Wat de Culturele Revolutie ons leren kan: Het nieuwe zwart-wit denken
Deel 3 van 3 over Mao's Culturele Revolutie en links-identitair activisme
Propagandaposter met Mao voor een vlag met Marx, Engels, Stalin en Lenin
foto © Reporters / Everett
Links-identitair activisme blinkt uit in zwart-wit denken. Het ontkennen van complexiteit bemoeilijkt oplossingen, ondanks goede bedoelingen
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement‘Het zwart-witdenken geeft blijk van een verbazende eenvormigheid en continuïteit. Steeds komen, in verschillende toonaarden en gradaties, dezelfde redenaties en beweringen terug.’
– Herman Vuijsje. NRC Handelsblad, 24 november, 2017.
In dit drieluik bespreek ik de actuele relevantie van Mao’s Culturele Revolutie (1966-76). Ik vergelijk de Culturele Revolutie en haar totalitaire logica enerzijds met de jaren zestig revolutie in het westen en de hedendaagse links-identitaire ideologie anderzijds. De tekst is eerder gepubliceerd als een hoofdstuk in de bundel Cultuurmarxisme: er waart een spook door het Westen (2018), geredigeerd door Perry Pierik, professor Paul Cliteur en Jesper Jansen en uitgegeven door Aspekt. In dit derde deel identificeer ik het dwangmatig toepassen van de simplistische tweedeling onderdrukkers-onderdrukten als de belangrijkste continuïteit tussen het marxisme-leninisme-maoïsme en het hedendaagse links-identitaire activisme. De binair gestructureerde activistische discoursen zijn impliciet gemodelleerd naar de marxistische tegenstelling bourgeoisie-proletariaat. Het belangrijkste probleem van dit neomarxistische tweedelingsdenken is dat het helemaal niet effect kan zijn in het bevechten van oneerlijke ongelijkheid in de maatschappij. Ik zal tonen dat het te veel vast zit in zijn eigen manipulaties om zelfs ook maar een beginnetje te kunnen maken. Net als het oude marxisme-leninisme, dat niets begreep van meritocratie en diversiteit, maar wel iedereen ongeveer even arm kon maken, walst het neomarxistische tweedelingsdenken als een bulldozer over een landschap vol complexe plooiingen en texturen.
Het denkschema van onderdrukkers en onderdrukten
Onder het hedendaagse links-identitaire activisme en beleid ligt een neomarxistisch denkschema verborgen, dat mensen opdeelt aan de hand van de tweedeling onderdrukkers-onderdrukten. De etiketjes zijn vernieuwd en het discours heeft zich verbreed en gemuteerd, maar we leven uiteindelijk nog steeds in de schaduw van dezelfde marxistische dwaling. Het marxisme heeft z’n sporen achtergelaten in onze westerse cultuur, wat niet verwonderlijk is gezien het feit dat het communisme tot een generatie terug nog ontzettend invloedrijk was wereldwijd. Maar de focus verbreedde zich van de arbeidersklasse naar alle ‘onderdrukten’, onder andere vrouwen en etnische en seksuele minderheden.
Op de universiteit ontstonden activistische universitaire disciplines zoals queer theory, genderstudies (of women’s studies) en postkolonialisme, terwijl de roep om een grotere ‘vertegenwoordiging’ van minderheden en vrouwen in organisaties nog steeds aan blijft zwellen. Soms trekken activistische groepen samen op in een ‘intersectioneel’ protest. Dit is bijvoorbeeld de strategie van de Amsterdamse politieke partij Bij1. Bij1 stelt zich als doel om vrouwen, niet-blanken, moslims en andere aanhangers van ‘minderheidsreligies’ (in het Westen tenminste), en seksuele minderheden, onder wie homoseksuelen, transseksuelen, interseksuelen en ‘gender-fluïden’ op politieke basis te verenigen. (Bij1’s gender-fluïde kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam van 2018, ene ‘vreer’, wisselt dagelijks van genderidentiteit, wenst in het meervoud aangesproken te worden en schrijft ‘hun’ naam met een kleine letter. ‘Hun’ eisen leiden, zoals u ziet, tot grammaticale uitdagingen.) Ze zouden een gemeenschappelijke zaak hebben: de strijd tegen de onderdrukkers, die een soort verborgen en onderbewuste alliantie zouden vormen.
Begrijp me niet verkeerd: het is goed dat er aandacht kwam voor een breder scala aan groepen. En er zijn belangrijke dingen bereikt op het gebied van racismebestrijding en homo- en vrouwenemancipatie; net zoals sociaaldemocraten eerder ook al veel hadden bereikt voor arbeiders. Het probleem is dat de marxistische ideologie voortleeft als denkschema. In dat denkschema zijn er maar twee soorten mensen: onderdrukten en onderdrukkers (hoewel sommigen van de onderdrukkersklasse zo moreel puur zijn om de kant van de onderdrukten te kiezen). Dit sjabloon wordt toegepast op minderheden en meerderheid, vrouwen en mannen, LGBTQIA en ‘cis-gendered’ (gewone hetero’s), ‘mensen van kleur’ en ‘witten’.
De intersectionele activisten zeggen er dan altijd bij, bij wijze van nuancering, dat wie bij de onderdrukten hoort in de ene categorie, bij de onderdrukkingsstructuur kan horen in een andere categorie. Stel, je bent een zwarte heteroseksuele man. In dat geval word je als zwarte onderdrukt door het systeem van ‘witheid’, maar ben je als hetero en man juist weer (onbewust) onderdeel van de onderdrukking van niet-hetero’s en vrouwen. Deze intersectionele doorkruisingstheorie moet doorgaan voor een geavanceerde precisering en een ‘verbroederende’ gedachte, maar iedere categorie van ongelijkheid is intern nog steeds binair gestructureerd aan de hand van de tegenstelling onderdrukkers-onderdrukten. Binnen iedere categorie van ongelijkheid worden groepen gepolitiseerd en tegen elkaar opgehitst, terwijl iedere ambivalentie en categorie-interne complexiteit glashard worden ontkent. Ook (of juist) in zijn ‘intersectionele’ vorm, leidt de neomarxistische tweedeling ‘onderdrukkers-onderdrukten’ tot een simplistische, zwart-witte benadering van maatschappelijke ongelijkheid.
Bij ‘antiracisme-activisten’ van de neomarxistische soort, zoals Gloria Wekker en Sylvana Simons, vertaalt zich die zwart-witte benadering letterlijk in een obsessie met zwarte en witte huidskleur. In hun discours wordt die tegenstelling uitvergroot en geëssentialiseerd, omdat zij impliciet de logica volgen van de marxistisch-leninistische tegenstelling ‘arbeider/boer’ versus ‘burger/landeigenaar’. Vervolgens hebben beide varianten het probleem dat ze ergens, willekeurig, een grens moeten trekken. Wie is zwart of gekleurd genoeg om als niet-blank te gelden? Wie is proletarisch of politiek correct genoeg om als niet-kapitalistisch te gelden?
Toen in het begin van de jaren ’50 de Chinese Communistische Partij haar ideologische systeem probeerde op te leggen aan een half miljard boeren, moesten ze in ieder dorp de mensen uitleggen wat communisme zo ongeveer is en op wie ze boos moesten zijn. De dorpsbewoners werden eerst haastig in onderdrukkers en onderdrukten ingedeeld en vervolgens werd iedereen bijeengeroepen om te leren dat ze al te die tijd onderdrukt werden door de mensen die Partij zojuist als ‘landeigenaar’ had aangemerkt. Tijdens de Culturele Revolutie werden mensen om de arbitrairste redenen aangemerkt als zijnde ofwel onderdrukt danwel onderdrukker. De hedendaagse variant op dat spel is dat we ons afvragen of iemand ‘gekleurd’ genoeg is om als niet-blank te gelden, qua pigment en qua culturele achterstelling of politieke correctheid. Gloria Wekker is zelf bijvoorbeeld niet erg donker, dus er vloeit nog heel wat onderdrukkersbloed door haar aderen, maar daarentegen kleedt ze zich een beetje ‘Caraïbisch’ en heeft ze de ‘juiste’ linkse mening.
Kritiek wordt bestraft
Omdat de aanname van een onderdrukkers-onderdruktenbinariteit essentieel is voor zowel het marxistisch-leninistische als het cultuurmarxistische discours, maar eigenlijk grotendeels of geheel onwaar is, valt het altijd bijzonder slecht als iemand er kritische vragen over stelt. Als je dat geintje in maoïstisch China uithaalde, werd je sowieso als kapitalist gebrandmerkt en bestraft. Onze huidige links-identitaire activisten, die binnen een democratische rechtsstaat moeten opereren, worden alleen nukkig als de binariteit in vraag gesteld wordt, hoewel ze vaak wel lijken te geloven dat critici eigenlijk bestraft zouden moeten worden voor blasfemie.
De Vlaamse filosoof Maarten Boudry beschrijft in zijn hoofdstuk in de bundel Cultuurmarxisme: Er waart een spook door het Westen een voorval op Berkeley waarin hij de binariteit impliciet aankaartte en meteen ruzie had. Er was een studentenkraampje met gratis amandeldrankjes die alleen voor zwarte studenten waren bedoeld, als een kleine, vriendelijke compensatie voor alle systemische onderdrukking waar zwarten aan worden blootgesteld: ‘Zwarte mensen verdienen een hart onder de riem, omdat ze het zo hard te verduren hebben door racisme.’ Typisch Berkeley natuurlijk. Ik heb er in 2006 een half jaar gestudeerd en je komt er de mafste uitingen van campus-activisme tegen. Maarten Boudry, die de campus kort bezocht, vroeg zich af welke criteria de studenten hanteerden om te bepalen of iemand zwart genoeg was om een gratis drankje te krijgen. ‘Maar hoe maak je het onderscheid?’, vroeg hij. Dat hij vervolgens werd afgekat hoeft niet te verbazen, want de vraag alleen al zet de binaire mythe onder druk.
Nog een voorbeeld: de reacties op het recente Volkskrant-interview van Femke Halsema, waarin ze de toepassing van het concept wittenprivilege in de Nederlandse context bekritiseerde, omdat het te polariserend werkt en uitgaat van een overtrokken tweedelingsdenken. Als door een wesp gestoken kopte Joop.nl: ‘Femke Halsema barst van het witte privilege’. Dat gaat Joop trouwens ook over de auteurs in dit boek schrijven. Er wordt op de man gespeeld om de analytische zwakte en het opportunisme van de binaire logica in kwestie te vervullen.
Binaire structuur van ongelijkheid?
Een strikt binaire structuur van etnische ongelijkheid bestaat eigenlijk nergens in hedendaagse westerse landen, omdat deze zowel qua etnische samenstelling als socioculturele stratificatie veel complexer en veelvormiger in elkaar steken. (Hetzelfde geldt trouwens voor economische, gender-gerelateerde en andere vormen van ongelijkheid, die zich eveneens niet laten vatten in binariteiten.)
Zo’n duidelijk binaire structuur qua etniciteit bestond tot enkele decennia geleden wel in het Zuiden van de VS en onder het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Die twee maatschappelijke regimes waren dermate onrechtvaardig, dat ze terecht een diepe indruk hebben achtergelaten en nog geregeld als referentiekader dienen in politieke en ethische discussies. We moeten ondertussen echter niet vergeten dat in bijna alle andere regimes in de wereld en in alle moderne westerse landen ongelijkheidsstructuren een complexere, minder overzichtelijke en non-binaire vorm aannemen. De verschillende stratificatiedynamieken en buitensluitingen die we in onze wereld tegenkomen zijn veel ingewikkelder en rommeliger dan een eindige verzameling zwart-witte tegenstellingen. Daar waar zich een redelijk overzichtelijke binariteit aftekent, zoals in de voormalige apartheidsregimes van de Zuidelijke Staten en Zuid-Afrika, hebben we te maken met een uitzonderlijke situatie.
Ik vermoed overigens dat de schokkende onrechtvaardigheid van die twee regimes, in combinatie met het feit dat het nieuwe links-identitaire activisme uit de VS is komen overwaaien een belangrijke reden is waarom Europeanen dat activisme niet snel herkennen als zijnde een omvorming van een marxistisch denkschema. Op de eerste plaats wordt de VS ten onrechte gezien als een land dat nooit sterk beïnvloed is door marxistische ideeën. Vervolgens is het voor zowel Amerikanen als Europeanen verleidelijk om te veronderstellen dat ‘anti-racismeactivisten’ uit de VS de traditie van Martin Luther King en de burgerrechtenbeweging voortzetten.
Maar de burgerrechtenbeweging, die zeker onder Martin Luther King liberaal en christelijk geïnspireerd was, heeft zich in de latere decennia van de 20e eeuw omgevormd tot een andersoortig wezen, zoals historicus Mark Lilla vaststelt. Achter een façade van een zich continuerende traditie, begonnen nieuwe generaties activisten de etnische spanningen, die Martin Luther King vanuit een liberaal en christelijk kader interpreteerde, in cultuurmarxistische categorieën te duiden. Men heeft het normaliter over een wending richting ‘identiteitspolitiek’, maar het impliciet marxistische denkschema, dat alles herleidt tot een onderdrukkingsbinariteit, moet niet over het hoofd gezien worden.
Het tweede probleem waar zowel de oude communisten als de hedendaagse ‘anti-racismeactivisten’ tegenaan liepen en lopen is dat veel individuen zich niet sterk identificeren met respectievelijk hun vermeende ‘klasse’ of ‘ras’. Daarom heb je activisten als de schuldbewuste witte Sunny Bergman die het land intrekken om mensen kleurbewustzijn bij te brengen, zoals de communisten vroeger klassenbewustzijn doceerden. De ‘onderdrukten’ zijn er om te mobiliseren. Velen weten nog niet dat ze onderdrukt worden en lijken in de illusie van trotse zelfredzaamheid te verkeren. En de ‘onderdrukkers’ moeten hun schuld inzien, berouw tonen en zichzelf blijvend monitoren, zoals de kinderen van landeigenaren in Mao’s China. Je bent als blanke namelijk onderdeel van een systeem van raciale onderdrukking, ook als je denkt dat je niet racistisch bent. Je draagt het geïnternaliseerde gevoel van privilege onbewust in je. Op bepaalde momenten vertoon je kleine gedragingen waarin anderen – en vooral niet-blanken natuurlijk – het collectieve onderdrukkingssysteem kunnen herkennen. En ook als dat niet zichtbaar is ben je natuurlijk altijd nog de erfgenaam van een collectieve historische schuld.
Individuen met hun rijk samengestelde identiteiten worden gereduceerd tot de etnische component. De vele etniciteiten worden gereduceerd tot een simpele tegenstelling. En er staat nog een rekening open. Zo politiseer je huidskleur en zet je groepen tegen elkaar op. Dat is geen onbedoelde uitkomst, want het cultuurmarxisme is in zijn oorspronkelijke variant aangelegd om de klassenstrijd te verbreden en te escaleren.
De toepassing op etniciteit leidt trouwens ook tot een gevaarlijk raciaal essentialisme dat individuen ziet als vertegenwoordigers van hun ‘ras’. Net als bij klassiek racisme, meet het intellectuele diversiteit in termen van ras, omdat een ras samen zou vallen met een bepaalde manier van denken: een gedeelde belevingswereld. Zo zou je de intellectuele diversiteit van bijvoorbeeld een universitaire faculteit kunnen inschatten door ‘kleurtjes’ te tellen. Het verschil met klassieke racisten is dat zij voor ‘puurheid’ zijn in plaats van ‘diversiteit’ – en raciale tegenstellingen biologisch en niet socio-cultureel verklaren. Maar als je alleen die beoordeling en verklaring omdraait, werk je nog steeds met racistische categorieën.
Nu weten onze ‘anti-racismeactivisten’ ergens best dat blanken geen eenheid vormen, dat verschillende groepen blanken over van alles anders denken. Maar het cultuurmarxistische denkschema van onderdrukten-onderdrukkers dwingt ze ertoe etniciteit en denken tegen beter weten in essentialistisch te benaderen. Bij de marxisten had je immers het klassenbewustzijn van het proletariaat tegenover de ideologie van de burgerij. Toch blijft het stompzinnig. Een huidskleur denkt namelijk niet: er bestaan geen wit en zwart denken.
Een gemuteerde Franse Revolutie
We moeten trouwens niet alles op de marxistisch erfenis afschuiven, omdat het marxistische binaire denkschema uiteindelijk zelf weer een gemuteerde versie is van de verbeelding van de Franse Revolutie. Als het binaire tweedelingsdenken in termen van onderdrukkers en onderdrukten ergens een beginpunt heeft, dan is het in het Frankrijk van 1789. De revolutionairen stelden dat de ‘onderdrukten’ bewust moesten worden gemaakt van het historische systeem dat hen onderdrukt en in opstand moesten komen, terwijl de ‘onderdrukkers’ hun privileges moesten opgeven en boete moesten doen voor hun historische zonde.
In haar originele jacobijnse vorm had de tegenstelling ‘onderdrukkers-onderdrukten’ de vorm: alle geprivilegieerden versus gewone burgers. Het woord ‘privilege’ stamt van het Latijnse privus en legum en betekent ‘privérecht’, oftewel speciaal voorrecht. Naast belastingvrijstelling voor aristocraten en geestelijken ging het om zelfbeschikkingsrechten voor universiteiten, kerkordes, vrije steden en gildes. Onder Robespierre richtte het gewelddadigste deel van de Revolutie zich vooral tegen de aristocraten, die gewone burgers eeuwenlang onderdrukt zouden hebben. In de marxistische mutatie werd dat de arbeiders en de boeren tegen de kapitalisten en de landeigenaren. In de cultuurmarxistische mutatie gaat het om vrouwen tegen mannen, gekleurden tegen witten, minderheden tegen de meerderheid.
De paranoia over onbewuste superioriteitscomplexen die onze huidige activisten zoeken in mannen en blanken en hun marxistische voorgangers in burgerlijke types, zat er bij de Franse revolutionairen ook al in. Ze speurden overal naar tekenen van een ‘aristocratisch complot’, één waar mensen onbewust deel van konden uitmaken. Het begrip ‘privilege’ is overigens ook opnieuw onderdeel van het hedendaagse activistische discours: ‘wittenprivilege’, ‘mannenprivilege’. De betekenis is echter wel ingrijpend veranderd. In het hedendaagse discours gaat het om een onderbewust superioriteitsgevoel dat middels ‘micro-agressies’ op collectief niveau minderheden en vrouwen zou onderdrukken. In het Frankrijk van de 18e eeuw verwees privilege naar een formeel door de staat toegekende voorrecht, hoewel na de afschaffing van het privilegesysteem, de geïnternaliseerde privilegementaliteit reden was voor Robespierre, l’Incorruptible, om duizenden aristocraten onder de guillotines te duwen.
De Revolutie brandt door
De guillotines doemen gelukkig (nog) niet op, maar de Revolutie brandt door in ons hedendaagse activisme, smeulend, maar met hetzelfde schadepotentieel. Begrijp me niet verkeerd: het is goed dat het gelijkheidsideaal op een breed scala domeinen wordt toegepast. Men begon met gelijke juridische rechten, keek toen naar economische ongelijkheid en uiteindelijk naar genderrelaties en culturele groepen. Dat is een democratisch groeiproces. De gekte slaat toe op het moment dat we die ongelijkheden benaderen vanuit een fictieve tweedeling tussen onderdrukkers en onderdrukten.
Die tweedelingsformule is een voertuig voor politieke mobilisatie. Als je namelijk zou zeggen: ‘Goh, er zijn arme en rijke mensen en van alles ertussenin en het is moeilijk onderscheid maken tussen daders en slachtoffers’, dan zou dat waarheidsgetrouw zijn, maar weinig opruiend. Je moet eerst twee tegengestelde kampen schetsen, om vervolgens de ‘economisch onderdrukten’ op te zetten tegen de ‘economische onderdrukkers’. Hetzelfde geldt voor etniciteit. Nergens in de lappendeken aan etniciteiten vind je een duidelijke tweedeling. Je kunt etnische rancunes pas politiek mobiliseren als je mensen in ‘witten’ en ‘niet-witten’ opdeelt, wat trouwens zowel biologisch als cultureel een arbitraire indeling is. Het effect van zulke manipulaties is polarisatie en politisering.
Politieke idealen en tegenstellingen worden zo te diep het alledaagse leven van gewone mensen in geduwd. Het binaire tweedelingsdenken in combinatie met een ééndimensionale activistische visie, dat geen waarden tegen elkaar afweegt, maar alles onderwerpt aan één perspectief op politiek-culturele gelijkheid, één politiek-moreel Project, vormt zo een totaliserend mechanisme. Het neigt vanuit zijn wezensaard tot het toepassen van hetzelfde evaluatieve sjabloon op een zich steeds verder uitbreidend scala aan levensdomeinen, terwijl het alle weerstand als illegitiem, zoniet vijandig ziet. Het mechanisme waarmee het hedendaagse links-identitaire activisme thema’s (in potentie grenzenloos) politiseert, volgt een totalitaire logica en wel precies dezelfde totalitaire logica die 20e eeuwse communistische regimes teisterde en haar eerste intrede in de moderne wereld maakte met Robespierre’s Terreur.
Geweldloos totalitair
Gelukkig blijft het links-identitaire activisme binnen het raamwerk van pluralistische, liberale democratieën in de praktijk relatief geweldloos. Dat ligt niet alleen aan de maatschappelijke context, maar ook aan de vorm van de activistische ideologie zelf. Het was sowieso makkelijker voor de oude marxisten-leninisten-maoïsten om een meerheid (de boeren, arbeiders en soldaten) tot geweld tegen minderheden (kapitalisten, landeigenaren of intellectuelen) aan te zetten, dan het voor hedendaagse links-identitaire activisten is om een intersectionele ‘minderheden-alliantie’ tot geweld tegen meerderheden en grote groepen te bewegen. De kans dat het geweldspotentieel zich actualiseert is lager, veel lager, omdat de vijanden zo gedefinieerd worden dat ze te groot zijn om kapot te maken. Toch is het binair gestructureerde links-identitaire activisme in aanleg en potentie totalitair en zaait het verdeeldheid, net als zijn marxistisch-leninistisch-maoïstische voorganger.
Tot kritische zelfreflectie lijken de activisten niet in staat, omdat ze zichzelf als ‘moreel puur’ zien, net als de Chinese jeugd in 1966 en Robespierre in 1793. ‘Wij zijn toch juist de goeden?’ De activisten kunnen vervolgens niet zien dat ze schade aanrichten. Maar door groepen uit elkaar te spelen, scheppen ze een overschot aan rancune en wantrouwen, wat de sociale samenhang verkleint. En door allerlei maatschappelijke velden overmatig te politiseren, ondermijnen ze het autonoom functioneren van die velden, wat vooral in het onderwijs en de geesteswetenschappen verlammend werkt. Tenslotte staan ze met hun neomarxistische manipulaties een praktische aanpak van werkelijk oneerlijke sociale ongelijkheid alleen maar in de weg. Dat laatste zal ik kort toelichten.
Onproductief in het bestrijden van ongelijkheid
Natuurlijk wil ik niet ontkennen dat het hedendaagse links-identitaire activisme wordt gedreven door een idealistisch streven naar een grotere maatschappelijke gelijkheid. Sterker nog: het marxisme en het cultuurmarxisme zijn juist zo gevaarlijk, omdat ze bij velen een diepgevoeld idealisme opwekken, zeker in de (post-)christelijke wereld, met haar lange traditie van gelijkheidsdenken, maar ook onder jonge Chinezen tijdens de Culturele Revolutie.
Bij nadere analyse blijken het marxisme en het cultuurmarxisme echter, ironische genoeg, volledig onproductief in het bestrijden van oneerlijke maatschappelijke ongelijkheid in complexe, ontwikkelde maatschappijen. Ze bouwen hun project namelijk op een ongedifferentieerde en zelfs foutieve analyse van de problemen en kunnen daarom geen gerichte oplossingen bieden. Je kunt een onrechtvaardige ongelijkheid, d.w.z. één die stoelt op een onrechtvaardige uitsluiting, namelijk alleen herkennen en bevechten als je zulke onrechtvaardige ongelijkheden kan onderscheiden van meritocratische verdelingen die stoelen op individuele prestatieverschillen, alsmede van cultureel en andersoortig bepaalde preferentieverschillen tussen groepen. Het ware gevecht voor een rechtvaardige, egalitaire maatschappij vereist daarom een gedifferentieerde analyse. In haar recente Volkskrant–interview vatte Femke Halsema het praktische belang daarvan als volgt samen:
‘Als je alles racisme noemt, kun je de echte racisten niet meer vinden. En als je alles seksisme noemt, wordt het heel moeilijk om seksueel geweld te onderscheiden. Een heldere publieke discussie is niet gebaat bij generalisaties en permanent slachtofferschap.’
Ik definieer ‘cultuurmarxisme’ als bestaande uit drie noodzakelijke elementen. Als we mijn drieledige definitie nog eens langslopen, dan blijkt dat ieder van die drie elementen een heldere analyse en praktische bestrijding van oneerlijke ongelijkheden en buitensluiting in de weg staat.
De drie struikelblokken
Het eerste element, de aanname dat de oorsprong van ongelijkheid in structurele onderdrukking schuilt, is onwaar voor de meeste vormen van socioculturele ongelijkheid in liberale democratieën, omdat stratificatiedynamieken in functioneel gedifferentieerde moderne maatschappijen veel complexer zijn en primair teruggaan op verschillen in socio-culturele integratie tussen groepen. Dat niet onderdrukking maar functionele integratie de primaire logica van de moderne maatschappij is, is het stokpaardje van de Luhmanniaanse sociologen, maar ik zal me hier beperken tot een alledaagse illustratie.
Als je als kind hogere cijfers haalt dan een klasgenoot, reproduceert dat misschien in het klein een structurele ongelijkheid in de maatschappij als geheel, omdat die klasgenoot lager opgeleide ouders heeft of ouders met een migratieachtergrond, maar dat wilt niet zeggen dat jij en je ouders tot een onderdrukkersklasse behoren. Jouw onderwijssucces is niet de reden waarom je klasgenoot met de leerstof worstelt. De marxisten en cultuurmarxisten komen echter pas helemaal aan het einde van het schooljaar aanzetten, hebben geen les bijgewoond en niet met de docent gepraat, maar zodra ze het verschil in cijfergemiddelde in het eindrapport zien, lezen ze een gestandaardiseerd script op over collectieve onderdrukking.
Het tweede element, de binaire indeling, legt daar nog een extra laag simplisme bovenop, omdat nu het bestaan van alle mogelijke middengroepen – tussen wit en zwart, rijk en arm in – wordt ontkend.
Tenslotte het derde element: het activistische doel om de vermeende cultureel ‘onderdrukten’ te bevrijden van de vermeende culturele ‘onderdrukkers’. Dit leidt tot een schadelijke politisering van de maatschappij, die bij gebrek aan tegenkrachten kan leiden tot een allesverzwelgend totalitarisme, zoals zich dat toonde tijdens de Culturele Revolutie. De benodigde maatschappelijke tegenkrachten zijn gelukkig nog steeds rijkelijk aanwezig in pluralistische, westerse landen. Er is dus geen reden tot paniek. Toch is waakzaamheid geboden, omdat de paranoïde en opruiende verhalen over ‘zwart’ en ‘wit’ denken, de geërfde schuld van identiteitscollectieven en onbewuste systematische onderdrukking in potentie schadelijk en levensgevaarlijk zijn.
Liefde voor échte diversiteit
We moeten in de strijd voor een goede, egalitaire maatschappij en tegen cultuurmarxistische manipulaties, inzetten op het burgerlijke midden, het individu en diversiteit. Een liefde voor diversiteit – échte diversiteit – is hét middel tegen neomarxistisch tweedelingsdenken. Neomarxistisch tweedelingsdenken kan niet omgaan met een echte diversiteit van ideeën of individuele identiteiten en achtergronden. Het cultuurmarxistische activisme werkt met een neppe, aan de hand van politieke categorieën geconstrueerde ‘diversiteit’, dat als de inhoudsloze tegenhanger dient van aan te vallen politieke ‘dadergroepen’.
Voor het cultuurmarxisme is ‘diversiteit’ een steriele abstractie, zoals ‘het volk’ dat is in totalitaire regimes. Maar de echte diversiteit is, net als het echte volk, rommelig, creatief en menselijk en daarom nóóit eenduidig, nooit politiseerbaar en nóóit binair van aard. Ze behelst de wilde samenkomst van individueel-samengestelde identiteiten en ideeën in een pluralistische burgermaatschappij. Dié diversiteit – dat is het ware Heil. Laten we de Revolutie voor altijd achter ons laten.
Dit drieluik verscheen eerder in het boek Cultuurmarxisme van Paul Cliteur e.a., uitgegeven door Uitgeverij Aspekt en hier gepubliceerd met toestemming. Deel 1 en 2 verschenen respectievelijk dinsdag 7 en donderdag 9 augustus 2018.
Tags |
---|
Eric C. Hendriks (1985) is een Nederlandse socioloog verbonden aan de universiteit van Bonn en daarvoor in Peking, China. Hij werkt aan een boek over de politieke verschillen tussen de westerse democratieën en China.
Hoe past men in China censuur toe? In dit tweede deel gaat Eric C. Hendriks dieper in op het bevoogdende karakter van de Chinese staat
‘De papieren krant bestaat nog, maar je voelt aan alles dat dat niet zo lang meer gaat duren’, meent Jonathan Hendrickx.