Antoine Compagnon over schrijvers en hun oude dag
Lof der grijsheid
Antoine Compagnon – La vie derrière soi.
foto © Twittte
Antoine Compagnon laat de wijze ouderdom zien als vorm van creativiteit die met de jaren komt en zich pas aandient wanneer het echt tijd is.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementAan de oostkust van de Verenigde Staten voltrekt zich de voorbije weken zowat elke avond telkens hetzelfde mirakel. De grote Bob Dylan is opnieuw op tournee, met een deels nieuwe groep, en steeds dezelfde playlist. Het mirakel dient zich een kleine negen minuten na aanvang van elk concert aan: I contain multitudes: een van de nummers op Dylans jongste plaat Rough and Rowdy Ways. Een van de beste in zijn rijke oeuvre.
Ruw en rusteloos
De zanger is 80 jaar geworden, maar lijkt zijn stem nu pas te hebben gevonden. Niemand zingt Dylan zoals Dylan, zegt men wel eens, maar deze Dylan zingt beter dan ooit. In een maat die hij elke avond ter plekke opnieuw lijkt uit te vinden, met een tonaliteit die inderdaad ‘rough and rowdy’ is, maar tegelijk zacht en gecontroleerd.
Ik luister er op YouTube in stijgende bewondering naar. Elk concert komt een paar dagen nadien online, vaak met een uitstekende opnamekwaliteit. Elke versie van het nummer — ik hoorde er intussen meer dan een dozijn — is telkens een klein beetje anders. Een extra pauze hier, een kleine versnelling daar, maar altijd weer die hemelse ‘grain’ in de stem, een schurende kraak. Zo willen we allemaal wel ouder worden: almaar ouder en almaar beter.
Collège de France
Antoine Compagnon is vermoedelijk geen liefhebber van het werk van Dylan, maar de concerten waar ik nu al weken naar luister, zouden toch goed passen in zijn jongste boek La vie derrière soi (2021). Het gaat over levens die voor het grootste deel geleefd zijn. Levens waarin het besef van het einde tot nieuwe inzichten leidt.
Compagnon is onlangs met pensioen gegaan. In het prestigieuze Collège de France was hij sinds 2006 professor Moderne en hedendaagse Franse letterkunde. Zijn nieuwste boek is de neerslag van zijn laatste lessenreeks. Het thema ervan werd bepaald door zijn leeftijd: Compagnon wou het hebben over wat in de ondertitel van zijn boek Les fins de la littérature wordt genoemd: de laatste werken van een schrijver, zwanenzang zowel als nieuw begin. (‘Einde’ is in het Frans natuurlijk ook ‘doelstelling’, net als in het Engels — ‘the end’ — en in ons ‘doeleinde’.)
Letterkunde, om wat te doen?
Toen Compagnon benoemd werd, was er al meteen commotie over zijn inaugurele les. La littérature, pour quoi faire? was de titel van het ook in boekvorm uitgegeven openingscollege. Ook daarvan staat op YouTube een opname, die meteen duidelijk maakt dat Compagnon geen hemelbestormer is, niet de man van grote woorden en luid geroep.
Maar zijn punt was er niet minder helder om: we moeten ons bij de studie van de letterkunde meer de vraag durven stellen welke rol de teksten die we bestuderen in ons leven kunnen spelen, aldus Compagnon. En we moeten daarbij voor onszelf kunnen uitmaken welke teksten we die rol willen toekennen en welke niet. Anders dreigt het onvermijdelijke einde van de literatuur, voorspelde hij.
Canon
Compagnon heeft een punt. Nieuwe generaties van potentiële lezers dreigen de literatuur als irrelevant opzij te schuiven als ze zich niet mogen afvragen wat ze met die teksten van weleer nog kunnen doen. Als ze enkel in beate bewondering mogen spreken over wat vroegere generaties vanzelfsprekend belangrijk vonden.
Dat is geen pleidooi voor het van tafel vegen van een culturele traditie. In verschillende van zijn boeken maakt Compagnon duidelijk dat de vraag naar het nut van kunst (niet alleen van de letterkunde) nooit gaat over de vanzelfsprekendheid van deze of gene canon, maar over de vernieuwing van de traditie. Een canon is niet zomaar een verzameling restanten uit het verleden maar iets wat in het heden functioneert.
Anti-modern
Compagnons interessantste bijdrage aan dat soort debatten is naar mijn gevoel zijn in 2005 verschenen boek Les anti-modernes. Daarin gaat hij dieper in op een aantal Franse schrijvers en denkers van wie de bijdrage aan onze moderniteit juist zit in het denken tegen het moderne in — tegen het blinde geloof in vooruitgang en accumulatie, tegen altijd meer snelheid, steeds meer meer.
Compagnon heeft het in zijn boek over verschillende auteurs die in de loop van zijn carrière blijvende gezellen bleken: Baudelaire, Chateaubriand, Flaubert en Proust, maar ook Roland Barthes. Behalve mentor was die laatste ook een vriend. Barthes bracht Compagnon, van opleiding burgerlijk ingenieur, naar de literatuur. (Zijn proefschrift schreef hij onder de begeleiding van Julia Kristeva.)
Een nieuw leven
In Compagnons nieuwste boek komt Barthes weer ter sprake. In zijn laatste levensjaren begon Barthes na te denken over de mogelijkheid van een nieuwe wending in zijn carrière. Zijn onverwachte overlijden maakte een vroegtijdig einde aan die ‘vita nuova’.
In La vie derrière soi denkt Compagnon aan de hand van verschillende voorbeelden na over concepten en metaforen die ons denken over het latere werk van kunstenaars bepalen: de zwanenzang, de Spätstil of late style, de onwil of het onvermogen om te stoppen, het al dan niet verplichte pensioen.
Twee scenario’s
Compagnon bestudeert ook de letterlijk laatste teksten van auteurs. Hij buigt zich over de laatste dagboeknotities van André Gide en over de laatste pagina van het veelzeggend getitelde Les jeux sont faits. Maar hij heeft het ook over schilderkunst en muziek: over Georg Simmel die de late stijl van Da Vinci en Rembrandt analyseert, en over Adorno die hetzelfde doet met Beethoven.
Twee soorten verhalen duiken op in de beeldvorming van ouder wordende kunstenaars. Het ene is er een van bloei en onvermijdelijke neergang: de kunstenaar die niet op het hoogtepunt weet te stoppen en voort moet doen, willens nillens (Philip Roth, iemand?). Het andere is dat van de kunstenaar die almaar beter wordt en van wie het laatste werk de mooiste parel aan een rijke kroon is (Goethe is hier het model).
‘The senile sublime’
De mooiste pagina’s van zijn boek wijdt Compagnon aan een concept dat hij ontleent aan het werk van de Amerikaanse literatuurwetenschapster Barbara Herrnstein Smith: ‘the senile sublime’. ‘Seniel’ klinkt in onze oren negatief, maar Compagnon herinnert ons eraan dat het adjectief verbonden is met een opvatting over ouderdom (Latijn: senectus) die positief is. Het is de ouderdom van de wijsheid, van een vorm van creativiteit die met de jaren komt en zich pas aandient wanneer het echt tijd is. (De negatieve ouderdom is in het Latijn decrepitas.)
Bij het schrijven ben ik weer aan het luisteren naar Dylan, een opname dit keer van het concert van 2 december in The Anthem in Washington. Tussen 8’15’’ en 13’28’’ staat I contain multitudes — versie ‘ik-ben-de-tel-intussen-kwijt’. Ook hier is ‘subliem’ het juiste woord, de sublimiteit van de ouderdom. Met dank aan Antoine Compagnon.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
Vandaag is het precies een kwarteeuw geleden dat Merkel in een historisch opiniestuk afrekende met Helmut Kohl en zo de macht binnen de CDU greep.