-Vlaams. Er moest gewerkt worden voor de kost. Weg al dat zinloos Vlaams gedoe.
Jan Craeybeckx: ‘De overwinning van 1918 was die van de Latijnse beschaving op een Germaans barbarendom. De verfransing was het beste middel om een unitair België te handhaven.’
Albert: de donkere kant
Bedreven historici noemen Albert netjes een verlichte conservatief. In feite was hij koppig tegendraads en dat had alleen te maken met welbegrepen eigenbelang en kortetermijnvisie.
Tijdens de oorlog: Albert luisterde vriendelijk maar gaf niets toe. Hij steunde op de liberalen omdat dit goed uitkwam voor zijn koning-statuut. Zijn toespraken bleven eentalig Frans. ‘De koning eet gezek! Het is goet!’
Echter, wie was ‘Duitsgezind’? Aan de Duitsers stelde Albert voor, via geheime onderhandelingen (5-6 januari 1916): ontwapening van de forten en van het Belgisch leger, gebruik van spoorwegen, vrije doorgang voor Duitse troepen en legermateriaal, officiële bevestiging dat de Britten de oorzaak waren van de oorlog.
Dit alles op voorwaarde dat de Duitsers de souvereiniteit van de koning bleven steunen. Die besprekingen lekten uit en Albert was gecompromitteerd.
Immers, de geallieerden lieten geen unilaterale onderhandelingen toe en in België zelf was er eerder een overeenkomst met regering en koning dat geen compromisvrede in aanmerking kwam.
En de koning? Twee maten en twee gewichten.
Terug in Brussel veroordeelt hij elke toenadering tot Duitsland. Citaat uit zijn troonrede – uitsluitend in het Frans – van 22 november 1918. Daar geeft Albert de Vlamingen een trap onder tafel: ‘Diegenen, die in het uur en in de omstandigheden waarbij het ging om het vaderland, dit vaderland wilden ruïneren, kunnen geen genade krijgen. Die schuldigen zullen onderworpen worden aan een gerechtvaardigde repressie.’ Als dank voor de Vlaamse inzet aan de IJzer: een vage belofte over een Vlaamse universiteit in Gent. Een belofte die Albert niet wou waarmaken.
Bovendien, zowel tijdens als na de oorlog had Albert geen principiële bezwaren tegen het daadwerkelijk toepassen van de doodstraf. Zijn naoorlogse minister van Justitie, de socialist Emile Vandervelde, was wél tegen doodstraf en liet die telkens omzetten in levenslang.
Loppem: voortaan de kracht van het aantal
In feite vertoefden regering en koning vier jaar in ballingschap. In België groeide een schaduwregering van mensen die alles beredderden, vooral de noodhulp en de tewerkstelling en die België in 1918 beter kenden dan de officiële regering.
Na de wapenstilstand: de koning begon gelijk zijn Blijde Intredes, in Oostende, Brugge, … maar de schaduwregering wilde eerst overleg plegen. Immers: Oost- en Centraal Europa in revolutie, twintig gekroonde hoofden die hun land uitvluchtten, ook in Duitsland socialistische revoltes én in Brussel, tussen Duitsers welteverstaan. Maar toch! Noodsituaties. In Loppem werden aanvaard: de basiseisen van de socialisten. Algemeen enkelvoudig stemrecht, afschaffing van de remwetten op staking, recht op syndicaat, ook voor staatsbedienden. Voor Vlamingen niks concreet.
Het algemeen stemrecht van 1919 verbrijzelde de dertig jaar durende katholieke meerderheid (sinds 1884), verminderde de invloed van de katholieken en liberalen in Vlaanderen en dus van de Fransgezinden. In Vlaanderen katholieke meerderheid, socialistische meerderheid in Wallonië. Onherstelbare barst doorheen het land.
‘Stap voor stap langs kronkelwegen’
Nog voor de Frontpartij gesticht werd, formuleerde het Vlaams-Belgisch Verbond, met ‘messias’ Frans Van Cauwelaert, in Den Haag, een minimumprogramma: een Nederlandstalige universiteit en Nederlands in bestuurszaken. De minimalisten bleven ageren binnenin hun partijen, de maximalisten probeerden het met hun Frontpartij. Het minimalisme was niet minimaal: volledige vernederlandsing van Vlaanderen en tweetaligheid van de bestuurlijke diensten. De maximalisten gingen voor federalisme.
De oprichting van VOS (Verbond der Vlaamse Oudstrijders) was een schot in de roos. Die zorgden voor een brede aanhang van de nieuwe Frontpartij.
De Vlamingen geloofden nog dat koning en regering volledige gelijkheid gingen toezeggen.
De verfransing van Brussel nam toe.
Het neerschieten van Herman Van de Reeck, op 11 juli 1920, bracht een schokgolf teweeg.
De Frontpartij had weinig verkozenen maar telde tienduizenden leden. In 1920 organiseerde het VOS een IJzerbedevaart die uitgroeide tot een jaarlijkse massamanifestatie. Een ontgoochelde rechtse stroming groeide aan: de ontgoocheling over het anti-Vlaamse België sloeg later over op het parlement.
In Vlaanderen behielden de Franstaligen hun superieure status.
1921
Vlaamse wetsvoorstellen maakten dus kans bij koppeling ervan aan andere dossiers, als ruilmunt. Donnant-donnant.
In 1921 moest, omwille van het algemeen stemrecht, een grondwetsherziening doorgevoerd worden, waarbij de katholieke Vlamingen mede moesten zorgen voor een tweederdemeerderheid. Immers, in 1919 werd dit stemrecht ingevoerd zondermeer en slechts in 1921 grondwettelijk geregeld. Ook koning en regering konden daar niet omheen. Daarvan maakten de Vlamingen gebruik om de taalwet van 1921 erdoor te sluizen. We evolueerden naar ‘streektaal = voertaal’. Territorialiteitsprincipe: Vlamingen zijn Nederlandstalig als volkgemeenschap. Openbare besturen moeten naar buiten en naar binnen vernederlandst worden. Wrokkige Franstaligen begonnen te werken aan de idee van een eerste grendel: dubbele meerderheid, én aan Vlaamse kant én aan Franstalige kant.
Opnieuw ontgoocheling: in de praktijk werd de wet gebrekkig toegepast. Geboycot. Uiteindelijk moesten alleen die ambtenaren de streektaal kennen als ze in contact kwamen met het publiek: meestal stunteltaal. Ook bij Van Cauwelaert was de onvrede groter dan ooit.
1923
Een gelijkaardig scenario in 1923. Toen voerde België de neutraliteit af omwille van de participatie aan de bezetting van de Ruhr, samen met Frankrijk, maar ook toen had men daarvoor de Vlaamse stemmen nodig. De Gentse universiteit werd gesplitst. De Nederlandstaligen moesten nog één derde van hun colleges volgen in het Frans en … vice versa.
Ontgoocheling: de Franstaligen stichtten in Gent de Ecole des Hautes Etudes en lokten het professorencorps mee. In 1930 waren er slechts 203 Vlaamse studenten op de 1690. In Vlaanderen gedroegen de Franstalige elites zich meer dan ooit superieur.
Leuven werd evenmin vernederlandst maar ook gesplitst: ontevreden studenten evolueerden van katholiek flamingantisme naar Vlaams-nationalisme.
1928
De Vlamingen ijverden voor algehele en amnestie: voor ontslagen ambtenaren en onderwijzers, gestrafte soldaten, politiek veroordeelden, ballingen, gevangen activisten. Nog 39 man zaten vast. Bij tussentijdse verkiezingen, in december 1928, speelde de Frontpartij het formidabel. Een verkiezingslijst, op het laatste moment binnengebracht, zette August Borms, die in de Leuvense gevangenis zat, vooraan. Drieëntachtigduizend voorkeurstemmen sloegen in als een bom, ook bij de Franstalige patriotten. Er kwam een soort genadewet (geen amnestie) en een commissie ging de taalwetten opnieuw bekijken.
Opnieuw Albert
Eerder al had de koning de regering principieel doen afkeuren dat Gent volledig zou vernederlandst worden en dat geen nederlandstalige legereenheden zouden opgericht worden.
De Vlamingen herkenden in de koning een eeuwige vijand, die, uit angst, compromissen toeliet met de socialisten, maar de Vlamingen dumpte.
Zoals Jos Bouveroux het schreef, was het de opportunistische koning die in zijn land de mensen uit mekaar dreef. De Frontpartij, aanvankelijk Belgisch en koningsgezind, wist zich verraden.
De taalwetten van de jaren ‘30: uit angst voor nationalisme en socialisme
De socialist Camille Huysmans, als minister van Onderwijs, beslist: tweederde van de lessen in het middelbaar onderwijs in het Nederlands. Hij was de enige die tegenover het Brussels onderwijs de subsidiekraan als hefboom durfde te gebruiken!
Nederlands als ruilmiddel, eens te meer en dat met katholiek-liberale regeringen. De economische crisis bracht overigens mee dat de regering haar vier socialistische ministers door liberalen en katholieken verving.
De opleiding van de soldaat in de taal van zijn keuze: 1928. Nog geen 8% van de Vlaamse rekruten koos voor het Frans. Nochtans bleef het leger de burcht van franskiljonisme. Geen splitsing van de militaire school, Frans als diensttaal voor officieren, Frans als commandotaal boven bataljonsniveau.
De dageraad breekt door!
Het tij was niet te keren. Gent vernederlandst (1930), lager en middelbaar onderwijs vernederlandst (1932), justitie in 1935 en – als laatste – de Belgische verfransingsmachine bij uitstek, het leger (1938). Een eerste generatie die in het Nederlands kon opgroeien.
De eentaligheid: de Vlamingen lieten de Vlaamse inwijkelingen in Wallonië los. Geen Vlaamse eilanden meer in Wallonië, geen transmutatieklassen voor de duizenden uitgeweken jonge Vlamingen. In Vlaanderen geen Franstalige kaste-eilanden meer. De Franstaligen losten de band met massaal veel Franstaligen in het Vlaamse landsgedeelte, met verlies van veel officiële functies.
Brussel vreesde voor haar centrumfunctie en ging over tot blokvorming om de dominantie van het Frans te verdedigen en … de werkverschaffing van eentalige franstaligen.
Blijvend onevenwicht en blijvende boycot: de taalwetten van de jaren dertig zouden de aanleiding vormen voor de taalstrijd van de jaren zestig.
‘De frontervaring had de ogen geopend!’
De cultuurflaminganten van voor 1914 kwamen geheel anders uit de oorlog: hun lijden en hun ontgoocheling leidden tot radicalisering. Het Vlaams-Nationalisme was geboren. Voordien zongen ze over ‘leeuwen die dansen’. Sinds 1918 gaat het samengroeien naar mekaar en het zelfrespect van de Vlamingen terug naar de modder en de Vlaamse miserie aan de IJzer. Noem het een funderingsmythe (Bruno De Wever) of noem het zoals je het wil! Maar, uit de gruwel van de Eerste Wereldoorlog startte een samenhorigheidsovertuiging die, met ups and downs, nooit meer taant.
Herkomst citaten
. ‘Vlaanderens dageraad aan de IJzer’. Titel van het basisprogramma van het politiek Vlaams-Nationalisme, uitgeschreven in oktober 1917, door Hendrik Borginon en Filip de Pillecijn.
. ‘Stap voor stap langs kronkelwegen’: titel van de gedenkschriften van Ger Schmook, De Nederlandsche Boekhandel, 1976.
. ‘De frontervaring had de ogen geopend!’: Els Witte, Harry Van Velthoven, Strijden om taal. De Belgische taalkwestie in historisch perspectief, 2010, Pelckmans.
Foto: (c) Reporters
Categorieën |
---|
Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.
Toon Vandeurzen (CD&V): ‘Laat ons opnieuw vanuit Vlaanderen als bakermat van de beurs een stap zetten naar een nieuwe evolutie: een meerlandenbeurs.’
Jack London was een veelschrijver én avonturier. Zijn omzwervingen overtuigden hem van de noodzaak van een socialistische samenleving, een idee dat hij verwerkte in zijn boeken.